Jacques Van Keymeulen over de informalisering van taal: ‘Dialecten zijn taal in het wild’
’t Is al naar de wuppe. Nu met Jacques Van Keymeulen de laatste authentieke dialectoloog van Vlaanderen met emeritaat gaat, lijkt ook het lot van de Vlaamse dialecten voorgoed bezegeld.
‘Nog drie dagen’, zegt Jacques Van Keymeulen terwijl hij enkele rondslingerende papieren over zijn bureau schuift, ‘en het is hier allemaal gedaan’. Dan gaat met Van Keymeulen de laatste dialectoloog van Vlaanderen met emeritaat. Zijn afscheid is tegelijk het einde van een vakgebied. Tot vorig jaar werden derdejaarsstudenten in de Nederlandse taal- en letterkunde nog ingewijd in de wondere wereld der Vlaamse dialecten. Vandaag focussen studenten zich op andere taalfenomenen. Samen met het uitsterven van de laatste dialectsprekers legt nu ook de studie van de Vlaamse dialecten het loodje.
Van Keymeulen heeft de hoogtijdagen van de dialectologie nog meegemaakt, toen dialectologen op safari trokken langs Vlaamse dorpen om er met klankentappers authentieke dialectsprekers op band vast te leggen. Van Keymeulen heeft er de voorbije jaren zijn levenswerk van gemaakt om die enorme collectie te laten digitaliseren. De honderden opnames uit de jaren zestig en zeventig zijn opnieuw te beluisteren via Dialectloket.be. Ook het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, dat zo veel mogelijk woorden uit de Oost-, West-, Zeeuws- en Frans-Vlaamse dialecten probeert te documenteren, is tegenwoordig online raadpleegbaar.
Een bioloog gaat toch ook liever naar het Amazonewoud om zeldzame planten te bestuderen dan dat hij thuis een kamerplant observeert?
‘Ik heb het geluk gehad dat ik ben opgevoed in het mooiste dialect ter wereld’, grinnikt Van Keymeulen. ‘Tot ik naar school ging, sprak ik enkel het dialect van Wichelen, het dorpje in de buurt van Wetteren waar ik ben opgegroeid. Mijn ouders spraken enkel Wichels. Toen ik later naar school ging in Dendermonde en Asse corrigeerde mijn moeder mij op mijn dialect, omdat ik op den duur fouten begon te maken.’ Hoewel hij zijn dialect vandaag enkel nog met familie spreekt, beheerst Van Keymeulen het nog steeds tot in de puntjes. ‘Ik kan van echte Wichelaars ongeveer zeggen in welke straat ze wonen’, vertelt hij. ‘Iemand die watter zegt voor water, woont ten noorden van de spoorweg, ten zuiden van de spoorweg zegt men woater. In het uiterste zuiden van Wichelen zeggen ze dan weer tsjwintig in plaats van twintig, zoals men dat in Lede zegt.’
Jacques Van Keymeulen: ‘Het belangrijkste misverstand dat ik keer op keer moet uitleggen, is dat de standaardtaal aan de oorsprong zou liggen van de dialecten. Veel mensen geloven nog steeds dat dialect eigenlijk standaardtaal is die je verkeerd uitspreekt. Het is eigenlijk omgekeerd: de standaardtaal is gebaseerd op bepaalde dialecten. In het Antwerps bijvoorbeeld heb je de scherpe i: men zegt íek in plaats van ik. Antwerpenaren wijken dus af van de uitspraak in het Algemeen Nederlands, maar het is geen verbastering. Integendeel, de Antwerpse ie-uitspraak is Oudnederlands. De i-uitspraak in het Algemeen Nederlands is het gevolg van de zogenaamde verwijding die in de middeleeuwen is opgetreden in het West- en Oost-Vlaams, het Zeeuws en Hollands, maar die in het Brabants en Limburgs grotendeels achterwege is gebleven.’
Waarom is het nuttig om dialect te bestuderen?
Jacques Van Keymeulen: Dialecten zijn taal in het wild. Een bioloog gaat toch ook liever naar het Amazonewoud om zeldzame planten te bestuderen dan dat hij thuis een kamerplant observeert? Cultuurtalen als het Algemeen Nederlands zijn kamerplanten. Ze worden verzorgd door woordenboeken, tijdschriften, scholen. Het is een taal waaraan voortdurend gesleuteld wordt. Als men taal als ‘menselijk verschijnsel’ wil bestuderen, is het evident om naar natuurlijk, spontaan taalgedrag te gaan kijken. En dat zijn dialecten.
Zijn er vandaag nog authentieke dialectsprekers te vinden?
Van Keymeulen: Voor traditioneel dialectonderzoek moet je zoeken naar sprekers die voldoen aan de NORM-variant: non-mobile, old rural males. De ideale informant is een man die op het platteland geboren is, wiens ouders en partner in hetzelfde dorp geboren zijn en die zijn dorp niet hoefde te verlaten voor zijn werk. Toen ik onderzoek deed in de jaren zeventig, gingen we specifiek op zoek naar zeer laaggeschoolde mensen. Veel zeventigers van toen hadden nooit geleerd om te lezen, omdat de leerplicht pas in 1914 is ingevoerd. Het waren mensen die zelfs geen Algemeen Nederlands begrepen.
Het moet nog net mogelijk zijn om mensen te vinden die voldoen aan die criteria, maar het is een race tegen de tijd. Ze moeten vóór de Expo van 1958 volwassen geworden zijn. De jaren zestig waren desastreus voor het dialect: iedereen ging naar school, er was sociale mobiliteit, er waren meer mensen die aan de universiteit studeerden en kranten lazen. En in die jaren heeft het zogenaamde Algemeen Beschaafd Nederlands natuurlijk veel mensen weggejaagd van hun dialect.
Het ABN wordt vandaag gezien als een aanval op de dialecten. Klopt dat?
Van Keymeulen: Het ABN – nu zegt men AN, want men kan ook in het Standaardnederlands onbeschaafd zijn – was absoluut een lovenswaardig streven. Het was een democratische en emancipatorische beweging, geleid door een groep Vlaamse taalkundigen die oprecht geloofden in volksverheffing. Ze zijn grotendeels in hun opzet geslaagd: Vlamingen kunnen nu zowel met elkaar als met de Nederlanders communiceren. Dat was vóór de jaren zestig veel minder het geval. ABN is natuurlijk top-down doorgevoerd, maar het is echt niet zo dat men de standaardtaal toen met geweld heeft opgelegd. Er was ruimte voor nuance. Enkel tegen gallicismen is men toen met de matrak ten strijde getrokken.
Men heeft bij het ABN de fout gemaakt dat men het dialect voorstelde als vijand van het Nederlands. Plots was het verboden om op school dialect te praten. Daar waren natuurlijk gegronde pedagogische redenen voor: waar zou je het Algemeen Nederlands anders oefenen? Alleen is het ingevoerd op een manier dat mensen het idee kregen dat dialect praten verwerpelijk was. Dat was fout. Je moet jonge mensen Nederlands leren zonder ze tegelijk een frustratie aan te praten over hun moedertaal.
Ergens doet het denken aan de discussie die momenteel woedt: mogen kinderen van buitenlandse origine op school hun thuistaal spreken?
Van Keymeulen:(knikt) Die discussie is heel herkenbaar. Ik vind dat je dat gewoon moet toelaten. Je mag een kind zijn identiteit toch niet afbreken? Waarom zou je de indruk wekken dat Nederlands en pakweg Turks of Arabisch vijanden zijn? In plaats van te roepen dat ze op de speelplaats geen Turks mogen spreken, zouden we die kinderen beter allemaal naar de crèche sturen, zodat ze op jongere leeftijd met Nederlands in contact komen.
Hebben dergelijke roepers geen punt? Werkt Arabisch of Turks spreken op de speelplaats de segregatie niet in de hand?
Van Keymeulen: Dat is toch een principe van goede wil? Je kunt kinderen toch perfect uitleggen dat ze hun thuistaal enkel mogen spreken als er geen kinderen bij staan die die thuistaal niet begrijpen? Dat is een kwestie van beleefdheid.
Jacques Van Keymeulen
– 1952 geboren in Gent
– Studeert Germaanse filologie (1971-1975) en geschiedenis (1983-1987) aan de Universiteit Gent
– Doctoreert in 1992 met een proefschrift over de Vlaamse dialecten
– 2004-heden professor in de Nederlandse taalkunde
– 2007-heden voorzitter van Variaties vzw. Koepelorganisatie voor Dialecten en Oraal Erfgoed in Vlaanderen
– Bezieler van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten
Is het een goed idee om anderstaligen lessen Turks en Arabisch te geven?
Van Keymeulen: Uiteraard! Er is geen enkel taalkundig argument om dat te verbieden. Integendeel: het kan toch alleen een voordeel zijn dat er in de toekomst Vlamingen zijn die ook perfect Arabisch spreken? Het is toch ongelofelijk zonde als kinderen hun moedertaal niet kunnen schrijven? We zien een Vlaming die goed Engels, Frans of Duits praat toch ook niet als een gevaar?
Hoe komt het dat de Vlaamse Beweging nooit belangstelling getoond heeft voor de Vlaamse dialecten?
Van Keymeulen: De Vlaamse Beweging had uit angst voor het Frans behoefte aan een cultuurtaal, en heeft daarom radicaal voor het Nederlands van Nederland gekozen. Er is ooit wel een poging geweest om het West-Vlaams op te kweken tot cultuurtaal. Dat initiatief kwam vooral van West-Vlaamse priesters als Guido Gezelle, die het ‘Hollands’ te protestants vonden. Maar die beweging heeft buiten West-Vlaanderen nooit veel bijval gekregen.
Bij veel taalminnaars leeft het idee dat het Nederlands verloedert. Hebben zij gelijk?
Van Keymeulen: Ach, wat een onzin. Tegenwoordig wordt met De Staat van het Nederlands om de zoveel jaar gemeten hoe onze taal ervoor staat, en daaruit blijkt dat het Nederlands het prima doet. Het idee dat onze taal verloedert, is nergens op gebaseerd. We zien wel dat onze maatschappij informaliseert. Toen ik jong was, wist ik waarop ik moest letten voor een correcte uitspraak. Die reflex hebben jongeren steeds minder. Ook bij de Taalunie is de tendens nu eerder dat we realistisch moeten zijn. Dat het voldoende is elkaar te begrijpen, en dat zinnen als ‘ik noem Jan’ in sommige situaties toch moeten kunnen.
Ergert u zich daaraan?
Van Keymeulen: Ik heb me eraan geërgerd toen het opkwam in de jaren zeventig. Ik vond het vooral zonde omdat het zowel een fout was tegen het Algemeen Nederlands als tegen het dialect. Tot de jaren vijftig zei men enkel in het zuiden van West-Vlaanderen ‘Hij noemt Jan’. Elders zei men in alle dialecten heten: hij eeët Jan, of ieët Jan, of iete Jan.
Hoe verspreidt zoiets zich?
Van Keymeulen: Het is vreemd dat de nieuwigheid niet in Antwerpen is begonnen. Antwerps is het zogenaamde acrolect: de taalvariant van de meest welvarende regio die opgelegd wordt aan de minder fortuinlijke streken. Taalinnovaties beginnen doorgaans in Antwerpen en expanderen vervolgens tot in Adinkerke en Maaseik. Er zijn weinig woorden uit andere dialecten die algemeen worden; misschien is het West-Vlaamse woord op een of andere manier via Antwerpen doorgegeven aan de andere dialecten. Mijn goede collega Luc De Grauwe ziet er een cyclus in, waarbij ‘noemen’ en ‘heten’ elkaar afwisselen. Dat was kennelijk al vanaf het Gotisch zo.
Zelf denk ik dat het met hypercorrectie te maken heeft. Door taalonzekerheid twijfelen mensen er soms aan welke vorm correct is, en kiezen ze de verkeerde. Vermoedelijk hebben veel Vlamingen gaandeweg voor ‘ik noem Jan’ gekozen, omdat ze ervan uitgingen dat de ‘ik heet Jan’ van hun dialect fout was.
Is die soepeler omgang met taal geen verarming?
Van Keymeulen: (denkt na) Het voordeel is dat men meer ontspannen is wanneer men spreekt. Je kunt meer jezelf zijn. Taal is een weerspiegeling van maatschappelijke evoluties. Er is vandaag minder maatschappelijke hiërarchie. Dat maakt dat jongeren in informele situaties minder op hun uitspraak letten.
Als Louis Tobback een speech geeft in het plat Leuvens, is dat een statement, geen teken van onvermogen
Onder veel taalminnaars leeft het idee dat de Taalunie te tolerant is geworden voor fout taalgebruik.
Van Keymeulen: Je kunt in de taalkunde beter niet spreken in termen van goed en fout. Dat zijn morele categorieën, en die zijn op taal niet van toepassing. (denkt na) Het is wel zo dat de tolerantie tegenover taalvariantie groter is geworden. Dat komt onder andere, denk ik, doordat de scholingsgraad van de bevolking veel hoger ligt dan vroeger. Dialect praten was vroeger een teken van achterlijkheid, van niet beter kunnen. Vandaag niet meer. Als Louis Tobback een speech geeft in het plat Leuvens, is dat een statement, geen teken van onvermogen.
Moet de Taalunie dan niet ten strijde trekken tegen fenomenen als tussentaal?
Van Keymeulen: Ik ben daar niet negatief over, al verkies ik de term omgangstaal. Omgangstaal is een volstrekt natuurlijk fenomeen. Eigenlijk kun je alleen constateren dat ze bestaat. Het komt er alleen op aan dat je moet weten wanneer je ze gebruikt. Omgangstaal gebruik je onder vrienden of thuis, maar niet voor een artikel in Knack.
Tegelijk begrijp ik dat mensen duidelijkheid willen. Als je een sollicitatiebrief schrijft, wil je weten: is het zus, of is het zo? Ik denk – maar ik ben ouderwets – dat we nog steeds behoefte hebben aan boeken die ons iets voorschrijven. We hebben daar niet echt een traditie in. In Frankrijk wordt de taal al eeuwen streng gecodificeerd door de Académie française. Met Nederlands is men altijd veel losser omgegaan.
Acht u het mogelijk dat het Nederlandse taalgebied uit elkaar zou vallen?
Van Keymeulen: Dat is op termijn niet uit te sluiten. Ik heb het nu al moeilijk om bepaalde Nederlandse programma’s te begrijpen. Ik vind dat de Taalunie erover moet waken dat de 23 miljoen sprekers van het Nederlands elkaar blijven begrijpen. Het zou mij echt pijn doen als we elkaars boeken niet meer zouden kunnen lezen.
Beluister Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier