Getuigenissen over de repressie
Zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog blijft de repressie de Belgische politiek beroeren. In het boek En nu gaan ze boeten! laat auteur Geert Clerbout de mensen aan het woord die het hebben meegemaakt: van collaborateurs en hun kinderen tot verzetslui en journalisten. ‘Natuurlijk waren we bang. Andere kinderen maakten een gebaar over hun keel wanneer ze ons zagen.’ Een voorpublicatie.
De collaboratie was een kanker die uit België moest worden weggesneden, zodat het land weer zou kunnen genezen. Een van de belangrijkste opdrachten daarbij was het identificeren van de kanker, zodat hij voor iedereen zichtbaar was. Collaborateurs hadden hun militaire of paramilitaire uniformen, als ze die al hadden gedragen, tegen september 1944 al lang afgelegd, waardoor ze erbij liepen als elke andere burger. Daarom bekladde het volk hun huizen met pek, voorzagen ze van hakenkruisen en brachten brandmerken aan. Opdat iedereen zou weten dat een deel van de kanker zich in dat huis bevond.
‘Op een ochtend stond er een hakenkruis geschilderd op het huis waar wij woonden. We probeerden het te camoufleren door er een grote plant voor te zetten, maar toen de mensen op zondagochtend voorbijkwamen om naar de mis te gaan, was het duidelijk: het hele dorp wist het al! Ze viseerden mij. In de ogen van de weerstand was ik een nazi’, zo getuigde Alfons Van Opstal. Hij was lid van de Luftwaffe, en had beslist om niet naar Duitsland te vluchten maar in Koewacht te blijven. Een paar dagen na de bevrijding stond de weerstand aan de voordeur van de familie Van Opstal. Ook de negenjarige zoon Herwig zag dat er een hakenkruis op de gevel was geschilderd. ‘Vader en moeder waren in alle staten. Hakenkruisen! Ik kalkte mee om ze weg te krijgen. Maar die hakenkruisen waren met teer geschilderd. Als de kalk droog was, kwamen die kruisen er weer door. En dan moest ik opnieuw kalken. Kalken en kalken, tot ze weg waren.’
Het aanbrengen van hakenkruisen op de lichamen van collaborateurs valt met dezelfde logica te klaren als de kruisen op huizen: ook dat was een zuiveringsritueel. Je zou parallellen kunnen trekken met de middeleeuwse pestepidemieën, toen besmette burgers hun huizen moesten markeren, zodat het gezonde deel van de samenleving hen kon mijden. Alleen was mijden hier niet aan de orde, integendeel. De collaborateurs werden juist in het midden van de belangstelling geplaatst. In sommige dorpen en streken werden ze verplicht zich in stoet voort te bewegen, voorafgegaan door een soort bellenman, die hun komst aankondigde. Zo hadden de brave burgers de gelegenheid om op straat te komen en de collaborateurs uit te jouwen.
Vrouwen kaalscheren
Dergelijke wanpraktijken vonden overal in het land plaats, maar hét zuiveringsritueel bij uitstek was het kaalscheren van vrouwen die zich op een of andere manier hadden ingelaten met de Duitsers. Vaak ging het om ‘horizontale collaboratie’: seks met bezettende soldaten dus. Het kaalscheren van vrouwen was een ritueel dat nog verder ging dan het verwijderen van het kwaad uit de maatschappij. Wat zij hadden gedaan, was zo mogelijk een nog ergere misdaad dan verklikking. Door met de vijand te slapen, hadden ze hun bloed vermengd met dat van de bezetter. In een door mannen geregeerde samenleving kon er geen groter verraad bestaan.
Met grote ijver speelde de bevolking namen van vrouwen en meisjes die met Duitsers of collaborateurs hadden aangepapt door aan het lokale verzet. ‘Naast ons woonde een vrouw die met Duitse soldaten neukte. We noemden haar de boekhoer. Na de bevrijding verraadden we dat aan het verzet. Ze werd kaalgeschoren en kreeg een zwart hakenkruis op haar schedel geschilderd’ – het is een van de vele getuigenissen in die zin. Het scheren van vrouwen die zich seksueel hadden misdragen, is een ritueel dat minstens teruggaat tot de middeleeuwen: de vrouw werd vermannelijkt, en zo verviel haar vrouwelijke onschendbaarheid. Franse vrouwen die een relatie hadden gehad met Pruisische soldaten in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 waren hetzelfde lot beschoren. De filosofie achter het kaalscheren van vrouwen was deels dat ze het niet zouden kunnen aanleggen met bevrijders of goede vaderlanders. Iedereen zou zien waaraan ze zich hadden bezondigd, en niemand zou nog in hen geïnteresseerd zijn. Maar boven alles raakte men de vrouw door het kaalscheren in haar vrouw-zijn. Nadat ze kaal waren geschoren, kregen de vrouwen meestal nog een (Hitler)snor, een baard of een hakenkruis opgetekend, of een combinatie van de drie.
Achter het kaalscheren net na de Tweede Wereldoorlog – een straf die exclusief was voorbehouden voor vrouwen en vaak ook door vrouwen werd uitgevoerd – ging dus veel meer schuil dan een ordinaire straf. Bovendien werd het ritueel vaak publiekelijk uitgevoerd, zodat de vrouw in kwestie werd vernederd voor het oog van haar dorps- of stadsgenoten, die zich ook verbaal niet onbetuigd lieten. ‘Gestampte hoeren’, ‘Duitse hoeren’ en ‘kutten van de Wehrmacht’: bijna elke collaboratrice kreeg het naar het hoofd geslingerd.
Op verscheidene plaatsen werden groepsfoto’s genomen van kaalgeschoren vrouwen, als een herinnering om te koesteren. In Waver moesten de kaalgeschoren vrouwen, jong en oud, zelfs hun eigen haar inslikken. In het West-Vlaamse Torhout werden in de eerste dagen na de bevrijding zeven vrouwen kaalgeschoren. Ze moesten door de stad paraderen en Duitse en Vlaamse liederen zingen. Onderweg schold het volk hen uit voor hoer. Het hele gebeuren werd georkestreerd door plaatselijke leden van het Onafhankelijkheidsfront.
Verkrachtingen en vergissingen
Soms bleef het daar niet bij. Het is onmogelijk er een cijfer op te plakken, maar er zijn in de eerste dagen en weken na de bevrijding verscheidene jonge vrouwen verkracht onder het mom van een bestraffing voor hun incivieke oorlogsverleden. ‘Ik heb twee meisjes gekend die – toen ik ze bezocht in de gevangenis – vertelden dat ze verkracht waren door mensen van het verzet’, vertelde toenmalige advocaat Jozef Demeester. ‘Eén in Oud-Gent, in een leegstaande bioscoop. Een ander meisje onder het belfort. De partizanen hadden dat meisje verkracht. Ze was 18, 19 jaar. Toen ze genoeg hadden van haar, hadden ze haar met haar gezicht in de drek gewreven.’
Dat er verscheidene verkrachtingen plaatsvonden in de weken na de bevrijding van september ’44, lijdt geen twijfel. Seksuele intimidatie was aan de orde van de dag. Hier en daar wordt zelfs geopperd dat er een zekere systematiek achter het misbruik van incivieke vrouwen zou schuilen, maar dat is niet zeker. In de kelder van de Brusselse rijkswachtkazerne aan de Kroonlaan moesten vier meisjes naakt op handen en voeten rondkuipen. Ondertussen werden ze een voor een gepenetreerd met de loop van een geweer. In dezelfde kazerne vonden nog gruwelijke mishandelingen tegen gearresteerde vrouwen plaats. ‘Een meisje van Zoutleeuw werd een hakenkruis in het voorhoofd gebrand. Daarna werd ze naar Brussel gevoerd, waar acht partizanen met haar alle vuiligheid mochten doen die ze wensten. Veertien maal werd ze verkracht’, zo staat te lezen in het Zwartboek der zwarten. Het meisje bleek achteraf zwanger. In verscheidene interneringscentra en geïmproviseerde gevangenissen vonden groepsverkrachtingen plaats, soms met deelname van geallieerde soldaten.
Verkrachtingen van (vermeende) collaboratrices zijn nog altijd een taboe. Het beeld past niet bij het heroïsche verzet en al die brave vaderlandslievende burgers die jaren hadden gevochten om het democratische België te bevrijden van het nationaalsocialistische juk. Dat neemt niet weg dat sommige verzetsgroepen ook toen al een kwalijke reputatie hadden. In Harelbeke werd een apotheek kort en klein geslagen. De apotheker kon vluchten, maar ze vonden hem op zijn onderduikadres in Gent. Hijzelf, zijn familie en de mensen van wie hij een kamer huurde in Gent, werden allemaal gearresteerd en in een interneringskamp opgesloten door de leden van het Onafhankelijkheidsfront. Achteraf bleek het om een vergissing te gaan, de apotheker was dan toch geen collaborateur. De verzetslui kregen lichte gevangenisstraffen.
Grote en kleine drama’s bleven plaatsvinden. In Putte bij Mechelen verloor een drie maanden zwangere vrouw haar kind nadat ze door lokale verzetslui was afgetuigd: ‘Met veel moeite raakte ik eindelijk op de wc, waar ik in een verschrikkelijke pijn de vrucht verloor.’ In de buurt van Kontich trok het verzet eropuit om een veldwachter aan te houden, maar toen hij weigerde mee te gaan, trokken ze hun wapens. De dochter van een jaar of tien, twaalf sprong voor haar vader omdat ze niet wilde dat ze hem meenamen. In dat tumult werd het kind door een schot gedood. ‘De schutter had daar enorm veel spijt van en zou alles doen om die daad ongedaan te maken’, herinnerde collega-verzetsman Edward Pilaet zich.
Overal zwaaiden echte of vermeende verzetslui de plak. Ze arresteerden, molesteerden en organiseerden, en gingen op zoek naar bewijzen die hun beschuldigingen konden staven. In Mechelen ging het verzet langs bij verscheidene fotografen, op zoek naar negatieven die de collaboratie van stadsgenoten zwart op wit zouden bevestigen. In het kamp van Merksplas zou een partizaan zich zelfs in priesterkledij gehuld hebben om de biecht van gevangenen te kunnen afnemen, in de hoop zo meer te weten te komen over hun collaboratiedaden.
In de zoo
De vernederingen op zich waren het hoofdspektakel van de straatrepressie. De symbolische locaties die ervoor werden uitgekozen maakten het plaatje compleet. Collaborateurs werden vaak aangepakt voor het stadhuis, sporadisch ook voor de kerk. Zoals in Beveren, waar de haren van de vrouwen aan de kerkdeur en aan het stadhuis werden opgehangen. ‘Ik zag rode, blonde en zwarte lokken hangen aan de deur’, vertelde Fabienne De Blick. De Belgische vlag met het haar van collaboratrices: het maakte allemaal deel uit van het ritueel. De vergelding moest gebeuren op plekken die de gevestigde waarden vertegenwoordigden. Op Belgische plekken. In Brugge werden vrouwen kaalgeschoren onder het toeziend oog van Jan Breydel en Pieter De Coninck, in Tielt werden kaalgeschoren vrouwen tentoongesteld op het balkon van het stadhuis, in Veurne werd de oorlogsburgemeester verplicht om op zijn knieën het onkruid van tussen de kasseien van de markt te peuteren.
Ook van het transport van de collaborateurs werd gebruikgemaakt om ze te vernederen. Vaak werden ze op een (open) wagen gezet die van dorp tot dorp reed. Men riep dan dat er gestapo’s in aantocht waren, waarna het volk zich kon laten gaan in scheldtirades. Een betrokkene: ‘Daar we in de provincie Brabant wonen, moesten we naar Assche worden overgebracht. Dit geschiedde met de autovrachtwagen van G.B., handelaar te Teralfene. Op en binnen in dat voertuig stond in grote letters geschreven: “vervoer van zwarte varkens”.’
De publieke vernederingen vonden vaak plaats onder het toeziend oog van de bevrijders, die niet geneigd waren om er snel een einde aan te maken. Meer nog, een groot deel van de foto’s waarop te zien is hoe vrouwen worden kaalgeschoren en hoe collaborateurs worden vernederd, werden door Amerikaanse of Canadese soldaten gemaakt. Net als de rol van de bevrijders was ook de rol van het verzet in deze hele beweging op veel plaatsen dubbel. Enerzijds waren het vaak (vermeende) verzetsstrijders die deze onmenselijke daden uitvoerden, anderzijds waren verzetsstrijders vaak ook de enigen die ertegenin gingen. In Antwerpen waren het leden van het verzet die probeerden om de orde zo goed mogelijk te bewaren. ‘De weerstand heeft – bij mijn weten – altijd gereageerd tegen elk misbruik dat gemaakt werd na 4 september door mensen ten opzichte van de collaborateurs’, vertelt oud-verzetsstrijder Willy Calewaert. ‘Wanneer we in de Beekstraat – dat was het centrum van het Onafhankelijkheidsfront in Antwerpen – te horen kregen dat mensen zich bijvoorbeeld schuldig maakten aan het hoofdraseren van daders, dan stuurden we daar onmiddellijk mensen naartoe om te zeggen: “Dat gaat niet!”‘
Op Bevrijdingsdag werden in Antwerpen tientallen Duitsers en collaborateurs opgesloten in de leegstaande leeuwenkooien van de Antwerpse zoo. Als een attractie voor de goede burger, die van de gelegenheid gebruik kon maken om de gevangenen met rot voedsel te bekogelen. Veel verzetslui hebben zich daar later van gedistantieerd, en vonden de behandeling van de collaborateurs mensonwaardig. Willy Calewaert: ‘Wanneer die gebeurtenissen in de zoo zich hebben voorgedaan, dan is het door de weerstand dat daar een einde is aan gesteld.’
Een van die collaborateurs was S., een Vlaamse Wachter die tot op Bevrijdingsdag, 4 september, laat in de avond in Antwerpen was gebleven. Hij probeerde zich met de laatste lichting Duitsers terug te trekken, via Borgerhout richting Nederland, maar werd onder vuur genomen. Eerst kon hij zich nog schuilhouden in een mestput (‘Ik heb daar nog twaalf sigaretten opgesmoord, zonder dat ze mij vonden’), maar op de ochtend van 5 september moest hij zich overgeven aan de Amerikanen. Zij leverden hem onmiddellijk uit aan het verzet. ‘De Weerstand heeft ons naar de dierentuin van Antwerpen gebracht en ons daar in een kot gestopt.’ Toen begonnen de vernederingen. ‘Een kolonel van het Belgische leger verplichtte mij daar mijn uniform uit te doen in het bijzijn van vrouwen. Hij zei: “Doe maar allemaal uit, want alles stinkt naar die moffen.” Ik vond dat een beetje beneden de waardigheid van een kolonel.’
Wie in de dierentuin opgesloten zat, zou het nooit vergeten. Een vrouw die het meemaakte: ‘In de leeuwenkooien heb ik gezeten. Dood van de schrik, zonder eten, zonder kleren. Ik heb me zoveel mogelijk in het hoekje gestoken waar de leeuw normaal gaat slapen. Zo zat ik meestal met mijn rug naar de mensen, want wij werden bespot, beschimpt, uitgemaakt voor al wat gemeen en lelijk was. Ik heb zelfs gebeden dat ze mij zouden doodschieten.’
Openstaande rekeningen
De explosieve cocktail van voormalige zwarten die als beesten werden tentoongesteld, en bewaakt werden door verzetslui die op wraak zonnen, kon niet anders dan ontploffen. En dat gebeurde ook. In een van de kooien zat een vrouw opgesloten die tijdens de oorlog poetsvrouw was geweest op de Kommandantur. Ze had een klein kind, dat haar tijdens de arrestatie was afgenomen. In de leeuwenkooi vroeg ze aan een van de bewakers om na te gaan wat er met haar baby was gebeurd, en ze gaf de man de laatste centen die ze bij zich had. Toen hij de volgende dag terugkwam, smeekte de vrouw hem om informatie. Hij lachte en zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken over haar kindje: ze hadden er ‘een engeltje’ van gemaakt. Hij zei dat alleen om haar te kwetsen, want hij wist niets af van de baby. ‘Ze heeft zich de polsen overgesneden’, herinnert Edward Pilaet zich, die als lid van het coördinatiecomité van het Antwerpse verzet mee een einde maakte aan de opsluitingen in de zoo. De vrouw kon gered worden, en een paar uur later werd iedereen uit de kooien gehaald en overgebracht naar het auditoraat. ‘Van al wie er opgesloten zat, zijn er misschien twintig aangehouden gebleven’, zegt Pilaet. Alle anderen zaten er onterecht vast, zoals de poetsvrouw van de Kommandantur.
De chaos van de septemberdagen bood sommigen de kans om openstaande rekeningen te vereffenen – van tijdens of zelfs vóór de oorlog. Iedereen die op een of andere manier gecompromitteerd was, kon makkelijk zwart worden gemaakt en worden gearresteerd. In Brussel werd Flor Grammens, die tijdens de oorlog in de Taalcommissie zat, bijvoorbeeld weken na de bevrijding aangehouden, zonder mandaat. Een politieagent uit Ukkel wilde hem oppakken, omdat de Taalcommissie ervoor had gezorgd dat zijn zoon in een Vlaamssprekende klas werd gezet. ‘Ze hebben mij in een paardenstal gestopt, twee nachten.’
Het mag duidelijk zijn dat de schrik er bij de voormalige collaborateurs goed in zat. Wie niet onmiddellijk werd aangepakt, vreesde dat het elk moment zijn beurt kon zijn. ‘Natuurlijk waren we bang na een maandenlange periode van angst voor wat er ging komen’, vertelde een kind van collaborateurs achteraf. ‘Niet voor niets maakten andere kinderen een gebaar over de keel wanneer ze ons zagen! We hoorden ook van veel volwassenen hoe ze ons slechtgezind waren. Het was een tijd die langzaam maar zeker naar vergelding voerde. We wisten van overvallen op zwarten in de omtrek, mensen die laf gedood werden door iemand die in het donker aanbelde en de bewoner gewoon neerknalde. We namen de angst van onze ouders over. Omdat we wisten dat er reden toe was.’
Geert Clerbout, En nu gaan ze boeten! – Repressie tegen zwarten in Vlaanderen na WO II, Uitgeverij Van Halewyck, 224 blz., 19,95 euro.
‘In de leeuwenkooien heb ik gezeten. Dood van de schrik, zonder eten, zonder kleren. Ik heb gebeden dat ze mij zouden doodschieten.’
‘Vader en moeder waren in alle staten. Hakenkruisen op de gevel! Ik moest kalken en kalken, tot ze weg waren. Maar het hele dorp wist het.’
Vrouwen werden verkracht als vergelding voor hun ‘horizontale collaboratie’. Soms ook door geallieerde soldaten.