Leger kampte sinds 2006 met 105 deserteurs, maar “meestal onbewust en ongewild”

(Belga) Het leger heeft sinds 2006 te kampen gehad met 105 “deserteurs”, militairen die een bepaalde periode zonder verwittiging afwezig bleven. Meestal gebeurde dat “onbewust en ongewild”, stelt defensieminister Pieter De Crem in antwoord op vragen van sp.a-senator Bert Anciaux. In de meeste gevallen liggen familiale, sociale, medische of psychologische problemen aan de basis, vaak in combinatie met administratieve fouten zoals het niet tijdig bezorgen van ziektebriefjes.

“Zodra een officier drie dagen in oorlogstijd en vijftien dagen in vredestijd weg blijft, wordt hij beschouwd als deserteur”, verduidelijkt Anciaux. “Voor militairen met een lagere rang wordt een afwezigheid van drie dagen in oorlogstijd en acht dagen in vredestijd beschouwd als desertie.” Van 2006 tot 2011 vielen 105 militairen onder die definitie, van wie 24 recidivisten. Samen waren ze goed voor 138 “periodes van desertie”, met veruit de meeste gevallen vorig jaar (43). Alle deserteurs sinds 2006 waren mannen, twee op de drie waren jonger dan dertig en bijna tachtig procent was vrijwilliger. In 38 procent van de gevallen waren ze nog in opleiding. Meestal “deserteerden” de betrokken militairen bovendien “onbewust en ongewild”. Voor bijna de helft van hen ging de periode van desertie vooraf aan, of volgde ze op een periode van afwezigheid om gezondheidsredenen. Bij nog eens een derde was het voor of na een periode van loopbaanonderbreking of tijdelijke ambtsontheffing om persoonlijke redenen. Ook laattijdige aanvragen tot verlenging of ontslag lagen vaak aan de basis van “desertie”. “In slechts vijf procent van de gevallen is er een duidelijke band met de affectatie of een niet gekregen mutatie”, aldus nog De Crem. En ondanks de Belgische aanwezigheid in het buitenland, ging het in elk geval nooit om desertie in oorlogstijd “omdat de staat van oorlog in België niet werd afgekondigd”. (KAV)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content