Lost Alexander De Croo Bart De Wever af?
Als nieuwe eerste minister heeft Alexander De Croo (Open VLD) een kans om Bart De Wever (N-VA) af te lossen als de belangrijkste politicus van Vlaanderen.
Als de 44-jarige liberaal Alexander De Croo straks als Vlaamse eerste minister bezit neemt van de Wetstraat 16, zal hij een regering leiden met een bijzondere ambitie, een voluntarisme dat niet alleen moet blijken uit de letterlijke afspraken in de tekst, maar dat vooral tussen de regels te lezen valt. Het regeerakkoord van de Vivaldi-coalitie leest eigenlijk als een grondige poging om een tijdperk – eigenlijk een decennium – af te sluiten: een tijdperk waarin de N-VA verkiezingen won en de Wetstraat domineerde.
En zeggen dat N-VA-voorzitter Bart De Wever dat misschien nooit had gekund als Alexander De Croo hem daarbij tien jaar geleden niet had geholpen. Want in het voorjaar van 2010 besliste de nieuwe, volkomen onervaren (hij was zelfs nooit gemeenteraads- of OCMW-lid geweest) en slecht geadviseerde voorzitter van Open VLD, Alexander De Croo dus, eenzijdig om ‘de stekker eruit te trekken’. ‘Eruit’: dat was tegelijk uit de communautaire onderhandelingen onder leiding van oud-premier Jean-Luc Dehaene (CD&V), uit de federale regering-Leterme II en eigenlijk uit het hele Belgische overlegmodel zoals het toen functioneerde.
Bij de daaropvolgende verkiezingen betaalde Open VLD de overhaaste beslissing van de jonge voorzitter cash. Meer, op 13 juni 2010 deed zich een van de belangrijkste verschuivingen sinds de Tweede Wereldoorlog voor in het politieke landschap. Voor het eerst werd een Vlaams-nationalistische partij de grootste politieke formatie van het land. De N-VA haalde meer dan 1,1 miljoen stemmen (28,2 procent van de Vlaamse stemmen) en was daarmee bijna dubbel zo groot dan de verzamelde concurrentie – CD&V viel terug tot 17,6 procent, SP.A tot 15 procent en Open VLD tot 14 procent.
Op zijn 44e beheerst Alexander De Croo de kunst om zich duidelijk uit te spreken zonder de ander te moeten schofferen.
Dat Bart De Wever daarmee doorstootte tot eerste politicus van Vlaanderen, heeft hij natuurlijk vooral aan zichzelf te danken, maar ook aan Alexander De Croo die met zijn sterk communautair gekleurd manoeuvre een opgefokt klimaat had gecreëerd dat de scherpe en immer vileine De Wever helemaal in de kaart speelde. Zo gaat dat altijd: je kunt zo goed mogelijk zijn als je wilt, maar de omstandigheden moeten meezitten. Voor dat laatste had Alexander De Croo gezorgd, zonder het te willen.
Het werd hem in eigen rang niet in dank afgenomen. Drie jaar eerder, bij de verkiezingen van 2007, had de partij van Alexander De Croo nog 18,8 procent gehaald.
Daardoor was De Croo zelf ook vleugellam geworden als partijleider. Het heeft even geduurd voor hij dat kon inzien, maar sinds hij in 2012 Vincent van Quickenborne opvolgde als vicepremier, heeft De Croo zich omgevormd tot het soort politicus dat hij wil zijn. Hij is geen stekkertrekker of communautaire bommensmijter meer, geen haantje-de-voorste van de rechts-liberale zaak, maar een politicus van het redelijke beleid, van een nieuwe vorm sociaal-liberalisme (dat hij anders invult dan het sociaal-paternalisme van zijn vader Herman), van een politiek van de goede manieren ook. Op zijn 44e beheerst Alexander De Croo de kunst om zich duidelijk uit te spreken zonder de ander te moeten schofferen.
Het heeft ongetwijfeld met verkiezingsuitslagen te maken, maar ook met de tijdsgeest, dat de verhoudingen tien jaar later fundamenteel zijn gewijzigd: terwijl De Wever op zijn retour is, heeft Alexander De Croo nooit zo sterk gestaan als vandaag. Als vicepremier kreeg hij steeds meer respect, al deed het de reputatie van De Croo de laatste twee jaren natuurlijk geen goed dat Charles Michel (MR) tijdens zijn regering van lopende zaken meer een leeglopende ballon was dan een echte regeringsleider, en Sophie Wilmès nooit kon doen vergeten dat ze eigenlijk een stand-in was van betere politici die door omstandigheden niet ter beschikking waren.
Intussen kreeg de liberale vicepremier in zijn uitspraken en optredens welhaast presidentiële allures. Vandaar dat het vorige week haast als vanzelfsprekend werd ervaren dat de koning Alexander De Croo als co-formateur aanstelde – in duo met PS-voorzitter Paul Magnette. De publieke opinie aanvaardde De Croo toen al als een van de ‘natuurlijke’ politieke leiders van het land, en dus als een logische premier.
De Croo’s aanstelling markeert nu al het einde van de N-VA als leidende politieke partij van het land
Het gaat om méér dan een persoonlijke wissel aan de top van de regering. De Croo heeft de kans, zo niet de opdracht, om het gezicht te zijn van een wissel naar een nieuwe politieke cultuur, van een andere omgang met de samenleving. Zijn aanstelling markeert nu al het einde van de N-VA als leidende politieke partij van het land – het was bepaald niet de ambitie van Bart De Wever om zijn partij in de gegeven omstandigheden naar de oppositie te leiden. Belangrijke N-VA’ers geven off en ook steeds meer on the record toe dat het ‘zuur’ is dat zij geen deel uitmaken van de meerderheid.
Als Alexander De Croo in 2010 de man was die de poort opende voor het succes van Bart De Wever, dan is hij vandaag alleen maar eerste minister kunnen worden omdat De Wever verdwenen is van het hoofdpodium in de nationale politiek. Het Antwerpse stadhuis, van waaruit hij tussen 2014 en december 2108 de federale regering dirigeerde, dreigt voor hem de Marquee van Pukkelpop te zijn: een belangrijke neventent voor goede optredens, maar de échte grote toeschouwersaantallen hebben de ogen op een ander gericht.
Tussen 2010 en 2020 was de invloed van de N-VA nauwelijks te overschatten. Toch zeker op de politieke cultuur en het maatschappelijke vertoog in het land, veel meer dan op het beleid. Hou maar eens een ruime bevraging bij professionele Wetstraatwatchers, van journalisten en politicologen tot beleidsmedewerkers, bedrijfsleiders en verantwoordelijken bij belangrijke sociale organisaties: er zijn niet gek veel N-VA’ers die zich ontpopt hebben tot baanbrekende bestuurders. Als de N-VA één zaak heeft weten doen, dan is het de toon zetten van het debat. Bart De Wever was er vele jaren lang zelfs een meester in, en het heeft hem zeker bij de eigen achterban haast incontournabel gemaakt. In de jaren tachtig en negentig had PS-voorzitter Guy Spitaels de bijnaam ‘Dieu’. Voor de N-VA’ers stond De Wever nog hoger.
Geen enkele N-VA’er die er niet van overtuigd was dat de indrukwekkende electorale zeges in 2010, 2012 en 2014 de politieke vertaling waren van wat zich ook in werkelijkheid voordeed in het land: dat Vlaanderen inderdaad een conservatieve, rechtse en zelfs enigszins harde samenleving geworden was, en dat het beleid daarvan de weerspiegeling moest zijn. Zinnen als ‘de tijd van pamperen is voorbij’ werden niet meer begrepen als politieke propaganda of de opinie van een bepaalde strekking, maar werden als het ware als een nieuwe werkelijkheid aangenomen.
Die idee zit zo ingeslepen in de Vlaamse rechterzijde dat ook de verkiezingen van 2019 alleen maar via dit spectrum bekeken konden worden. Dus ook al leed de N-VA op 26 mei een historische nederlaag – zelden in de geschiedenis van dit land verloor een belangrijke regeringspartij in één klap zoveel kiezers – toch werd de uitslag in het klassieke ‘frame’ geperst: opnieuw had het Vlaams-nationalisme gezegevierd. Alleen jammer dat die andere partij, het Vlaams Belang, ditmaal met het gros van de stemmen ging lopen. Maar dat kwam omdat de andere partijen de N-VA het leven zo vreselijk zuur hadden gemaakt. En wat gebeurd was met het Marrakeshpact zagen de N-VA daarvoor als het beste bewijs: ‘men’ gunde de N-VA niets.
Er zijn niet gek veel N-VA’ers die zich ontpopt hebben tot baanbrekende bestuurders.
Door de mantra te blijven herhalen dat 26 mei een ‘rechts en Vlaams’ signaal van de kiezers was, is de N-VA, van de top tot de basis, doof en blind gebleven voor elke andere uitleg voor de verkiezingsuitslag. Er valt bijvoorbeeld toch wel iets voor te zeggen dat de verkiezingen van 26 mei vooral een overwinning waren van partijen die ernstige kritiek hebben op ‘het systeem’: het Vlaams Belang, de PVDA, Ecolo en (een piepklein beetje) Groen (dat veel minder stemmen won dan verhoopt, maar wel twee extra Kamerzetels inpikte).
Omgekeerd hebben die verkiezingen tot een duidelijk verlies geleid voor de partijen en de politici die het systeem schraagden. Zeg maar: de zogenaamde trado’s, dus CD&V, Open VLD, SP.A… én N-VA. Waarin zou de N-VA, behalve in haar zelfbeeld en het getoeter van een legioen anonieme trollen op sociale media, bij de verkiezingen van 2019 geen systeemdragende partij zijn? Top-N-VA’er Geert Bourgeois was de minister-president van een Vlaamse regering met nog eens N-VA’ers op Openbare Werken en Binnenlands Bestuur. In de federale regering waren de ministers van Binnenlandse Zaken, Financiën, Defensie en Ambtenarenzaken allemaal N-VA’ers geweest. De voorzitters van de Kamer en van het Vlaams Parlement waren N-VA’ers. Net zoals de burgemeesters van Antwerpen, Aalst, Hasselt, Sint-Niklaas of Blankenberge allemaal N-VA’ers zijn.
Als de kiezer zo’n partij nu niet tot de ‘behoeders van de bestaande orde’ zou rekenen, wanneer dan wel? Dat beeld werd geaccentueerd door de uitsluiting van het rebellerende duo Hendrik Vuye en Veerle Wouters. Maar een beetje N-VA’er hoorde die uitleg niet eens.
Daarbij bleef men blind voor het feit dat er nog een ander Vlaanderen bestaat dan het land dat de N-VA in haar retoriek opvoert. Zeker, de Vivaldi-coalitie heeft geen meerderheid in Vlaanderen. Maar de rechts-Vlaamse oppositie heeft die evenmin: Vlaams Belang en N-VA hebben samen 42 zetels, tegen…. exact evenveel Vlaamse Vivaldi-zetels (12 CD&V’ers, 12 Open VLD’ers, 9 SP.A’ers en 9 Groenen).
Als N-VA en VB roepen dat Vivaldi ‘Vlaamsvijandig’ is, dan hebben ze daarvoor de zetels nodig van de 3 PVDA’ers die verkozen zijn in Vlaanderen (eventueel nog aangevuld met één Nederlandstalige PVDA’ster uit Brussel). Nog anders gezegd: als er in de Vlaamse politiek een lijn getrokken wordt tussen de V-partijen en de niet-V-partijen, zijn sinds de verkiezingen van 19 mei 2019 de niet-V-partijen in de meerderheid.
Alexander De Croo heeft als eerste minister van de coalitie van ‘dat andere land’ de opdracht om duidelijk te maken dat er een meer solidair, milieubewust, meer internationalistisch en zeker meer multilateraal gericht Vlaanderen bestaat dan veel Vlamingen het laatste decennium voetstoots hebben aangenomen, ook al omdat ze nauwelijks iets anders hoorden.
Sinds de laatste verkiezingsnederlaag is Bart De Wever steeds schriller en agressiever gaan klinken.
Er zullen de volgende dagen nog riemen papier besteed worden aan een tekstuele analyse van het regeerakkoord. Maar alleen al de punctuele kritiek die gewezen staatssecretaris Theo Francken (N-VA) heeft gemaakt op Twitter van bijvoorbeeld Defensie, is an sich een zeer duidelijke illustratie van het gegeven dat er straks wezenlijk andere klemtonen worden gelegd dan vandaag. (Of die beter of slechter zijn, hangt af van de politieke voorkeur van de kiezer. Maar anders zijn ze in vele gevallen zeker wel.) Er zal geen woonstbetreding mogelijk zijn om uitgeprocedeerde asielzoekers op te pakken. Er zullen wellicht geen Belgische F-16’s meer worden ingezet in Syrië tegen de terreurgroep IS. Of, helemaal anders, als er vastgehouden wordt aan de bestaande afspraken en de huidige agenda van de kernuitstap, dan zullen tijdens de volgende legislatuur ingrijpende beslissingen moeten worden genomen over onze energie. Toch als de regering het land niet wil opschepen met grootschalige energietekorten, maar ook met het hoognucleaire afval – de echte hamvraag?
En zelfs dat (deels) andere beleid zal ondergeschikt zijn aan de vraag of Alexander De Croo op zijn beurt de toon zal kunnen zetten in het politieke debat. Het is al meer gezegd en geschreven, maar sinds de laatste verkiezingsnederlaag is Bart De Wever steeds schriller en agressiever gaan klinken. Het lijdt geen twijfel dat zijn onnodige en overdreven harde uithaal naar Open VLD-voorzitter Egbert Lachaert ertoe heeft bijgedragen dat eerst de liberalen en vervolgens ook de andere partijen de N-VA de rug hebben toegekeerd: trop is te veel, naar het legendarische gezegde van oud-premier Paul Vanden Boeynants.
Want ook al is Theo Francken nog altijd kop van Jut bij de linkerzijde vanwege een aantal gepeperde commentaren op sociale media, de oud-staatssecretaris van Asiel en Migratie is in zijn partij al lang niet meer de ruigste, de felste of de ergste. Eén voorbeeld. Vorige week was Zuhal Demir (N-VA) het grondig oneens met Mathias De Clercq (Open VLD). Dat is haar goed recht. Maar het is waarlijk ongezien dat een Vlaams minister van Justitie, Handhaving, Omgeving en Toerisme op Twitter de burgemeester van Gent uitscheldt voor ‘parvenu’, een ‘echte bondgenoot van de antipolitiek’ of ‘een stokende haatsmurf’ die ‘alles op een familiaal schoteltje kreeg’ en ‘spuwt in het gezicht van mensen die terecht boos zijn en protesteren’. En dat dus allemaal in minder dan 280 lettertekens, en blijkbaar alleen maar omdat De Clercq erop gewezen had dat er zondag ook N-VA’ers aanwezig waren op de grote VB-betoging op de Heizel.
Het is dus geen toeval dat Alexander De Croo in zijn eerste interview als premier juist een punt maakte van die noodzakelijke cultuuromslag: de nieuwe wil aan politiek doen ‘met meer pragmatisme, samenwerking en meer respect. Want hardheid heeft nog nooit iemand vooruitgeholpen’.
Het wordt afwachten of Alexander De Croo ook echt in staat zal zijn om de kansen te grijpen die zich voordoen.
Daarmee zet De Croo de val open voor de N-VA. De partij heeft al een ‘harde oppositie’ beloofd, en de eerste bijeenkomst van de Kamer na het zomerreces is al uitgedraaid op een forse scheldpartij, waarbij een aantal N-VA’ers zich niet onbetuigd lieten. Als Peter De Roover en co. straks meteen de charge met de blanke sabel inzetten tegen de nieuwe premier en zijn kabinet, dan heeft De Croo die eerste veldslag vooraf al gewonnen. De Roover en co. zullen hun strategie moeten bijstellen. De N-VA-fractieleider kan inspiratie halen uit de tijd dat hij zich in zijn geschreven bijdragen in Doorbraak manifesteerde als een geslepen intellectueel met een even scherpe als fijne pen.
Het wordt ook afwachten of Alexander De Croo ook echt in staat zal zijn om de kansen te grijpen die zich voordoen: goede manieren, een hoffelijke retoriek, een fotogenieke gentillesse en dure pakken van de betere couturiers helpen weliswaar bij het uitdragen van een boodschap en een imago, maar het volstaat natuurlijk niet om het land door de covidcrisis te leiden en alle sociaaleconomische problemen die dat met zich zal meebrengen, en dat in een onuitgegeven context van een federale meerderheid van niet minder dan zéven regeringspartijen.
Maar toch. Hoe lang zou het geleden zijn dat zowel de werkgevers van het VBO als de grote vakbonden zich beiden ongeveer evenveel verheugd hebben getoond met de vorming van een nieuwe federale regering? Dat strookt alvast met de manier hoe Alexander De Croo het land wil laten leiden: zijn regering ‘heeft ervoor gekozen om de tegenstellingen achter zich te laten. Om niet de nadruk te leggen op de verschillen, maar op wat we gemeenschappelijk hebben.’ Dat klinkt allemaal verstandig. Hopelijk is ook MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez overtuigd van de inhoud én de geest van het akkoord dat hij ondertekende.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier