Kinderen van de migratie getuigen: ‘Door armoede klampt derde generatie zich vast aan het geloof’
Na veelbesproken reeksen over de kinderen van de collaboratie, het verzet, de repressie, de Holocaust en de kolonie presenteert Canvas vanaf 31 augustus Kinderen van de migratie. Knack sprak met twee kroongetuigen uit de serie.
1. Abdellah Zahnoun: ‘Ik toonde dat het voor een Marokkaan niet altijd een beroepsschool hoefde te zijn’
De bakkerijen van Abdellah Zahnoun (59) zijn een begrip in en rond Antwerpen. Zijn verhaal begint nochtans bij een straatarme, ongeletterde wees die zijn geluk in ‘het noorden’ ging beproeven. ‘Dat mijn vader niet heeft kunnen zien wat ik heb verwezenlijkt, daar heb ik het vandaag nog altijd lastig mee.’
Hij had aan de telefoon voorgesteld om elkaar in het Antwerpse Harmoniepark te spreken. ‘Het is een belangrijke plek voor mij.’ Enkele dagen later zal duidelijk worden waarom.
Terwijl we in de bar van het park een eerste koffie drinken, vertelt Abdellah Zahnoun over zijn vroegste herinneringen aan dit land. ‘Mijn moeder kwam tijdens de eerste, moeilijke jaren na de migratie elke dag naar dit park. Waar moest ze anders heen? Ze sprak de taal niet, kende hier niemand. Ze had alleen vader en ons. Maar vader ging elke dag werken, en wij, de kinderen, gingen naar school. Het moet voor haar een barre, eenzame periode zijn geweest.’
De familie Zahnoun emigreert in de herfst van 1967 naar België. Dat ze vader – die al twee jaar eerder was vertrokken – volgen, hoort niet bij het aanvankelijke plan. ‘Zoals zoveel migranten is mijn vader naar hier gekomen met de gedachte dat hij hier maar een paar jaar zou blijven. Zodra hij genoeg verdiend had, zou hij een zaak beginnen in Marokko. Het is anders gelopen.’
Weet je hoe je criminaliteit en jeugdbendes kunt voorkomen? Investeer in jeugdhuizen.
Abdellah Zahnoun
Abdellah Zahnouns vader, Mimoun, was in 1928 in het Rifgebergte geboren. ‘Zijn verhaal is er een van verdriet, eenzaamheid en pijn’, vertelt de zoon. ‘Hij was nauwelijks vijf jaar toen zijn moeder stierf. Toen hij vijftien was, is hij vanwege de aanhoudende droogte in de Rif met zijn vader naar Algerije gevlucht. Zijn vader is kort na aankomst alweer teruggekeerd naar Marokko, waar hij al snel is gestorven. Mijn vader was toen vijftien, was straatarm, moederziel alleen. Pas tien jaar later zou hij via een vriend mijn moeder leren kennen. Kort na hun huwelijk is mijn oudste broer geboren, in 1954. ‘
Het armoedige maar rustige leven in Algerije wordt verstoord wanneer het land in 1962 onafhankelijk wordt. ‘De onafhankelijkheid zorgde voor conflicten rond de grensgebieden met Marokko, dat al een paar jaar eerder onafhankelijk was geworden. Mijn vader voelde zich niet meer veilig. Samen met zijn vrouw en inmiddels vijf kinderen is hij toen naar Oujda gevlucht, een oude Marokkaanse stad dicht bij de Algerijnse grens. Lang heeft mijn vader daar niet gewoond. Van de zeven gezinsleden had alleen mijn oudste broer een job. Dat volstond niet om het gezin te onderhouden.’
Het noorden
In 1965, nauwelijks enkele maanden na het vertrek uit Algerije, besluit vader naar Nederland te emigreren. ‘Her en der had hij horen spreken over mensen die naar het noorden waren vertrokken voor een beter leven. Zo had hij een kennis in Nederland, een land waar hij nooit eerder over had gehoord. Die kennis heeft hem uitgenodigd, en mijn vader is vertrokken, zonder enige garantie op werk.’
Ook in Nederland zal vader niet lang blijven. ‘Hij kon er niet aarden en is naar Antwerpen getrokken, waar een Algerijnse vriend van hem woonde. Daar deelde hij met een aantal andere migranten een klein appartement. Hij ging werk zoeken, maar makkelijk was het niet. Mijn vader kon niets. Hij is nooit naar school geweest, kon lezen noch schrijven en verstond geen woord Nederlands. Pas na zes maanden heeft hij werk gevonden, als metselaar in een bouwbedrijf.’
In de zomer van 1966 keert vader voor enkele weken terug naar Marokko. ‘Ik was een jongetje van vier toen, maar ik herinner me nog altijd hoe blij ik was om hem terug te zien. Ik was erg aan hem gehecht, wilde dat hij voor altijd bij ons zou blijven. Hoewel de kinderen niet verteld was dat hij na een paar weken terug naar België zou gaan, moet ik dat toch hebben beseft. Tijdens de dagen voor zijn vertrek klampte ik me dag en nacht aan hem vast. De dag zelf liet ik hem niet los, zodat hij bus na bus moest laten vertrekken. De volgende nacht sliep ik tussen mijn vader en moeder. In de vroege ochtend controleerde ik of hij er nog lag, maar ik voelde enkel de zachte huid van mijn moeder. (lange stilte) De volgende weken ben ik ziek geworden. Ik dronk en at niet meer, mijn gezondheid werd steeds slechter. Mijn moeder was radeloos. Uiteindelijk heeft ze een telegram gestuurd naar mijn vader. Dat hij naar huis moest komen als hij zijn kleine jongen nog wilde zien. Mijn vader is naar Marokko teruggekeerd, dit keer met het vaste voornemen om zijn kinderen nooit meer achter te laten. Vier maanden later, in september 1967, zijn we met de hele familie naar België vertrokken. Mijn moeder heeft altijd verteld dat we nooit naar België waren gekomen als ik me niet zo aan mijn vader had vastgeklampt.’
Van de zeven gezinsleden had alleen mijn oudste broer een job. Dat volstond niet om het gezin te onderhouden.
Niet lang na aankomst begint de kleine Abdellah aan een aanvankelijk niet veelbelovende schoolcarrière. ‘Ik werd naar het Sint-Norbertuscollege gestuurd, een katholieke school in de buurt. Dat was een ramp. Ik verstond geen woord Nederlands, kon geen vriendjes maken en voelde me er doodongelukkig. Lang ben ik er niet gebleven. Op een dag, ik weet niet waarom, vertelde ik mijn vader dat we bij het begin van elke schooldag een kruisteken moesten maken. Hij was geschokt en besloot ons naar een andere school te sturen. Ik heb mijn eerste leerjaar dan overgedaan in een stadsschool in de Brederodestaat, dicht bij onze nieuwe woning in de Lange Elzenstraat. Daar, op ’t Zuid, was het voor ons beter wonen dan in de buurt van het Harmoniepark. Het huis was even vochtig en oncomfortabel, maar wel groter. In die buurt woonden nog andere Marokkanen, zodat ik vriendjes kon maken. Op school begon het stilaan wat beter te gaan. En, nog belangrijker, er was een jeugdhuis in de buurt.’
Tweede thuis
Dat jeugdhuis heet YWCA (Young Women’s Christian Association), in oorsprong een vrouwenvereniging die zich eind jaren zestig heeft omgevormd tot een ontmoetingsplek waar migranten, anders dan in veel cafés en clubs, wel welkom zijn. Abdellahs oudere broer Abdelkader is er wellicht een van de eerste clubleden met migratieroots. ‘Na lang aandringen bij mijn broer mocht ik op een woensdagmiddag voor het eerst mee. Ik voelde me daar onmiddellijk thuis. We speelden er spelletjes, deden sportactiviteiten en maakten vrienden. En dan was er nog mevrouw Demeure, de spil van het jeugdhuis. Beetje bij beetje nam ze de rol van onze moeder over. Met haar kon ik praten over dingen die bij onze ouders onbespreekbaar waren. Het jeugdhuis werd mijn tweede thuis. Als u me vandaag zou vragen hoe je criminaliteit en jeugdbendes kunt voorkomen, zou ik zeggen: investeer in jeugdhuizen. Er is geen betere manier om jongeren met een moeilijke achtergrond op te vangen.’
Voor de jonge Abdellah Zahnoun zal ook de school een hulp worden in de zoektocht naar een plaats in de Belgische samenleving. In het eerste jaar van de middelbare school loopt het nog mis. Hij faalt en wordt, net als zo veel andere migrantenkinderen, naar de beroepsschool gestuurd. ‘Maar ik voelde al snel dat het niets voor mij was. Toen al zaten de klassen vol migranten die nauwelijks Nederlands konden. Ik dacht: ik moet hier weg. Maar dat was niet vanzelfsprekend. Samen met mijn broer zocht ik in de Gouden Gids scholen op. De eerste directeur die we aanspraken zei nee: “We nemen geen leerlingen van beroepsscholen aan.” De tweede wilde me wel een kans geven. Die heb ik met beide handen gegrepen, en ik heb er mijn tweede middelbaar met succes afgemaakt. Daarna heb ik me ingeschreven aan het stedelijk instituut voor handel en administratie, een technische school met een goede reputatie. Het was niet makkelijk, maar ik kon volgen. Op een manier werd ik daardoor ook een voorbeeld voor anderen: ik liet zien dat het voor een Marokkaan niet altijd een beroepsschool hoeft te zijn. In 1983 behaalde ik mijn A2-diploma. Dankzij een tussenkomst van de schooldirecteur kon ik stage lopen als computeroperator bij General Motors in Ekeren. Ik verdiende 30.000 frank, een hoop geld in die tijd. Ik woonde ook nog thuis, waardoor ik kon sparen en een mooie auto kopen. Ook dat maakte natuurlijk indruk op mijn omgeving.’
Mijn moeder heeft altijd verteld dat we nooit naar België waren gekomen als ik me niet zo aan mijn vader had vastgeklampt.
Niet haram
Zahnoun investeert niet veel later ook in een huis, groot genoeg om de hele familie erin te huisvesten. Ook op dat vlak is hij een beetje een pionier. ‘Een huis kopen was voor de meeste Marokkaanse families geen optie. Ook niet voor mijn vader. Ik herinner me hoe de eigenaar van ons huis in de Lange Elzenstraat de eigendom voor 200.000 frank (5000 euro) wilde verkopen. Ik, 13 jaar toen, zei tegen mijn vader: “Koop dat huis.” 200.000 euro, dat was geen geld. Een nieuwe Mercedes kostte evenveel. Maar mijn vader wilde niet. Om het te kopen moest hij natuurlijk lenen. “Lenen is haram”, meer woorden maakte hij er niet aan vuil (tegen de islamitische voorschriften, nvdr). Toen ik tien jaar later zelf geld ging lenen voor een huis, was hij eerst boos. Maar hij heeft er zich snel mee verzoend. In 1986 zijn mijn ouders naar dat huis verhuisd. Het was er ruim, en er was modern comfort.’
Het pand zal ook om andere redenen een goede investering blijken. Op de benedenverdieping was ooit een bakkerij. ‘De man van mijn zus had een bakkersopleiding gevolgd. Hij was, net als ik, werkloos. Dus stelde ik hem voor om samen een bakkerij te openen. Hij zou bakken, ik deed de rest. Hij ging akkoord, en niet veel later hebben we onze eerste bakkerij geopend. De eerste jaren waren moeilijk, maar na vier jaar kon ik er al een tweede openen. Tot we er uiteindelijk zeven hadden.’
Bakkerij Zahnoun, ‘uw vertrouwen waard’, zo luidt de slogan van de zaak vandaag. Wie hem heeft bedacht, laat zich raden. Volgens de oprichter van de bakkerij is vertrouwen ook de sleutel tot een harmonieuze samenleving. ‘Tot midden jaren zeventig was er vertrouwen tussen de Marokkaanse en de Vlaamse gemeenschap. Daarna is het langzaam maar zeker omgeslagen in wantrouwen. Ongetwijfeld had dat ook te maken met de economie. De golden sixties waren voorbij, er kwam werkloosheid en de Marokkaanse gemeenschap werd meer en meer gestigmatiseerd. Werkloosheid en armoede hebben ervoor gezorgd dat de derde generatie zich, nog meer dan de vorige, ging vastklampen aan het geloof. Het is hun enige steunpilaar.’
Ons gesprek is bijna afgelopen wanneer Zahnoun vertelt dat er nog een tweede reden is waarom hij graag in het Harmoniepark wilde afspreken. In 1997 werd zijn vader zwaar ziek. Pancreaskanker. Tijdens de behandeling verbleef hij in de Eeuwfeestkliniek, tegenover het park. ‘Mijn vader heeft me er toen vaak mee naartoe genomen. “Ons eerste park”, zei hij dan. Hij associeerde het met zijn aankomst in België. Jammer genoeg associeer ik het vandaag ook met zijn vertrek.’
Kort voor zijn dood reist vader nog naar Marokko. Hij wordt er begraven, in het bijzijn van zijn zoon. Bijna 25 jaar later kan de zoon het niet zonder tranen vertellen. ‘Mijn vader was 69 toen hij stierf. Veel te jong. Ik had hem nog zo graag getoond wat ik in mijn leven heb gerealiseerd. Dat hij dat maar voor een deel heeft kunnen zien, dat doet nog altijd pijn.’
2. Naget Dahmany: ‘Het gevoel er niet bij te horen is mij altijd bijgebleven’
Het leven heeft migratiekind Naget Dahmany (53) geleerd dat Vlaanderen meer kansen biedt dan Marokko. Maar Vlamingen kunnen ook veel van de Marokkaanse cultuur leren. ‘Ik zie elke dag hoe de verkleuring van het zorgpersoneel een grote meerwaarde betekent voor de vergrijzende Vlaamse samenleving.’
‘Mijn vader, die geboren is in 1924, was een wees. Als kind woonde hij in het oosten van Marokko, bij een oom die hem hard liet werken, mishandelde en niet genoeg te eten gaf. Toen hij 13 was, is hij gevlucht naar Mohammedia, een stad bij Casablanca in het westen. Vanuit de schuur waarin hij moest slapen had hij horen vertellen over een zus van hem die daar woonde. Na een voettocht van 800 kilometer heeft hij haar gevonden. Hij is bij haar ingetrokken en heeft daar werk gevonden in de bouw. In Mohammedia heeft hij ook mijn moeder leren kennen. Ze werkte er als poetsvrouw voor rijke Franse kolonialen. Ze was 15 toen ze met mijn vader trouwde. Al snel na het huwelijk kwam er een eerste kind, mijn oudste zus. Er volgden, met tussenpozen van telkens twee jaar, nog vier broers. Ondertussen groeide het besef dat ze niet genoeg geld verdienden om het gezin te onderhouden. Toen mijn vader had opgevangen dat ze in Frankrijk sterke mannen zochten voor de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog heeft hij niet lang getwijfeld. Hij ging naar de medische keuring, kreeg een paspoort en is in 1961 naar Frankrijk vertrokken. Daar heeft hij onder andere als metselaar gewerkt. Tot hij van vrienden die doorgereisd waren naar België vernam dat de voorwaarden daar beter waren. Het loon was er wat hoger, en het land zou ook meer openstaan voor gezinshereniging, klonk het. In 1966 is hij in Antwerpen aangekomen. Daar kon hij aan de slag bij Metallurgie Hoboken. In die periode heeft hij ook de papieren voor de gezinshereniging in orde gebracht.’
Die hereniging was niet vanzelfsprekend. ‘Mijn moeder wilde eerst niet naar België komen’, vertelt Dahmany. ‘Ondanks smeekbedes van mijn vader bleef ze zich verzetten. Uiteindelijk was het mijn grootmoeder die haar over de streep trok. Omdat mijn moeder nog altijd voor die Franse kolonialen werkte, moest ze de zorg voor haar kinderen voor een belangrijk deel aan mijn grootmoeder overlaten. Maar die werd al een dagje ouder, en had haar verteld dat het haar steeds zwaarder viel. Grootmoeder zei dat ze naar België moest gaan, voor haar toekomst en die van de kinderen. Mijn moeder heeft naar haar geluisterd en is samen met haar kinderen op het vliegtuig naar België gestapt. Mijn vader had ondertussen een kleine studio gehuurd waar ze tijdelijk konden verblijven. Na twee maanden vonden ze een behoorlijk appartement en kon het leven in België beginnen. Niet veel later ben ik geboren.’
Brood op de plank
Helaas, het leven in België was niet zoals vader het zich had voorgesteld. ‘Mijn vader had een longziekte, en het werk bij Metallurgie deed daar geen goed aan. Uiteindelijk moest hij stoppen met die job en is hij in een blikfabriek gaan werken. Lang heeft het niet geduurd: de ziekte werd alleen maar erger. Mijn moeder heeft toen besloten dat zij voor het brood op de plank zou zorgen. Dat was zeker niet vanzelfsprekend. Ze was analfabeet, sprak geen woord Nederlands en had geen netwerk. Tegelijk was ze een onwaarschijnlijk moedige vrouw. Op een dag zei ze: ik ga wandelen, zien of iemand werk voor me heeft. Ons gezin woonde toen in de Gijzelaarsstraat in Antwerpen Zuid. Op de hoek van onze straat had je een hotel. Ze is daar naar binnen gestapt en heeft er, in het eenvoudige Frans dat ze uit Marokko had meegenomen, gevraagd of ze iemand konden gebruiken om de kamers schoon te maken. Ze heeft die mensen blijkbaar meteen overtuigd. De volgende dag al mocht ze daar halftijds aan de slag. Een paar maanden later zocht ze er een extra baan bij. Zo is ze in een van de vele viswinkels in de Riemstraat beland, vlak bij de Vlaamsekaai. Niet veel later was ze voltijds aan het werk. Mijn vader nam de huishoudelijke taken over. Hij kookte, bracht ons naar school en ving ons na school op. Het was het omgekeerde van het klassieke rollenpatroon, maar hij heeft dat ondanks zijn achtergrond aanvaard. Mijn vader was erg begaan met het gezin.’
IJzeren hand
De grote betrokkenheid van vader lijkt op het eerste gezicht moeilijk te rijmen met het volgende hoofdstuk van dit verhaal. Eind jaren zeventig, Naget is nauwelijks 10 jaar, besluit vader terug te keren naar Marokko. Zonder vrouw en kinderen.
‘Zoals zoveel Marokkaanse families gingen we elk jaar een paar weken naar Marokko. Die reizen hadden altijd een helend effect op mijn vader. Het was ook altijd zijn bedoeling geweest om op een dag terug te keren met het gezin. Ook mijn moeder heeft daarover nagedacht, maar zij besloot om in België te blijven. Ze wilde haar kinderen, die hier al twaalf jaar woonden of hier geboren waren, niet nog eens wegrukken uit hun omgeving. Ze wist ook dat wij hier een betere toekomst hadden. De empathie en de vriendelijkheid van de Vlamingen hebben haar overtuigd. In Marokko is de mentaliteit anders. Door de armoede en de onderdrukking is het een hardere samenleving.’
Voor de eerste generatie was onderdrukking de normaalste zaak van de wereld. Ook in Marokko hadden ze nooit iets anders gekend.
Naget Dahmany
Dahmany is haar moeder nog altijd dankbaar. ‘Ook al was het verschrikkelijk pijnlijk. Ik heb daar als kind veel verdriet over gehad. Je moet je dat voorstellen: je hebt een papa die altijd thuis is en voor je zorgt, en van de ene dag op de ander is hij weg. Moeder kon dat gemis onmogelijk compenseren. Ze stond er alleen voor, en moest er zelfs nog extra werk bij nemen om rond te komen. Wij moesten ons maar uit de slag zien te trekken. Dat wij niet ontspoord zijn, heeft veel te maken met haar opvoedingsstijl. Ze was er niet vaak, maar als ze er was, regeerde ze met ijzeren hand. Om een voorbeeld te noemen: toen ze eens boodschappen was gaan doen bij de kruidenier, had ze gemerkt dat een van mijn broers een appel had meegenomen. Hij kon hem alleen maar gestolen hebben, want appels kocht mijn moeder niet, dat was een luxeproduct. Nadat ze mijn broer een paar kletsen rond zijn oren had gegeven, is ze met hem terug naar de kruidenier gestapt met de vraag of ze de appel mocht wegen en alsnog betalen. Ze gaf mijn broer nog een paar klappen erbovenop, eiste dat hij zich zou excuseren en heeft de appel betaald. Mijn broer is nu 60, maar hij vertelt nog altijd dat hij er sindsdien nooit meer aan gedácht heeft om iets te pakken wat niet van hem was. Ook op de andere kinderen maakte het verhaal grote indruk. Wij wilden echt niet door haar op het matje geroepen worden.’
Vlaamse naam
Aan de school bewaart Naget Dahmany niet de beste herinneringen. ‘Ik ging naar een katholieke school in onze buurt. Wat me vooral is bijgebleven, is het gevoel er niet bij te horen. Ik herinner me het jaarlijkse schoolfeest in mei: een groot evenement waar de leerlingen liedjes zongen in prachtige kostuums. Ik mocht, als enige leerling van de klas, niet meedoen. “Nederlands zingen is te moeilijk voor jou”, zei de juf. Dat was hard. Terwijl mijn klasgenootjes elke vrijdagmiddag repeteerden voor het grote feest moest ik in de klas blijven en me in stilte bezighouden.’
Anders behandeld worden dan de anderen: volgens Dahmany was dat voor haar moeder de normaalste zaak van de wereld. ‘Ze zei dat ook met zoveel woorden. “Wij zijn anders.” Van discriminatie maakte ze geen punt. Ze accepteerde dat, alsof het ons lot was. Daar kon ik me soms echt over opwinden. Ik zal nooit vergeten hoe we samen op zoek gingen naar een nieuw appartement. Omdat mijn moeder geen Nederlands sprak, moest ik, een meisje van 16, de eigenares bellen. Ik maakte een afspraak, maar toen die mevrouw ons voor de deur zag staan, kregen we meteen te horen dat het appartement al verhuurd was. Ik voelde aan alles dat het niet waar was, maar voor ik iets kon zeggen had ze de deur al gesloten. Ik was woedend, maar mijn moeder probeerde me te bedaren. “Het is niet erg”, zei ze. “Met de hulp van God zullen we wel een appartement vinden.” Nee, dacht ik toen, néé, ik accepteer dit niet. Toen we weer thuis waren, ben ik naar een telefooncel gestapt. Ik heb die vrouw nog eens gebeld en stelde me aan haar voor met een Vlaamse naam. Ik mocht meteen komen kijken. Woedend was ik, ook op mijn moeder. Pas veel later ben ik gaan begrijpen waarom mijn moeder zich nooit heeft verzet. Voor de eerste generatie was onderdrukking de normaalste zaak van de wereld. Ook in Marokko hadden ze nooit iets anders gekend. Gelijke rechten en plichten voor iedereen, dat idee was hun onbekend.’
Ongelijkheid was voor Naget Dahmany géén vanzelfsprekendheid. Het besef dat ze als migrantenkind evenveel waard is dankt ze naar eigen zeggen aan het jeugdhuis in haar buurt. ‘Ik was een jaar of negen toen An, de leidster van Jeugdhuis Het Zuid, bij moeder kwam aanbellen. Of we mochten komen spelen? Dat vond ze prima. In het jeugdhuis ging een wereld voor ons open. Er was geen verschil tussen Vlamingen en kinderen van migranten. Anders dan op school waren de uitstapjes gratis, waardoor ook wij meekonden. Ik voelde me daar, voor het eerst in mijn leven, gelijkwaardig behandeld. Op school was dat niet zo. Hoewel ik hier geboren ben, werd ik net als de meeste kinderen van migranten naar de beroepsschool gestuurd. Ik leerde er voor kapster, iets wat ik nooit echt heb willen doen.’
Vlaams Blok
Dahmany vertelt dat ze na haar opleiding, eind jaren tachtig, bijzonder moeilijk werk kon vinden. Toen ze enkele jaren later trouwde met een man met Marokkaanse roots ging ze ook niet meer op zoek. ‘Mijn man had liever dat ik me met de opvoeding van de kinderen bezighield.’ Wanneer ze 25 jaar later bij haar man vertrekt, wil ze weer de arbeidsmarkt op. ‘De VDAB bood me meteen een breed palet aan opleidingen aan. Ik koos voor een opleiding logistiek assistent, en nauwelijks vier maanden later kon ik al aan de slag. Op dat vlak is Vlaanderen er zeker op vooruitgegaan.’
Het uitgesproken racisme van weleer heeft volgens Dahmany plaatsgemaakt voor een subtielere variant. ‘Maar het bestaat natuurlijk nog altijd. Het Vlaams Belang is vandaag nog veel groter dan het Vlaams Blok tijdens mijn jeugd. Het succes van zo’n extreme partij zorgt er ook voor dat de derde of vierde generatie soms geneigd is zich als een slak terug te trekken in haar huisje. Sommigen komen nauwelijks nog in contact met de Vlaamse bevolking, en worden op hun beurt vatbaar voor extremen. Terwijl er in de ontmoeting tussen de twee culturen net een grote meerwaarde kan zitten. Dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter. De Vlaamse samenleving biedt veel meer kansen dan de nog altijd erg patriarchale Marokkaanse. Maar daarom hoef je je roots niet te verloochenen. De kern van de islam bevat mooie, belangrijke waarden. En in de Marokkaanse cultuur wordt veel respectvoller met oudere mensen om-gegaan. Ik werk zelf in de zorg. Ik zie elke dag hoe de verkleuring van het zorgpersoneel een grote meerwaarde betekent voor de vergrijzende Vlaamse samenleving.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier