Annelies D’Espallier, ombudsvrouw gender: ‘Ik heb maar twee standen: aan en uit’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden. ‘Het is pas stil in mijn hoofd als ik fysiek moe ben’, zegt Annelies D’Espallier. En dus fietst de ombudsvrouw gender bij de Vlaamse Gemeenschap altijd zo hard mogelijk en duikt ze ook ’s winters weleens de zee in.
We zijn nauwelijks begonnen aan onze wandeling door Deurne, Waasdonk en Borsbeek of Annelies D’Espallier geeft al toe dat ze het niet gewend is om antwoorden te geven. ‘Meestal stel ik de vragen’, zegt ze. ‘Het gebeurt zelden dat ik er zelf voorgeschoteld krijg.’
D’Espallier is ombudsvrouw gender bij de Vlaamse Gemeenschap. De voorbije jaren liet ze haar stem horen in het debat over adoptie, transgenderpersonen, seksuele intimidatie in de culturele sector en de schrijnende toestanden in de Vlaamse woonzorgcentra tijdens de eerste coronagolf. Over die diversiteit aan thema’s zal ze zeggen: ‘Ik probeer op alles “ja” te zeggen, ik wil zo veel mogelijk kansen grijpen.’
D’Espallier is juriste van opleiding. Haar beide ouders waren advocaat en later magistraat, en na een jaar in Nieuw-Zeeland zette ze haar meisjesdroom om radiopresentatrice te worden aan de kant en begon ze aan een rechtenstudie. Eerst in Antwerpen, later in Luik.
Maar altijd heeft ze oog voor de mensen achter de rechten, de gezichten achter de cijfers. ‘Al jaren stallen mensen de meest oncomfortabele dingen uit in de beslotenheid van onze Genderkamer’, schreef ze onlangs in een brief aan tv-maker Bart De Pauw, in het jaaroverzicht van Knack. ‘Samen proberen we de knoop stap voor stap los te maken. Dat lukt verbazingwekkend vaak.’
Volgens een van uw beste vriendinnen geeft u zichzelf niet gemakkelijk bloot. Hebt u een gesloten hart?
Annelies D’Espallier:(lacht) Het is mijn job om met iedereen te praten. Ik luister naar mensen en neem hun verhalen als een spons in me op. Ze hoeven niet per se veel over mij te weten te komen. Maar in mijn persoonlijke leven beschouw ik mezelf als een open iemand, al zoeken vrienden op de een of andere manier toch vaak mijn luisterend oor op. Ik zoek dan direct uitwegen. Ik wil het licht aansteken in het donker en denk meestal heel oplossingsgericht. Ik moet me dus altijd inhouden om niet meteen het woord te nemen en mijn best doen om eerst goed te luisteren. De ironie is natuurlijk dat mijn oren zo kwetsbaar zijn.
Ik ben altijd net uit balans. Ik ben altijd zoekende, altijd rusteloos.
U hebt de ziekte van Ménière, die aanvallen van duizeligheid, oorsuizingen en gehoorverlies met zich meebrengt. Moet u daardoor de hele tijd zoeken naar een evenwicht tussen lichaam en geest?
D’Espallier: Ik ben altijd net uit balans. Ik ben altijd zoekende, altijd rusteloos en ik weet dat mijn oor – ik heb de zware oorsuizingen alleen in mijn rechteroor – de hoeder is van mijn balans. Als het opspeelt, is het eigenlijk al te laat. Dan weet ik dat ik mezelf weer eens voorbijgelopen ben. Maar ik heb er vrede mee. Ik heb jammer genoeg maar twee standen: uit en aan. In alles. Zelfs ramen wassen doe ik met gedrevenheid. (lacht) Door mijn aandoening moet ik af en toe wat gas terugnemen. Het begint met een lichte druk op mijn oor en soms krijg ik het nog rechtgezet, maar meestal niet. Dan lig ik uren duizelig in bed, moet ik overgeven en kan ik soms dagenlang niets doen. Compleet hulpeloos ben ik dan. De echte aanvallen komen gelukkig niet al te vaak voor, maar het voorbije halfjaar was toch lastig. De laatste aanval was in september. Stress heeft zeker een impact. En slaaptekort. Ik moet minstens acht uur slapen, anders komt het niet goed.
Rust, reinheid en regelmaat?
D’Espallier: Helemaal. Ik vind het vaak frustrerend dat ik zo veel slaap nodig heb, omdat ik in die uren heel wat andere dingen zou kunnen doen. Maar ik kan nu eenmaal niet anders. Verder drink ik weinig koffie en alcohol en probeer ik veel te sporten.
Ook op de racefiets bent u een doorzetter. ‘Ze valt nog liever dood dan op te geven’, vertelde een van uw fietsvrienden me.
D’Espallier: Ik wil steeds beter worden, ook al spelend. En daar is niets mis mee. Ik wil de beste versie van mezelf proberen te zijn. Altijd meer kennen en meer kunnen, dat lijkt me heerlijk. Ik fiets omdat het leuk is, maar ook om hard te kunnen gaan. Gewoonlijk rij ik mee met de hoogste afdeling van mijn wielerclub en daarin ben ik de enige vrouw. Dat betekent dat ik goed getraind moet zijn, en dus probeer ik elke week minstens drie keer te sporten. (zwijgt even) Er gebeurt altijd veel in mijn hoofd, het is zaak om niet verdwaald te lopen in mijn geest. Dat is ook de reden waarom het op de fiets zo hard mag gaan. Het is pas stil in mijn hoofd als ik fysiek moe ben.
Voelt uw lichaam soms aan als de begrenzer van uw geest?
D’Espallier: In de zin dat ik niet alles kan wat ik zou willen kunnen: ja, zeker. Mocht mijn geest niet begrensd zijn door mijn ziekte, dan zou hij eindeloos hard gaan. Tegelijk ben ik best tevreden met wat mijn lichaam allemaal kan, zoals fietsen. En de confrontatie met een beperking komt ook met kansen. Ik ben een ‘omdenker’, ik probeer nooit bij de pakken neer te zitten. Ik weet dat mijn oren voor de rest van mijn leven een beperking zullen vormen, en het zal waarschijnlijk alleen maar slechter worden. Aan mijn rechteroor word ik wellicht doof en in mijn linkeroor kan de ziekte ook opspelen – dat is nu mijn grootste angst. Maar tegelijk zijn mijn oren mijn barometer. Ze roepen me tot de orde en verplichten me om het af en toe rustiger aan te doen. Misschien krijgt mijn geest zelfs vrije baan nét omdat mijn oor af en toe opspeelt. Anders was ik wellicht al sneller op de grenzen van mijn geest gebotst.
Helpt uw beperking u om empathie te voelen voor de mensen met een beperking met wie u vaak werkt?
D’Espallier: Niet echt. Ik kreeg de ziekte pas op mijn 27e en toen was ik al met die thema’s bezig. Het staaft wel mijn stelling dat iedereen een persoon met een handicap is. Ik wil daarbij wel benadrukken dat mijn gedrevenheid niet zozeer vertrekt vanuit een empathie voor een minderheidsgroep, maar wel vanuit de vaststelling dat de mensenrechten gerespecteerd, beschermd en verwezenlijkt moeten worden. En die mensenrechten zijn volgens mij niet gebaat bij emoties. We hoeven geen robots te worden, maar gevoelens zitten volgens mij vaak in de weg. Het interessante is wel dat je het recht bevattelijk kunt maken door de verhalen van mensen te vertellen, maar dan zonder er de emoties van de betrokkenen aan vast te knopen. De verhalen zijn meestal al sterk genoeg op zichzelf.
We hoeven geen robots te worden, maar gevoelens zitten vaak in de weg.
Toch bent u vaak de eerste aan wie mensen hun verhaal vertellen, meestal nadat ze jaren getwijfeld hebben. U speelt bijna de rol van de biechtvader uit vroeger tijden.
D’Espallier: Daar had ik nog niet bij stilgestaan. Ik zal een soutane moeten aanschaffen. (lacht) Ik hoor vaak verhalen die me raken, verhalen die de mensen zelfs nog niet aan hun partner verteld hebben. Maar ik neem ze almaar minder mee naar huis. In de beginjaren deed ik dat wel. Toen kon ik nog kwaad worden om wat ik te horen kreeg. Ondertussen heb ik ingezien dat die emoties me niet verder brengen. Ik ben rationeel ingesteld. Zakelijke argumenten helpen meer dan boosheid of melancholie. En ik ben blij dat ik omringd word door een team van psychologen, zeker in de dossiers van grensoverschrijdend gedrag.
Bent u gelovig?
D’Espallier: Ik weet het niet. Ik kom graag in kerken, maar mijn kinderen zijn niet gedoopt. Ik heb een jaar als uitwisselingsstudent in Nieuw-Zeeland gewoond, toen ik achttien was, en daar had ik vriendinnen van allerlei slag en overtuigingen. Ik probeerde minstens een keer per week naar een viering mee te gaan, uit nieuwsgierigheid. Ik ben zeker niet anti. Ik heb respect voor elke overtuiging en ik wil altijd met iedereen door één deur kunnen. Maar ik denk niet dat ik zelf in een god geloof.
Waar vindt u schoonheid, wie weet zelfs spiritualiteit?
D’Espallier: In de kabbelingen van water waar het zonlicht op valt. Ik ben onlangs naar de tentoonstelling van David Hockney in Brussel geweest. Zijn studies van het water in Californische zwembaden vond ik prachtig. Als kind heb ik veel gezeild en toen heb ik ook uren in mijn boot naar het water zitten staren. Maar ik leef met mijn hoofd in de wereld en niet in hogere sferen. Ik zou het dus eerder ‘genot’ noemen dan ‘schoonheid’ of ‘spiritualiteit’. Ik sta altijd met beide benen op de grond.
Kennelijk kunt u de zee niet zien zonder erin te duiken.
D’Espallier: Heerlijk! Het geluid alleen al. Ik denk dat het om het wassende gaat, om het proper worden. En om het groeien. Ik voel dat ik in de zee altijd gewicht van me afschud en op die manier wat groter word. In oktober was ik voor een congres in Monaco en toen kon ik het niet laten om ’s ochtends, voor het ontbijt, in de Middellandse Zee te springen. Iedereen verklaarde me gek, maar het was zalig.
Als kind wilde u postbode worden, later radiopresentatrice. U werd uiteindelijk juriste. De kracht van de genen?
D’Espallier:(lacht) Mijn ouders waren allebei advocaat. De telefoon stond nooit stil, ze werden altijd wel voor een nieuwe zaak gebeld. Later is mijn moeder jeugd- en vrederechter geworden, en mijn vader politierechter. Er werd thuis veel over recht gesproken en ik bladerde graag in het wetboek. Maar toen ik als uitwisselingsstudent naar Nieuw-Zeeland vertrok, was ik ervan overtuigd dat ik daarna fysica zou gaan studeren. De dromen om postbode of radiopresentatrice te worden had ik toen al opgeborgen.
In Nieuw-Zeeland is alles veranderd. Ik logeerde er bij een gastgezin waarvan de man leraar en muzikant was, en de moeder advocaat bij wat wij hier het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen zouden noemen. Van haar heb ik veel geleerd. Ik was schoolmoe toen ik uit België vertrok. Ik voelde me beknot, had een grote behoefte aan vrijheid. Met mijn Nieuw-Zeelandse gastmoeder mocht ik een paar keer mee naar een zitting. Dat was indrukwekkend. Ik was verhalen over echtscheidingen gewoon, maar wat ik daar hoorde, was van een totaal andere orde. Getuigen die vertelden dat ze in een Iraakse gevangenis aan vleeshaken hadden gehangen, bijvoorbeeld. Dat kwam keihard binnen. Ik ben mijn ouders nog altijd dankbaar dat ze me die periode gegund hebben. Dat ze inzagen dat ze het even aan iemand anders, of aan hun kind zelf, moesten overlaten.
Hebt u zelf al veel tegenslag gekend?
D’Espallier: De grootste tegenslag was toen de eerste vrouw van mijn broer stierf aan een hersentumor. Ze was ook nog mijn scoutsleider geweest, we hadden dus een nauwe band. Het begon met hoofdpijn en dan was er een hersenbloeding, volgens de dokters, maar uiteindelijk bleek het een tumor. Ze heeft zich laten behandelen en zei de hele tijd, haast naïef: ‘Ik zal leven, ik overwin dit.’ Op den duur geloofden we het allemaal. Ze was halfzijdig verlamd, maar na verloop van tijd kon ze weer stappen. Na twee jaar kwam de tumor terug en twee maanden later is ze gestorven. Ze was 32. (zwijgt even) We spraken nooit echt over hoe ze zich voelde, maar haar basisinstelling was: ‘Ik moet verder, ik heb geen keuze.’ Dat stemmetje hoor ik soms nog in mijn hoofd.
Ze motiveert u nog altijd?
D’Espallier: Ja. Ik was toen 24, net klaar met mijn studie, een kantelmoment in mijn leven. Ik had al gebarentaal geleerd omdat mijn schoonbroer doof is, en door dat dubbele spoor ben ik uiteindelijk gaan doctoreren op ‘redelijke aanpassingen’. Toen ik in Luik en Leuven studeerde, merkte ik dat de trottoirs er te smal waren om met de rolstoel van mijn schoonzus te manoeuvreren. Dat bleef in mijn systeem zitten, net zoals bij de cursus gebarentaal die ik gevolgd had. Wij moeten ons aanpassen, vond ik, niet zij. En dus wilde ik ook professioneel die richting uit.
De thema’s waarrond u werkt zijn vaak urgent en actueel. Slaagt u er altijd even goed in om het hoofd koel te houden?
D’Espallier: Ik hou er juist ontzettend van als het vuur me aan de schenen wordt gelegd of als ik kritisch word ondervraagd. Ik ben een studiekop. Ik bouw graag funderingen van vijf meter diep, ik weet graag goed waarover ik het heb. Dan is het toch leuk om in het parlement op je kennis getest te worden? Al is die gedrevenheid soms ook wel frustrerend. Vooral voor de mensen om mij heen, vermoed ik, die elke dag met mijn rusteloosheid moeten omgaan. (lacht)
Denkt u vaak na over de zin van het leven?
D’Espallier: Niet zo vaak, om eerlijk te zijn. En als ik er al eens over nadenk, kom ik altijd uit bij: ik weet het niet, ik zal het nog wel ontdekken. Ik vind het helemaal niet zo erg dat ik nog niet weet wat de zin van het leven is. Ik hoop vooral dat ik er nog lang mag naar zoeken.
Annelies D’Espallier
– Is 36 jaar
– Woont in Deurne met haar man en hun drie kinderen
– Studeerde rechten in Antwerpen en Luik, en doctoreerde aan de KU Leuven op redelijke aanpassingen voor personen met een handicap
– Sinds 2015 ombudsvrouw gender bij de Vlaamse Gemeenschap
– Werkt sinds 2020 ook als onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier