Evita Willaert (Groen)
‘Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt: vrijwilligerswerk als bezigheidstherapie?’
Hoe willen we omgaan met de kwetsbare in onze samenleving, met zij die het hoge tempo niet aankunnen?, vraag Groen. De partij pleit voor een volwaardig tweede circuit, naast het normale economische circuit.
Je gaat naar school, je leert een vak of gaat verder studeren, behaalt je diploma en trekt de arbeidsmarkt op. Het ideale scenario voor jonge mensen. Maar niet iedereen kan zomaar zijn plek vinden in dat normale economische circuit, om tal van redenen (laaggeschoold, drop-out, psychosociale problemen, langdurige werkloosheid, een beperking, …). Het is dan ook een pijnlijke vaststelling om te zien dat de groep mensen die zich ver van de arbeidsmarkt bevindt alsmaar groter wordt. Er waren bijvoorbeeld nog nooit zoveel mensen met een leefloon als nu.
En dan is het de vraag wat je daar als overheid mee doet. Creëer je een tweede arbeidscircuit, waar deze mensen op een duurzame manier kunnen participeren aan de samenleving? Zorg je ook op de gewone arbeidsmarkt dat zoveel mogelijk mensen meekunnen? Of stuur je ‘de uitvallers’ naar het OCMW – waar de maatschappelijk werkers nu al verdrinken in het werk en begeleiding steeds meer onder druk komt te staan – om een leefloon en creëer je daar de extra optie van ‘vrijwilligerswerk’ als bezigheidstherapie? De huidige meerderheid kiest voor dat tweede scenario. Met stevige gevolgen.
Collateral damage
Kwetsbare groepen vinden steeds minder een plaats op de arbeidsmarkt en er wordt minder en minder geïnvesteerd om hen te laten deelnemen aan de samenleving. Tewerkstelling in de sociale economie wordt beperkt in de tijd en wie na die periode niet meekan met de ratrace van het normale economische circuit valt af als ‘collateral damage’. Het beleid sust haar geweten met de gedachte dat iedereen gedurende enkele jaren de kans heeft gekregen. Wie daarna niet kan doorstromen naar die ‘normale economie’ wordt een drop-out in onze prestatiesamenleving.
Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt: vrijwilligerswerk als bezigheidstherapie?
Dat wordt eens te meer duidelijk als je het Vlaams en federaal beleid naast elkaar zet. De N-VA puzzelstukjes passen mooi in elkaar. In het Vlaanderen van Homans-Muyters focust de sociale economie steeds meer op doorstroom richting de reguliere arbeidsmarkt. Na maximum vijf jaar tewerkstelling in de sociale economie moet je klaar zijn voor een ‘gewone’ job. Alsof je in die vijf jaar niet ‘echt’ gewerkt hebt. De sector wordt steeds minder gezien als een duurzame vorm van tewerkstelling met een eigen waarde, met name: mensen die een job in het normale circuit niet aankunnen, toch een volwaardige en duurzame plaats geven op onze arbeidsmarkt, een job die bovendien economisch gezien waardevol is. Want ja, ook bedrijven in de sociale economie maken winst.
De lokale diensteneconomie wordt steeds meer gezien als een tijdelijke opvangplaats voor mensen in een kwetsbare positie. Uiteraard wordt dit zo niet verkocht. Het wordt mooi verpakt, als zijnde ‘we moeten ook deze mensen integreren binnen het normaal economisch circuit’. Maar na vijf jaar is het gedaan met het aangepast traject voor de werknemer, en moet je op eigen kracht ‘doorstromen’. Dat klinkt mooi, maar als je weet dat minder dan 5% van deze mensen op dit moment in aanmerking komt voor een plek binnen het reguliere circuit, blijkt maar weer hoe hol deze doelstellingen zijn.
Over naar het Federaal Parlement. Daar wordt deze week gestemd over de gemeenschapsdienst voor mensen een leefloon. Het totale plaatje wordt langzaamaan duidelijk. Want wat gebeurt er met die mensen die na 5 jaar in de sociale economie niet klaar zijn om de sprong te wagen?
Het kan nochtans anders. Een activatiebeleid op maat van kwetsbare groepen kan een duurzaam arbeidscircuit creëren, een volwaardig tweede circuit, naast het normale economische circuit.
Ze worden gedumpt op de gewone arbeidsmarkt. Dat zal voor hen zeer vaak een onhaalbare kaart blijken en bijgevolg staat de deur richting OCMW en leefloon open. Eens ze daar terechtkomen, wacht daar vanaf nu een extra optie: de gemeenschapsdienst. Nauwelijks nog begeleiding op maat, geen toeleiding naar werk, geen sprake meer van integratie. Of tenminste, dat is wat we er tot nog toe over weten. Want de ‘vrijwillige’ gemeenschapsdienst beslaat op dit moment één extra zinnetje in de wet. Tot daar de parlementaire controle. En hoe ‘vrijwillig’ zo’n gemeenschapsdienst kan zijn, als degene die het je aanbiedt tegelijk ook beslist of je al dan niet een leefloon krijgt, is natuurlijk nog maar de vraag.
Concurrerende vrijwilligers
Het risico is reëel dat diezelfde mensen enkel nog klusjes kunnen doen en daarbij zelfs de concurrentie aan zullen gaan met hun collega’s binnen de sociale economie. Je ziet de perfide logica nu al aan het werk in sommige gemeenten: om budget uit te sparen, worden taken die eigenlijk door personeel moeten worden uitgevoerd, nu door vrijwilligers gedaan (zie bijvoorbeeld in Zedelgem). Niet omdat het ‘bijdraagt aan je persoonlijk ontwikkelingstraject’ – zoals minister van Maatschappelijke integratie Willy Borsus het zo mooi voorstelt – maar omdat de gemeente geen geld heeft om je ervoor te betalen. Het is zelfs best mogelijk dat je binnen de gemeenschapsdienst exact hetzelfde moet gaan doen als voorheen .
Het kan nochtans anders. Een activatiebeleid op maat van kwetsbare groepen kan een duurzaam arbeidscircuit creëren, een volwaardig tweede circuit, naast het normale economische circuit. Of je kan het normale economische circuit zo hertekenen dat werkgevers hun eisen aanpassen aan mensen die op een of andere manier nu niet meekunnen.
Bij dit alles is de hamvraag: hoe willen we omgaan met de kwetsbare in onze samenleving, met zij die het hoge tempo niet aankunnen? Ofwel laten we die mensen op hun eigen tempo deelnemen aan de arbeidsmarkt, en meeschrijven aan ons economisch verhaal. Of we laten ze voor altijd blaadjes rapen in het park.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier