Maak kennis met de eerste Belgische feministe: ‘De man zal pas vrij zijn als ook de vrouw bevrijd is’
Monika Triest tekent in ‘Wat zoudt gij zonder ’t vrouwvolk zijn?’ een geschiedenis van het feminisme in België op. Knack biedt u als voorpublicatie een fragment aan over Isabelle Gatti de Gamond (1839-1905), pedagoge, socialiste, vrijdenkster en de eerste Belgische feministe.
Toen de vrijzinnige pedagoge Zoë Gatti de Gamond in 1854 op 48-jarige leeftijd overleed, was haar dochter Isabelle vijftien jaar, haar twee zusjes waren nog jonger. De gezondheid van hun vader was verzwakt. De jonge Isabelle moest haar studies stopzetten en werd kostwinner. Ze had het geluk terecht te komen in een Pools aristocratisch gezin, als gouvernante. Het koppel merkte onmiddellijk dat Isabelle niet enkel van goeden huize was, maar ook intelligent en leergierig. Daarom stelde de familie haar rijke bibliotheek ter beschikking van Isabelle. Zo kon ze zelfstandig haar studies voortzetten en talen leren, zelfs Latijn en Grieks.
Isabelle had ook veel opgestoken van haar moeder Zoë. Net als zij hield Isabelle salons voor de Brusselse mannelijke elite en ze werkte de pedagogische theorieën en handboeken van haar moeder verder uit. Ze stond wel kritischer tegenover het ideeëngoed van de Franse utopisch-socialistische filosofen Claude-Henri Saint-Simon en Charles Fourier, omdat die de fundamentele gelijkheid van man en vrouw niet erkenden – moeder Zoë vond dat dat principe opgenomen moest worden in de Belgische grondwet.
Maar Isabelle had ook kostbare levenservaring meegekregen van haar ouders. Om deze egalitaire principes toe te passen hadden zij een experiment opgezet in Frankrijk, een phalanstère, een soort van woon- en werkgemeenschap op basis van vrij onderzoek, gelijkheid, vrijheid en solidariteit.
Dat experiment was totaal mislukt en had het gezin in de armoede gestort. Maar dat heeft Isabelle niet belet om haar moeders werk ten gunste van officieel middelbaar en hoger meisjesonderwijs verder uit te bouwen.
Imposant en charismatisch
In Brussel nam Isabelle contact met enkele vrijzinnige professoren van de Université Libre de Bruxelles (ULB) en met het stadsbestuur; ze had die intellectuelen leren kennen in de salons van haar moeder. Ze deed een formele aanvraag om in de stad scholen te mogen oprichten, vanaf de jongste leerjaren tot en met voorbereidende cursussen voor de universiteit. Voor haar was het evident dat godsdienst geen deel zou uitmaken van die opleidingen. Godsdienstige vorming behoorde tot de vrijheid van de gezinnen thuis; op school moest lekenmoraal de basis vormen. Het Brusselse stadsbestuur ging in op haar vraag, niet zozeer om kansen te geven aan meisjes en vrouwen, maar om een tegengewicht te bieden aan het katholieke onderwijs. In de jaren 1860 was België immers in een heuse schoolstrijd gewikkeld.
Isabelle verzamelde jonge intellectuele vrouwen rond zich die er gelijkaardige ideeën opna hielden en zich wilden engageren in de inrichting van de eerste cursussen voor jonge dames. Met een aantal onder hen was ze goed bevriend. Op 25-jarige leeftijd richtte ze de Cours d’éducation op, een initiatief dat onder haar leiding zal blijven bestaan tot in 1899. Getuigenissen uit deze periode zijn vol lof voor haar: ze was bijzonder begaafd, belezen, volgde de dagelijkse gang van zaken stipt op, gebruikte leerboeken van haar moeder en vulde die zelf nog aan. Ze moet een ongelooflijk imposante en charismatische figuur zijn geweest, want iedereen die gedoceerd of gestudeerd heeft in de Cours getuigde jaren later nog van de hoogstaande kwaliteit en de discipline op de school. Zonder overdrijving mag worden gezegd dat Isabelle een blijvende stempel heeft gedrukt op het Belgisch onderwijs, met vernieuwingen in theorie en praktijk die tot dan toe ondenkbaar waren. Eigenhandig heeft ze een hele generatie vrouwen opgeleid en gevormd, die hooggeschoold waren en zich feministisch noemden. Dat feminisme bleef niet beperkt tot de eis om toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt, maar ging veel verder: ‘élever la fonction sociale de la femme en l’éclairant par la science’ (‘de sociale functie van de vrouw verheffen door haar inzichten te geven via de wetenschap’). Volgens Isabelle moesten ook meisjes uit de arbeidersklasse een degelijke opvoeding en onderwijs krijgen.
Via getuigenissen van docenten en studenten kunnen we ons een beeld vormen van de indruk die ze naliet. Zo beschrijft studente Marguerite Van de Wiele haar eerste ontmoeting met de 25-jarige directrice, toen ze zich in september 1864 liet inschrijven in de school in de Broekstraat (Brussel).
‘Mevrouw Gatti de Gamond, directrice van de school, deed zelf de inschrijvingen. Ze zat aan een groot acajou bureau in de spreekkamer, te midden van veel boeken en paperassen. Ze was klein van gestalte, tenger en charmant, terwijl ze leek te stappen op golven. Haar gezicht was ovaal, met een warme glans, bruine ogen met een koude blik terwijl haar mond bleef glimlachen, een soort van disharmonie. Maar welke charme had deze vrouw zodra ze begon te spreken! Haar stem was een van de allermooiste die ik ooit gehoord heb … Behalve een uitgebreide kennis in het algemeen had ze een opvallende kennis van psychologie. Dit alles maakte van haar een buitengewoon mens van allerhoogste rang. Dit verklaart de populariteit die ze vele jaren in Brussel genoot samen met het succes van haar onderwijsmethode. Nochtans kreeg ze ook te maken met vijandelijke reacties, rancunes en verdoken jaloersheid.’
Isabelle kreeg veel steun van haar zus Marie, met wie ze samen een tijdschrift oprichtte, waarin ze hun vernieuwende en ‘goddeloze’ ideeën de vrije loop konden geven, L’Éducation de la femme. In hun ogen werd de basis van opvoeding en onderwijs gevormd door het vrije denken: het zoeken naar waarheid zonder dogma’s en dit met een grote dosis zelfdiscipline. Helaas overleed haar zus te jong en moest Isabelle steun zoeken bij haar trouwe vriendinnen en bij de in 1864 door Brusselse vrijdenkers opgerichte Ligue de l’Enseignement.
Het doel van deze organisatie paste volledig in Isabelles streven: eisen dat de overheid algemeen onderwijs zou inrichten, recht op onderwijs zou verzekeren en meisjesonderwijs zou uitbouwen. Na de invoering en de uitbreiding van de schoolplicht zal deze organisatie zich toeleggen op permanent volwassenonderwijs. Meerdere generaties feministen van alle gezindheden hebben hieraan meegewerkt. Pas in 1881 zag het rijksmiddelbaar onderwijs voor vrouwen het daglicht dankzij de radicaal-liberale regeringFrère Orban-Van Humbeeck. Walthère Frère Orban was een actief lid van de Ligue de l’Enseignement. Het werd een langdurige strijd, want de wet op het hoger middelbaar onderwijs voor vrouwen kwam er pas in 1925.
Naast de geleerde traktaten en handboeken publiceerde deze organisatie eenvoudige leermiddelen naar het model dat de katholieke kerk al zo lang had gehanteerd, namelijk de catechismus (met vragen en antwoorden). Dat was een efficiënt leermiddel om rijke en arme vrouwen dichter bij elkaar te brengen en tegelijk een kwinkslag naar de katholieke vijand.
Hoe heeft Isabelle het volgehouden om heel haar leven te blijven voortstrijden voor de realisatie van haar ideeën, ondanks de tegenkanting die ze kreeg en de persoonlijke verliezen van haar te vroeg overleden moeder, vader en zus?
Pedagoge
Isabelle ontwikkelde een eigen model voor kleuter-, lager en middelbaar onderwijs. De Franse overheid stuurde delegaties om dat te komen bekijken. Wie bij haar afstudeerde kon het beroep van leerkracht uitoefenen of een winkelbedrijf leiden. Mits nog een bijkomende opleiding kon men zich vanaf 1880 laten inschrijven aan de universiteit van Brussel. Het leerplan dat ze opstelde was gericht op een harmonische en volledige ontwikkeling van het individu door middel van actie en kennis van feiten. Deze methode verschilde aanzienlijk van het toenmalige lager onderwijs, waar de leermethode voornamelijk nazeggen en memoriseren inhield. Haar onderwijs steunde op de natuurwetenschappen, zonder godsdienst. Ze had aandacht voor kinderen met leermoeilijkheden en hield een wekelijkse klassenraad. Anderhalve eeuw later is de Belgische onderwijswereld ervan overtuigd dat ze deze onderwijsmethodes zelf bedacht hebben, aangezien moeder en dochter Gatti de Gamond nu niet meer gekend zijn. Uiteraard werd er met hen gespot door diegenen die het een belachelijk idee vonden dat een degelijk meisjesonderwijs zou uitgebouwd worden, dat zelfs zou kunnen leiden tot universitaire studies en tot het beroep van advocaat of arts.
Isabelle Gatti de Gamond liet niet met zich spotten. Haar doel was haar studentes tot een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Heel bijzonder was het feit dat de ouders mochten meekomen met hun dochters om een soort van volwassenenonderwijs te volgen. Isabelle vergat ook de weeskinderen niet. Voor hen richtte ze een ‘rationalistisch weeshuis’ op in Vorst. De term ‘rationalistisch’ betekende: in de lijn van de ratio, de Verlichting, het humanisme, het vrije denken.
Isabelle Gatti de Gamond liet niet met zich spotten. Haar doel was haar studentes tot een zo hoog mogelijk niveau te brengen.
Hoewel Isabelles vriendinnen het over de grote principes van het meisjesonderwijs eens waren, ontstonden er in de loop van de jaren toch enkele meningsverschillen over de concrete toepassingen ervan, zoals onder meer het aantal vakken, het aanbod in elk leerjaar, het aantal uren per vak. Ze vroegen zich onder meer af hoe ze een evenwichtig pakket konden samenstellen tussen wetenschappen en literatuur, tussen talen en sport. Boeiende discussies die ook voor de actuele hervormingen van het middelbaar onderwijs relevant blijven.
Isabelle hechtte vooral veel belang aan een algemene wetenschappelijke vorming voor alle vrouwen. Het huishoudelijk werk mocht echter niet genegeerd worden, integendeel: het moest worden geprofessionaliseerd en gewaardeerd. Een huishouden leiden veronderstelde namelijk heel wat talenten en die konden worden aangeleerd. Voor ze huwde moest het meisje dus allerlei vakken instuderen zoals hygiëne, eerste hulp bij ongevallen, ziekteleer, ouderenzorg, geneesmiddelen, maar ook fysica, chemie, technieken om voedsel te bewaren, de behandeling van kleding en het rationeel beheer van het huishoudelijk budget. De school werkte aanschouwelijk via een verzameling van grondstoffen en huishoudapparatuur, kunst met kleding en sieraden, kant, tapijten, artificiële bloemen…
Een tweede deel van de opleiding ging naar morele wetenschappen, met aandacht voor plichtenleer, de uitroeiing van alcoholisme en prostitutie en de principes van sociaal recht en economie. Het doel van dit leerpakket was de vrouwelijke capaciteiten te ontwikkelen. De rol van de vrouw mocht niet verdwijnen, integendeel, die moest bewaard blijven en op een hoger niveau worden gebracht. ‘De natuurlijke capaciteiten van de vrouw hebben we nodig maar wij moeten ze verder ontwikkelen’, stelde Isabelle Gatti de Gamond in haar leerboeken.
‘De methode van de vrijzinnige school is om te allen tijde de rede te laten werken, de geest te gewennen aan het observeren van de feiten en te zoeken naar de effecten die volgen op de oorzaken. Dit soort onderwijs geeft aan de geest een grote standvastigheid en de gewoonte “het licht” zelf op te zoeken. Dit is tegengesteld aan de klerikale methode van onderwijs in het gebruiken en misbruiken van het geheugen, en veroordeelt de toekomstige mens om de rede te laten inslapen en te vertrouwen op een gids van buitenaf.’
Volgens Isabelle waren onderwijs, onderricht, wetenschap, en zo ook inzicht en solidariteit de voorwaarden tot emancipatie. Men moest inzicht hebben om zich te realiseren dat er een noodzaak was om te revolteren tegen de Code Napoléon.5 Door studie zouden vrouwen alle nadelen van de Code ontdekken en inzien waarom hun werk meestal slecht werd betaald. Werkende vrouwen moesten kiezen tussen slavendom en prostitutie. Met deze inzichten droeg het onderwijs bij aan de emancipatie en aan de groei van een feministische beweging.
Alle feministen van Isabelles generatie, zoals de iets jongere Gentse Emilie Claeys, hechtten het grootste belang aan onderwijs voor meisjes en vrouwen. Onderwijs was een voorwaarde om een betere toekomst te hebben en ook om zich vrij te maken van het stereotiepe beeld van de vrouw. Die vorming was noodzakelijk zowel voor huisvrouwen als voor buitenhuis werkende vrouwen.
Socialiste
In 1900, op 61-jarige leeftijd, maakte Isabelle de overstap van de liberale partij naar de socialistische Belgische Werkliedenpartij (bwp). Ze was immers ontgoocheld dat de strijd voor seksegelijkheid in de liberale partij grotendeels theorie bleef. Dankzij haar grote inzet werd ze algauw secretaris van de Nationale Federatie van Socialistische Vrouwen en werd ze verkozen in het algemeen partijbureau. Dat was uitzonderlijk voor een vrouw – na haar zal Emilie Claeys eenzelfde ‘overwinning’ behalen.
Uit haar artikels bleek dat ze er meer en meer van overtuigd raakte dat de emancipatie van vrouwen verbonden was aan het succes van politiek links. Ze kon overtuigend schrijven, wat al gebleken was uit de Cahiers féministes – dat tijdschrift pleitte rond de eeuwwende voor het samengaan van feminisme en socialisme – en uit de ontelbare boeken die ze schreef of vertaalde. Ze doorkruiste het land met vurige redevoeringen over een reeks onderwerpen die volgens haar zeker met elkaar te maken hadden: de gevaren van het alcoholisme voor het gezin, het weigeren van de erkenning van het vaderschap, prostitutie, kinderarbeid, het overwicht van de kloosters, het militarisme, het antisemitisme.
In haar latere leven, onder invloed van haar socialistische inzet, streefde Isabelle naar een minder elitaire aanpak van het onderwijs.
Een interessante vraag is of Isabelle zich bekommerde om de concrete situatie van de arbeidsters, onder meer om het principe van gelijk loon voor gelijk werk. In de laatste periode van haar leven is het antwoord hierop duidelijk positief, maar opmerkelijk is de situatie bij de start van haar eigen school: de mannelijke conciërge verdiende er immers meer dan de vrouwelijke leerkrachten.
In haar latere leven, onder invloed van haar socialistische inzet, streefde Isabelle naar een minder elitaire aanpak van het onderwijs. Dat mocht namelijk niet enkel gericht zijn op de dames van de rijkere klasse, maar moest ook bereikbaar zijn voor arbeidsters. Zo zouden zij zich kunnen wapenen tegen erbarmelijke werkomstandigheden en zich omvormen tot waardige moeders en echtgenotes. Isabelle begreep dat een groot aantal vrouwen wel verplicht was om een inkomen te verdienen en pleitte daarom voor een verbetering van die arbeidsomstandigheden en zelfs voor gelijk loon voor gelijk werk. Ze riep niet op tot het openstellen van alle beroepen voor vrouwen. Alleen de beroepen die aansloten bij hun gezinstaken waren voor haar acceptabel: onderwijs, verpleging, gezondheidszorg, morele vorming. Haar gematigde opstelling wekte weerstand op in de partij en de vakbond.
Toch bleef ze ijveren voor een samengaan van socialisme en feminisme. Ze bleef erop hameren dat de gelijkheid van man en vrouw vastlag in de statuten van haar partij en in internationale verdragen. Bourgeois vrouwen en arbeidsters moesten de handen in elkaar slaan om sterker te staan in de strijd tegen vrouwendiscriminatie. (Dezelfde oproep horen we later bij Emilie Claeys.) Opnieuw een uitzonderlijk feit want meestal beschouwden burgerlijke feministen hun strijd als totaal verschillend van die van de arbeidsters. Interessant hierbij is dat geen van de feministische organisaties opkwam voor de klassenstrijd. Zelfs de socialisten bekeken de bevrijding van de slaafarbeidster niet als een onderdeel maar als een automatisch gevolg van de klassenstrijd en de inrichting van een nieuwe socialistische samenleving.
Isabelle moedigde vrouwen aan om niet passief toe te kijken. Door onwetendheid waren vrouwen immers vaak het slachtoffer van lage lonen, slechte werkomstandigheden, prostitutie, de handel in blanke slavinnen. In haar laatste levensjaar streed ze nog tegen de wijdverspreide opvatting dat de arbeid van vrouwen slechts een bijverdienste was. Aan de hand van concrete getuigenissen die arbeidsters naar de Cahiers féministes stuurden, wakkerde ze de eis aan dat de arbeidsvoorwaarden voor vrouwen moesten worden verbeterd.
Ook door de enquêtes van de commissie Welzijn en de commissie Sociale Zaken binnen de Belgische Liga van de Rechten van de Vrouw6 maakte ze kennis met het echte leven van arbeidsters, onder andere van de Fabrique Nationale d’Armes de Guerre in Luik, dezelfde fabriek die veel later, in 1966, een grote vrouwenstaking zal organiseren (zie hoofdstuk 5). Nu blijkt dat er toen al, in 1894-1895, analyses, rapporten en aanbevelingen gemaakt werden door de Liga.
Isabelle begon ook beter te begrijpen welke rol de katholieke clerus speelde in het in stand houden van de onderwerping en uitbuiting van de arbeidsters. Zij moesten immers maar vertrouwen op God en de hemel. Bovendien stelde Isabelle vast dat de kloosters, die vroeger vooral voor weeskinderen centra van liefdadigheid waren, echte ondernemingen waren geworden. Ze schreef een vlammend betoog tegen de aanwezigheid van christelijke ideeën in het onderwijs van kinderen. Met de autoriteit van de kerk moest ook de autoriteit van de vader verdwijnen. In het artikel Libre pensée familiale betoogde ze dat de kerk verhinderde dat men vrij kon denken. De vrijdenkende vader zou zijn kinderen behoeden voor vooroordelen en onwetendheid. Het geweten van het kind moest onder sociale bescherming worden geplaatst: daarom moest er verplicht onderwijs komen voor iedereen, dat vrijzinnig, wetenschappelijk en kwaliteitsvol was.
Voor haar was het stemrecht van vrouwen een logische eis, noodzakelijk om alle hervormingen van seksegelijkheid te kunnen doorvoeren.
Met deze ideeën kreeg ze het heel moeilijk binnen de partij. Uiteindelijk moest ze een toegeving doen die haar geloof in de partij sterk aantastte. Voor haar was het stemrecht van vrouwen een logische eis, noodzakelijk om alle hervormingen van seksegelijkheid te kunnen doorvoeren. Daarmee streek ze de socialisten echter tegen de haren in. Isabelle voelde zich verraden en ook verlaten door haar vrienden. Hoe strijdbaar ze ook was, vaak moet ze diep ontgoocheld geweest zijn en eenzaam. Misschien vond ze troost in haar kennissenkring van vrijdenkers en vrijmetselaars?
Vrijdenkster
De spirituele weg van Isabelle verliep in omgekeerde richting van die van haar moeder. Haar moeder was eerst vrijdenkster en, naar het einde van haar leven toe, gelovig christen. Isabelle verliet het christendom waarmee ze was opgevoed voor het vrije, rationalistische denken. Ze sloot zich aan bij een vrijmetselaarsloge in Parijs, ondanks het feit dat die enkel openstond voor mannen. Toch kregen vrouwen naderhand toestemming om aan te sluiten of hun eigen loges op te richten, omdat een aantal mannelijke vrijdenkers bang was van de greep die de clerus op vrouwen zou krijgen. Het Brusselse stadsbestuur, waarin veel vrijzinnigen zaten, kocht zelfs een woning voor Isabelle, in de Broekstraat 64-66.
Onder Isabelles naam zijn de primaire en secundaire scholen blijven voortbestaan, zoals het Athénée Royal Gatti de Gamond, dat vandaag nog altijd op hetzelfde adres in de Broekstraat is gevestigd. De school huldigt, na 150 jaar, immer dezelfde principes:
‘L’École propose d’appliquer les valeurs humanistes, notamment en faisant appliquer la neutralité active et le pluralisme, et en partageant l’idéal de la Déclaration universelle des Droits de l’Homme.’
In dit citaat herkennen we het vrije denken én het feminisme van Isabelle Gatti. Dat vrije denken moest een mens bevrijden van vooroordelen en van onwetendheid. Alleen dan kon er een rechtvaardige en humane samenleving ontstaan. De vrijdenkersbewegingen en de vrijmetselarij waren gebaseerd op de ideeën van de Verlichting en van de Franse Revolutie: gelijkheid, vrijheid, broederlijkheid. Daarom noemde men elkaar ook ‘broeders’ en ‘zusters’. Er was een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving en het individuele streven naar zelfontplooiing. In de groepen bestond een rituele hiërarchie, maar elkeen moest bouwen aan zichzelf. De meest uiteenlopende filosofische en politieke strekkingen konden aanwezig zijn in een groep, maar de werking situeerde zich op een hoger niveau dan partijpolitiek en klassenstrijd. Eenheid in verscheidenheid werd beschouwd als een grote meerwaarde. Vandaar dat Isabelle Gatti er geen problemen mee had om, zoals de meeste van haar tijdgenoten, man en vrouw als gelijk maar ook als verschillend te beschouwen, namelijk elk met een eigen missie in de opbouw van de samenleving. Man en vrouw konden, mits evenwaardig onderricht, een gelijk intellectueel en moreel niveau bereiken, hoewel de vrouw toch nog een extra taak had op het morele niveau omdat zij daar beter geschikt toe werd geacht.
In de beginjaren van Isabelles publicaties zien we sommige referenties naar God, een soort godheid van het christendom, omdat het christendom geschikt is om de vrouw dat moreel besef bij te brengen. Later zou Isabelle dit godsbesef vervangen door een absoluut geloof in de wetenschap. Er was een groot respect voor de vrije meningsuiting, en eerbied voor de andere. Wat niet ter discussie stond, was het vrij onderzoek, het belang en de plicht van wetenschappelijk onderzoek omwille van de wetenschap, kennis omwille van de kennis.
Isabelle beschouwde zichzelf als een feministe. Het klimaat in de omgeving van vrijdenkers was trouwens bijzonder positief voor feministes, alleszins principieel, niet altijd in de praktijk. Zo werd in het vrijdenkerscongres van 1893 de volgende resolutie gestemd:
‘Overwegend dat de vrouw een menselijk wezen is op dezelfde manier als de man, verklaart het congres ten eerste haar absoluut recht tot volledige ontwikkeling van al haar capaciteiten en competenties. Het congres geeft zijn volle steun aan de eisen ten voordele van haar absolute rechtsgelijkheid met de man in het economisch, burgerlijke, politiek en sociaal domein.’
Feministe
Toen de Belgische Liga voor de Rechten van de Vrouw opgericht werd, werkte Isabelle daaraan mee. Er waren ook twee mannen actief in deze Liga: één man die ze al kende als docent in haar school, Hector Denis, en César de Paepe. Een derde man, de liberaal Louis Frank, werd bijna vanzelfsprekend de eerste voorzitter, wat tot interne spanningen leidde. Uiteindelijk zouden de leden hem aan de deur zetten omdat het volgens hen niet opportuun was dat een man, zelfs een heel feministische man, voorzitter was van hun organisatie. Louis Frank was uiteraard woedend. Zijn uitspraak ‘Vrouwen kunnen nooit een John Stuart Mill voortbrengen’ viel natuurlijk niet in goede aarde.11 Toch bleef hij verder onderzoek doen, publiceren en lezingen houden over de seksegelijkheid en diende hij zelfs wetsvoorstellen in voor een moederschapsverzekering en tegen de ongelijkheden van de Code Civil.
De Liga startte onmiddellijk met een tijdschrift, La Ligue. Het is merkwaardig hoe revolutionair de taal van dit tijdschrift klonk, hoewel de organisatie de reputatie had heel burgerlijk te zijn. Het was een felle oproep aan vrouwen van alle sociale klassen om zich te verenigen en het mannelijk juk van zich af te schudden. Het blad genoot bekendheid en aanzien in binnenen buitenland. De redactie had een eigen secretariaat, correspondeerde met buitenlandse collega’s en stelde zelfs een feministische bibliotheek samen, hoewel deze dames niet allemaal feministen waren. Sommigen onder hen oordeelden zelfs dat vrouwen na hun opleiding terug naar de haard moesten. Eerder was er al een tijdschrift verschenen in Frankrijk, La femme libre, ‘voor en door vrouwen’, ontstaan op initiatief van twee jonge simonistische geëngageerde arbeidsters. Omwille van het principe van gelijkheid publiceerden ze bijdragen met enkel hun voornaam.
Het feminisme zou ook de mannen ten goede komen; meer nog, mannen moesten eraan meewerken.
Vergeleken met buitenlandse feministen uit deze periode was Isabelle Gatti de Gamond weliswaar even overtuigd van de gelijkwaardigheid van man en vrouw, maar ze geloofde meer in de strategie van langzame, systematische opbouw van bewustzijn, vrijheid en gelijkheid. Zowel Isabelle als haar moeder en hun Britse en Franse voorgangsters zagen geen tegenstrijdigheid in het opkomen voor de rechten van de vrouw en het waardig maken van haar rol als echtgenote en moeder. Zelfs die strijd vorderde heel langzaam. In 1900 is er nog niet echt sprake van veel verandering. De vrouw bleef onderworpen aan haar echtgenoot en de gevangene van de Code Napoléon. Overspel was voor de man aanvaardbaar, voor de vrouw een schande. De huwelijksmoraal stond gelijk met de autoriteit van de man en van de vader. Een huisvrouw had geen enkel recht tegen het onrecht dat haar werd aangedaan. Waar konden vrouwen leren om vrij te denken, los van tradities en dogma’s? Waar konden ze het licht zoeken van de Verlichting?
Vrouwen moesten studeren, ze moesten zich informeren over hun rechten en plichten, om zich vervolgens solidair in te zetten voor een omvorming van die samenleving tot een meer gelijke, een meer harmonieuze samenleving met het oog op vooruitgang voor iedereen. Het feminisme zou ook de mannen ten goede komen; meer nog, mannen moesten eraan meewerken: ‘De man zal pas vrij zijn als ook de vrouw bevrijd is.’
Dat Isabelle zich bewust was van het brede spectrum dat een humane samenleving omvat, zien we aan het feit dat ze ook over andere items, zoals stakingen en de wapenwedloop, haar mening gaf. Over stakingen zei ze dat vrouwen vaak de schuld krijgen van het stopzetten van stakingen, terwijl het tegenovergestelde duidelijk het geval was. Wanneer er gestemd moest worden over het voortzetten van een staking of niet, waren het precies de vrouwen die zeiden: doorzetten, tot op het bot.
‘De stakende vrouw is alleen met haar ellende. Haar ontbreekt de schouder aan schouder die steun geeft aan de arbeider en aan de soldaat in de strijd. Haar burgerlijke plicht moet zij vervullen tegenover zichzelf en haar uitgehongerde kinderen, tussen de naakte muren, in één woord onder de meest uitputtende conditie … het is heel opmerkelijk dat overal, waar men een beroep gedaan heeft op de stem van de vrouwen van de stakers over het voortzetten of stopzetten van de staking, dat ze nooit de kant hebben gekozen van de ontmoedigde arbeiders. Heel dapper hebben ze gezegd dat ze tot op het einde wilden gaan.’
De wapenwedloop zag Isabelle als een absurd opbod, met gevaar voor oorlog en uithongering van de bevolking. Antimilitarisme was voor haar vanzelfsprekend. Op al deze terreinen voerde ze het woord, helder, degelijk onderbouwd, met een ongelooflijk doorzettingsvermogen.
Dat ze het niet altijd eens was met haar medestandsters in de Liga bleek toen ze die organisatie verliet en, samen met Hector Denis, Le Cercle d’Études des Femmes Socialistes opstartte, met de Cahiers féministes als tijdschrift. In de geschiedenis van het feminisme komen meningsverschillen en spanningen veelvuldig voor. Vaak startten de betrokkenen dan een nieuwe organisatie of een nieuwe publicatie. De beweging was dus helemaal niet eenduidig of rechtlijnig, zoals men soms veronderstelt. Waren er ook spanningen tussen Isabelle en de feministen van de katholieke zuil?
Monika Triest (1941) promoveerde in de klassieke filologie en bekleedde de eerste leerstoel vrouwenstudies aan de Universiteit van Amsterdam. Wat zoudt gij zonder ’t vrouwvolk zijn? verschijnt bij Uitgeverij Vrijdag, € 24,95, 9789460016295. 7 maart vindt een boekvoorstelling plaats in Lier en 13 maart volgt een boekvoorstelling in Gent.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier