‘Scholen moeten worden doorgelicht op de bewuste en onbewuste discriminatie in hun pedagogisch project en hun schoolreglement.’ Dat zegt Ides Nicaise, verbonden aan het Hoger Instituut van de Arbeid van de K.U. Leuven en medeauteur van De school van de ongelijkheid.
Ons onderwijs versterkt de sociale en etnische ongelijkheid. De scholingsgraad van de ouders is sterk bepalend voor de materiële welstand én voor het schoolsucces van de kinderen. Daarom doen kinderen van leraren het bijzonder goed op school: ze krijgen immers thuis de steun van ouders die het systeem kennen. Allochtonen en kansarmen kennen dat systeem veel minder. ‘De sociale tegenstellingen in Vlaanderen zijn gigantisch’, zegt Ides Nicaise van de K.U. Leuven. ‘We baseren ons onder andere op het PISA-onderzoek van de Organisatie voor Economische en Sociale Ontwikkeling (OESO). Wat mij sterk trof, waren de cijfers voor de tweede generatie Turkse en Marokkaanse leerlingen: de helft van hun moeders heeft geen diploma of enkel een diploma lagere school. De helft van hun vaders is werkloos. Dat is een sociale tijdbom die op langere termijn elke integratie in de weg staat. De tweede generatie allochtonen gaat erop achteruit in plaats van vooruit. De scholen in Brussel en in Limburg weten dat en schreeuwen dat al jaren, alleen dringt de boodschap niet door.’
Kinderen uit sociaal achtergestelde milieus blijven ook ondervertegenwoordigd in het hoger onderwijs.
IDES NICAISE: De beruchte waterval begint al in het lager onderwijs, waar we vijf à zes procent van de leerlingen naar het buitengewoon lager onderwijs sturen. Velen belanden daar niet vanwege een handicap, maar wegens leer- of gedragsmoeilijkheden, die veel te maken hebben met hun sociale achtergrond. Dat is geen verwijt aan de leerkrachten van het lager onderwijs, het systeem voorziet te weinig middelen om alle leerlingen mee te nemen. Daarbovenop komt dan de waterval in het secundair onderwijs: alle ouders willen hun kind naar het algemeen vormend onderwijs (aso) sturen, maar wie van thuis uit onvoldoende materieel, cultureel en sociaal kapitaal heeft meegekregen wordt naar het technisch (tso) of beroepsonderwijs (bso) doorverwezen. Van de tien procent armste leerlingen blijft er op 15-jarige leeftijd slechts een op de tien in het aso over; van de tien procent rijksten is dat negen op de tien. Met andere woorden, je kiest helemaal niet op basis van je voorkeuren of ambities: je ‘wordt geselecteerd’ op basis van je kennis van algemene vakken. Wie daarop faalt, gaat naar het beroepsonderwijs. Die negatieve selectie veroorzaakt dat het beroepsonderwijs een concentratie heeft van gedemotiveerde zwakke leerlingen waardoor het nog zwakker wordt. Dat is jammer voor al die enthousiaste leerkrachten in het beroepsonderwijs. De enige oplossing is ervoor te zorgen dat het beroepsonderwijs even sterk is als het algemeen vormend onderwijs.
Dat klinkt wel heel utopisch.
NICAISE: Uit internationaal onderzoek blijkt dat de Scandinavische landen daar aardig in slagen. Eén reden is dat die maatschappijen al sterk egalitair zijn. Je kunt geen egalitair onderwijssysteem tot stand brengen in een ongelijke samenleving. Maar er is nog een andere reden: alle jongeren tot 16 krijgen hetzelfde leerplan. Dat omvat algemene vakken, technische vakken, artistieke vakken, sport. Als wij dat zouden toepassen, wint iedereen: de jongeren die nu in het aso zitten, zouden meer technische vaardigheden verwerven, jongeren uit het beroepsonderwijs zouden meer algemene vorming krijgen. Dat klinkt utopisch, maar het wordt in de Scandinavische landen wel gerealiseerd. Daar gaan jongeren uit wat hier bso of tso heet ook naar het hoger onderwijs, en ze slagen daar. Omdat ze negen jaar lang dezelfde vakken hebben gekregen.
Daar zijn ook sterke en zwakke leerlingen, maar door sterke differentiëring en een grote persoonlijke ondersteuning wordt de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen overbrugd. Dat is het omgekeerde van wat wij doen. Wij stellen steeds lagere eisen aan zwakke leerlingen, én bieden hen steeds minder aan. Terwijl alle succesverhalen met kansarme jongeren in het onderwijs één kenmerk gemeen hebben: hoge verwachtingen blijven stellen.
Dat veronderstelt meer lesuren en een grote betrokkenheid van de ouders.
NICAISE: Niet noodzakelijk meer lesuren per week, je kunt het basis- en secundair onderwijs ook over 13 jaar in plaats van over 12 jaar spreiden. Misschien meer uren per dag, ja, zodat er ruimte komt voor begeleide studie en nevenschoolse activiteiten. Die studie mag voor sommigen zelfs verplicht zijn: gelijke kansen geven vraagt ook inzet van jongeren.
In De school van de ongelijkheid pleit u voor een vast leerplan, zelfs voor een nationaal examen, én voor meer vrijheid voor de leraar. Dat botst toch?
NICAISE: Pedagogische vrijheid botst niet met een vast leerplan. Trouwens, juist de zwakste leerlingen hebben een vaste structuur nodig. De eindtermen staan vast, maar de weg ernaartoe behoort deels tot de vrijheid van de leraar. Waar het op aankomt, is meer gelijke uitkomsten aan de eindstreep.
Jullie pleiten onverkort voor een inperking van de onderwijsvrijheid. Moeten de netten dan fuseren? Is dat niet wat kort door de bocht?
NICAISE: Dat is ook niet de boodschap. We komen op tegen de ongebreidelde concurrentie tussen scholen, niet alleen tussen de netten, maar ook binnen de netten. Die concurrentie draagt duidelijk bij tot meer ongelijkheid. Ons onderwijssysteem is niet zomaar gegroeid, het is het gevolg van een aantal maatschappelijke en historisch bepaalde keuzes. Vijftig jaar na het Schoolpact mogen we toch eens nadenken over het onderwijslandschap? Vooral omdat internationaal onderzoek nu echt bewijst dat te veel ‘vermarkting’ nefast is. Sterke leerlingen klitten samen in elitescholen, zwakke leerlingen verkommeren in gettoscholen. Dat is een uitwas van een liberale onderwijsmarkt. We beseffen zelfs niet hoe liberaal ons onderwijs is. Er is geen enkel land in Europa waar het onderwijs zo liberaal georganiseerd is als in België. Zelfs de ultraliberale Britse premier Margaret Thatcher durfde het niet aan om het nationale leerplan af te schaffen.
Wat is de oplossing?
NICAISE: Je moet beide kanten aanpakken: aanbod en vraag. Aan de aanbodzijde, de school zelf, zijn al stappen gezet. De maximumfactuur en het inschrijvingsrecht zorgen ervoor dat scholen geen financiële drempels meer kunnen opleggen, en dat ze moeilijker kunnen discrimineren bij de inschrijvingen.
Verder lijkt het ons noodzakelijk om scholen door te lichten op de bewuste en onbewuste discriminatie in hun pedagogisch project en schoolreglement. Enkele voor- beelden: je mag geen hoofddoek dragen, je moet Nederlands spreken ook op de speelplaats. Ook de keuze van de bisschoppen om geen islam te onderwijzen in katholieke scholen werkt uitsluiting in de hand. Geen wonder dat moslimjongeren zich niet goed voelen op school en voortijdig afhaken.
Wat met de vraagzijde?
NICAISE: Wat de schoolkeuze betreft, moet je de absolute vrijheid toch wat inperken. Het moet toch kunnen dat de overheid in principe bepaalt waar een leerling zich inschrijft, mits er een opting out-systeem bestaat waarbij de leerling een ruilpartner zoekt. Of we schakelen de schoolgemeenschappen in die samen inschrijven en onder elkaar de leerlingen verdelen. Er zijn trouwens al zulke ‘proeftuinen’. Het belangrijkste is dat we een evenwicht vinden waar iedereen vrede kan mee nemen.
Jullie pleiten voor een ‘brede school’, een beetje zoals de katholieke scholen van de jaren vijftig; die hadden een eigen jeugdbeweging, toneelgroepen, koren. Er werd aan sport gedaan, er waren filmvoorstellingen en allerlei verenigingen vergaderden daar. Maar dat systeem steunde wel op de onbezoldigde inzet van religieuzen.
NICAISE: Dat was dan prima, het zou overal moeten kunnen. Er is vandaag genoeg aanbod aan ontspanning en cultuur. We moeten enkel zorgen dat die binnen de scholen raken, in de vrije uren, in de vakanties wanneer de scholen leeg staan.
En de financiële kant?
NICAISE: Het zal geld kosten, maar onderwijs is een investering op lange termijn die gegarandeerd winst oplevert door de effecten op de arbeidsmarkt en op de hele samenleving. Zweden werd in de jaren negentig overspoeld door migranten, met alle politieke en sociale problemen van dien. Na één generatie zien we daar de grootste inhaalbeweging van migranten die ooit ergens is gezien. Dat bewijst tegelijk de veerkracht van het brede onderwijs.
NICO HIRTT, IDES NICAISE, DIRK DE ZUTTER, ‘DE SCHOOL VAN DE ONGELIJKHEID’, EPO, 172 BLZ., 18 euro
DOOR MISJOE VERLEYEN