Louis Tobback (SP.A): ‘Ik ben Parijs of Londen niet. Ik ben Leuven’

Louis Tobback: '95 procent van wat in Leuven moest gebeuren, is inderdaad gerealiseerd.' © ID
Walter Pauli

‘Mijn grootste probleem is dat veel mensen vergeten zijn wat we allemaal hebben gedaan’, zegt Louis Tobback.

Het is een apart gezicht in het Leuvense stadskantoor: de ochtend dat Knack Louis Tobback interviewt, kijkt de burgemeester ons aan met slingers boven zijn hoofd en rond zijn bureau. Het is 3 mei, en zijn secretaresse vond dat zijn tachtigste verjaardag in stijl mocht worden ingezet. Louis Tobback was 57 toen hij in januari 1995 voor het eerst als burgemeester zijn kantoor in het oude stadhuis aan de Grote Markt binnenstapte, met de historische woorden: ‘Dit wordt mijn laatste mandaat. Dat heb ik mijn vrouw beloofd.’ Hij heeft woord gehouden, bijna een kwarteeuw lang.

De redactie van dit blad vond het een goed idee om er een humaninterestgesprek van te maken. Maar een tachtigjarige moet je geen bekken meer laten trekken: ‘Daar gaan we niet mee beginnen.’ Over de balans van de voorbije kwarteeuw wil Louis Tobback het wel hebben. Want al wenkt het einde van zijn burgermeesterschap, aan trots ontbreekt het de oudste burgemeester van een centrumstad nog allerminst. En aan persoonlijke ambitie evenmin.

Ik wil op 14 oktober nog zo veel mogelijk stemmen halen, al is het maar van mensen die zo hun appreciatie willen tonen voor mijn beleid.

Louis Tobback: Ik wil op 14 oktober nog zo veel mogelijk stemmen halen, al is het maar van mensen die zo hun appreciatie willen tonen voor mijn beleid. Ik beschouw deze verkiezingen als een referendum over wat ik de voorbije vier zittingstermijnen heb gedaan. Ik wil weten wat de Leuvenaars ervan vinden. Hun volgende burgemeester zal ik in elk geval niet meer zijn, maar niet omdat mijn fysieke of mentale toestand het niet meer zou toelaten. (met pretoogjes) In september ga ik het nieuwe zwembad in Wilsele inzwemmen. Tijdens de openingsdag trek ik nog mijn baantjes, een duik inbegrepen. Ik voel me dus niet ’te oud’. Maar na 24 jaar is de periode van de noodzakelijke vernieuwing wel voorbij. Zonder mezelf met voormalig bondscoach Georges Leekens te vergelijken, denk ik oprecht dat in Leuven 95 procent van wat moest gebeuren, inderdaad gerealiseerd is.

Een stad is nooit ‘af’, maar projecten worden wel voltooid. Dat lijkt in Leuven het geval met de fase van de grote stadsvernieuwing.

Tobback: Elke politicus die iets realiseert, creëert zelf de problemen voor de toekomst. De oplossing voor die problemen voel ik wellicht anders aan dan jongere mensen. Dus moeten zij ze nu maar aanpakken. Ik denk Mohamed Ridouani, mijn kandidaat-opvolger op de SP.A-lijst, dat zal kunnen.

Wijlen Jean-Luc Dehaene (CD&V), een leeftijdgenoot van u, noemde zichzelf ‘een politieker van de vorige eeuw’.

Tobback: Daar ga ik niet mee akkoord. Ik ben een burgemeester van deze eeuw. Gisteren was er in Leuven het technologiefestival and&: op de Bondgenotenlaan werd onder meer een zelfrijdende auto voorgesteld. Ik vond dat vooral symbolisch voor de ontwikkeling onze stad. Je kunt niet loochenen dat Leuven totaal veranderd is, en dan vooral mentaal. Toen ik aantrad als burgemeester, wilde ik komaf maken met wat ik de Ernest Claes-mentaliteit van deze stad noemde: waren we blijven hangen in nostalgie naar het verleden, dan hadden we nooit gestaan waar we nu staan. We doen mee met de besten, ook in Europa en de wereld. We horen tot de top, en de top komt ook naar hier. Dat is grotendeels de verdienste van de Leuvense universiteit, van IMEC, de KBC en AB InBev, maar het stadsbestuur heeft ook zijn aandeel.

Louis Tobback: 'Steden als Leuven en Mechelen zijn ook economisch gedoemd om de auto uit het centrum te weren.'
Louis Tobback: ‘Steden als Leuven en Mechelen zijn ook economisch gedoemd om de auto uit het centrum te weren.’© ID

De stad en de universiteit profileerden zich onlangs, samen met andere universiteitssteden als Heidelberg, als deel van een liga van smart cities: ‘We weten dat wij niet New York, Parijs of Londen zijn, maar we vormen wel een aparte klasse.’

Tobback: Dat drukt inderdaad het best uit waar wij staan. Ik ben Parijs of Londen niet, ik ben zelfs niet in competitie met Antwerpen of Gent. Ik ben Leuven. Als Leuven kan ik mijn voet zetten naast steden als Heidelberg, Lund, Cambridge en Stanford. Wij kunnen iets opsteken van hen, maar zij vinden ook dat ze iets kunnen opsteken van óns.

Dat Leuven werkelijk to-taal is veranderd, is ook onze handicap bij de verkiezingen. Mijn grootste probleem is dat veel mensen vergeten zijn wat we allemaal gedaan hebben. Wie herinnert zich nog hoe het hier in 1994 was? Wie weet nog dat de plaats waarop dit stadskantoor gebouwd is toen een kale goederenplaats van de NMBS was? Of dat de Vaartkom niet eens zo lang geleden nog een desolaat industriegebied was, met al die leegstaande gebouwen van de brouwerij? Nu ligt daar een haventje vol boten en kleine jachten. En dus begint men zich druk te maken: ‘Zijn de appartementen daar niet veel te duur?’ We zien niet meer vanwaar we komen en klagen dat het nog niet perfect is.

Leuven ís toch bijzonder duur geworden? Volgens cijfers van de Vlaamse overheid kost een gezinswoning hier gemiddeld zo’n 100.000 euro meer dan elders in Vlaanderen.

Tobback: Nogmaals: natuurlijk heeft onze groei en bloei tot nieuwe problemen geleid. We leven nu eenmaal in een vrije markt – dat zullen wij niet veranderen vanuit het stadhuis van Leuven.

En inderdaad: wonen is duur. Maar we hebben er wel hard aan gewerkt om een aantal factoren onder controle te krijgen. Samen met de universiteit hebben we greep gekregen op de huisvesting voor studenten. Naast haar 100.000 inwoners telt deze stad ook nog eens 40.000 studentenkamers. 40.000! We hebben gezorgd voor 3500 nieuwe kamers; van een groot deel daarvan houdt de universiteit de prijs betaalbaar. Daarom zijn de Appeltansen (notoire huisjesmelkers, nvdr.) met dure lege kamers blijven zitten en in moeilijkheden gekomen. Ze wilden die kamers vullen met vluchtelingen – en vroegen daarvoor aan het OCMW zelfs een huurwaarborg – maar ook die deur hebben we dichtgedaan.

We hebben de Leuvense woningmarkt dus aangepakt. Volgens de Stadsmonitor hebben we de prijs van appartementen teruggebracht tot het gemiddelde van de centrumsteden. Het klopt: een gezinswoning blijft bijzonder duur. Ik weet eerlijk gezegd niet wat ik daaraan kan doen. We zouden meer huurwoningen kunnen bouwen, ja. Maar daarvoor is ten eerste Vlaams geld nodig – anders dan elders in Europa hangen onze huisvestingsmaatschappijen niet af van de steden. En bovendien is de Vlaamse controle buitengewoon scherp: we bouwen niet wat we willen.

Het klopt: de prijs van een gezinswoning in Leuven is bijzonder hoog. Ik weet eerlijk gezegd niet wat ik daaraan kan doen.

De Vlaamse overheid heeft ons een hoop last bezorgd met haar grond- en pandendecreet. Een achttienjarige rechtenstudent kan het al zien: dat decreet spoort niet met de Grondwet. Maar de regering heeft het toch door het parlement gejaagd. En drie jaar later, nadat wij op basis van dat decreet al die tijd hadden onderhandeld met projectontwikkelaars en andere betrokkenen bij onze woonprojecten, vernietigde het Grondwettelijk Hof natuurlijk een hoop bepalingen ervan. Rond een essentieel thema als wonen maakt de Vlaamse overheid het de steden onmogelijk om efficiënt op te treden.

Wat vindt u de grootste moeilijkheid die u als burgemeester hebt moeten overwinnen?

Tobback: De opeenvolgende Vlaamse regeringen, natuurlijk. Ook die met socialisten erin. Die hebben ervoor gezorgd dat wij minder hebben kunnen doen dan we hadden gewild en gekund. Ik gruw van de betutteling van een Vlaanderen dat niet kan kiezen tussen de optie om zélf een soort superstad te worden – en die ook behoorlijk te besturen – of de optie om een groot deel van zijn bevoegdheden en zijn middelen te delegeren aan de steden en lokale besturen. De Vlaamse overheid zou toch behulpzaam moeten willen zijn, een steun voor de lokale uitvoerders? Niet, dus. Vlaanderen stelt zich op als een barrière, een last, een voortdurende pottenkijker die zich met alles wil bemoeien maar zelfs dát niet kan. Vooral bij de organisatie van onze ruimtelijke ordening en onze mobiliteit hebben we daar last van.

Wil de Antwerpse schepen voor Mobiliteit Koen Kennis (N-VA) daarom nu al zijn eigen Antwerpse vervoersmaatschappij uitbouwen, los van De Lijn?

Tobback: Ik heb al meermaals vergaderd met Koen Kennis: die man heeft zijn kwaliteiten. Dat hij aankondigt de regie over het openbaar vervoer in zijn stad in eigen handen te willen nemen, bewijst wat ik altijd heb gepredikt – dat de Vlaamse overheid de oorzaak is van verspilling van energie, van middelen en van mensen – maar waarvan men dan zei: ‘Tobback is een oude zaag geworden.’ En het bewijst dat ook de N-VA’ers in de steden en gemeenten het slachtoffer zijn van het Vlaamse centralisme en de eigen betuttelingswoede.

Ook mobiliteit zal bij de volgende verkiezingen een belangrijk thema worden. De gevoeligheid daarvoor is sterk verhoogd: toen u in 1994 burgemeester werd, bestond het begrip fijnstof niet eens.

Tobback: Er was wellicht al veel fijnstof, maar het was nog niet gedetecteerd als het grote probleem dat het tegenwoordig is. Ik ben geen klimaatnegationist, en ik doe niet minnetjes over fijnstof. Maar rond het mobiliteitsbeleid stuit een stad op haar eigen limieten. Nog elk jaar opnieuw worden bij de FOD Mobiliteit meer voertuigen ingeschreven dan het jaar voordien. Er zijn momenteel een kleine 6 miljoen ingeschreven auto’s, tegenover 11 miljoen Belgen. Stedelijke bestuurders, of het nu Tobback in Leuven is of Somers in Mechelen of De Wever in Antwerpen, kunnen pas iets aan het autoverkeer doen als de regering, en liefst nog de Europese Unie, maatregelen neemt om het aantal auto’s zwaar te beperken: door het aantal bedrijfswagens sterk te doen verminderen, door rekeningrijden of het rijbewijs met punten in te voeren.

Vlaanderen stelt zich op als een barrière, een last, een voortdurende pottenkijker die zich met alles wil bemoeien maar zelfs dát niet kan

In Leuven hebt u niettemin met een drastisch circulatieplan uitgepakt om het verkeer te verminderen. Dat leidde tot heel wat kabaal, zowel in het centrum als in de deelgemeenten.

Tobback: Ik besef dat het verkeerscirculatieplan ons stemmen zal kosten. Maar die consequentie aanvaard ik, want we hebben er bewust voor gekozen om de auto’s uit het stadscentrum te weren. Ook al weet je dat diezelfde auto’s dan elders in de stad zullen opduiken. Er is namelijk een gouden regel waarvan ik zelfs mijn eigen schepencollege moeilijk overtuigd krijg: ‘Elke auto die wij uit die ene straat halen, zal door een andere straat rijden.’ Want rijden dóén ze. En dan maar mekkeren dat ze met hun auto niet meer tot aan het stadhuis kunnen.

Steden als Leuven en Mechelen zijn economisch gedoemd om de auto uit het centrum te weren. Aantrekkelijke, verkeersvrije centra zijn onze enige troef tegen de invasie van megawinkelcentra als Uplace en Neo.

24 jaar Tobback zal ook herinnerd worden als 24 jaar gebakkelei met de oppositie. Wat hebt u eigenlijk van de stedelijke oppositie geleerd?

Tobback: Niets.

Niets?

Tobback: Destijds had ik respect voor Hans Bracquené, een ex-VU’er die nadien fractieleider was voor de Open VLD. We riepen wel eens luid tegen elkaar tijdens de gemeenteraad, maar achteraf dronken we een pint, en af en toe zien we elkaar nog eens. Van hem stak ik best iets op. Dat doe ik niet van Zeger Debyser, de N-VA-fractieleider. Die man is misschien een eminent viroloog, maar politiek is hij een ramp.

De kritiek van de N-VA vat ik op als een compliment. Er valt blijkbaar zo weinig tegen ons beleid in te brengen, dat die partij niet meer op elke slak, maar werkelijk op elke mier zout legt. Er moet maar een comité van anderhalve man en een paardenkop opstaan of de N-VA springt op die kar. Daardoor zeggen ze vandaag a en morgen b. In 2012 waren ze tegen de bouw van een parking onder het park De Bruul, want hun toenmalige lijsttrekker Danny Pieters woonde daartegenover. Later hebben ze zich over dat onderwerp onthouden. Nu zeggen ze dat ze het niet goed weten: misschien mag die parking er toch komen, als er ook nog een paar parkeerplaatsen overblijven op de Vismarkt.

(zucht) Ik vernam ook dat Debysers partijgenoot Lorin Parys ons verwijt dat we een tekort van 10 miljoen euro hebben op de stadsrekening, terwijl het in werkelijkheid om een overschot van 20 miljoen gaat. Lieg en blijf liegen, dan blijft er altijd iets van hangen: dat systeem passen zij toe.

Dus nogmaals, als u mij vraagt: ‘Wat leert u van deze oppositie?’, dan is mijn antwoord: niets. Behalve dat ze wanhopig is.

Partner Content