Lars Vande Keybus (ABVV)
‘Ja, Peter Dedecker en co, vakbonden zijn goed voor de economie’
Lars Vande Keybus, economisch adviseur bij het federaal ABVV, legt wetenschappelijk onderzoek bij elkaar om de kritieken en aanvallen van N-VA op de vakbonden te counteren. ‘Ja, Peter Dedecker, een fiscale stimulus van het lidmaatschap van een vakbond is te verantwoorden, zowel economisch als sociaal.’
In De Tijd (27/10) haalde Peter Dedecker (N-VA) uit naar de ‘fiscale privileges’ van de vakbonden. Hij stelde dat ‘vakbondslidmaatschap niet fiscaal gestimuleerd moet worden’. Een afschaffing van de fiscale aftrekbaarheid van syndicale premies zou volgens de N-VA een eerste stap zijn en – altijd fijn in budgettair krappe tijden – 35 miljoen euro extra inkomsten opleveren.
Vakbondsbijdragen vallen in dezelfde aftrekcategorie als bijvoorbeeld restaurantkosten, receptiekosten, relatiegeschenken en buitenlandse seminaries. De verantwoording van iedere aftrekpost moet liggen in haar potentiële effect op de economische groei. Ze moet een meerwaarde betekenen.
‘Ja, Peter Dedecker en co, vakbonden zijn goed voor de economie’
Peter Dedecker is hoogstwaarschijnlijk niet geïnteresseerd in deze vraag. Hem gaat het om een nieuw rondje ‘vakbondje pesten’. Of het vullen van de gaten in de begroting. Ieder zijn bezigheid.
Maar de vraag of lidmaatschap van een vakbond een stimulans voor de economie betekent – en dus een fiscale aftrek verdient – is een relevante vraag. Een vraag die onderzoek verdient.
Sterke vakbondstraditie
Brandende auto’s, spoorblokkades en vakbondsmilitanten aan de pils. Het is een beeld dat blijft hangen en nuttig te gebruiken is in framing allerhande. Vakbonden blokkeren de hardwerkende Belg. Ze kosten ons economische groei. Ernst & Young stelt zelfs uitdrukkelijk dat de vakorganisaties één van de belangrijkste handicaps van België zijn qua aantrekkelijkheid.
Dit soort oefeningen gaat echter niet verder dan perceptie. Wat zegt het wetenschappelijk onderzoek? Zijn er voorbeelden uit het buitenland die ons iets kunnen leren over de economische meerwaarde van vakbonden?
België is een land met sterke vakbondstraditie. De syndicalisatiegraad – het percentage werknemers dat lid is van een vakbond – ligt hoog, rond 50%. In vergelijking met bijvoorbeeld Scandinavië is dit niet uitzonderlijk. In Finland, Denemarken of Zweden is ongeveer zeven op de tien werknemers lid van een vakbond. In IJsland negen op tien.
Vakbonden blokkeren de hardwerkende Belg, klinkt het
De syndicalisatiegraad zegt niet alles over de impact van een vakbond. Ze geeft vooral een indicatie van de mate aan druk die een vakbond tijdens een onderhandeling kan zetten. Om de effectiviteit van een vakbond te meten is de ‘dekkingsgraad’ van de collectieve onderhandelingen een betere graadmeter. Die gaat na in welke mate werknemers gedekt zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst, oftewel een cao. Met andere woorden: hebben collectieve onderhandelingen een impact gehad op het inkomen en het welzijn van de werknemer in kwestie?
België scoort hoog op dit vlak. Bij 96% van de Belgische werknemers zijn het loon en andere arbeidsvoorwaarden het resultaat van constructief sociaal overleg. In de rest van de EU is dit ‘slechts’ 63%. Dit percentage ligt hier hoog omdat hier het ‘erga omnes’-principe geldt. Dit betekent dat de afspraken die door vakbondsleden worden gemaakt ook gelden voor hen die geen vakbondslid zijn.
Afbraakpolitiek
Laat ons mekaar geen Veerle noemen. Rechts Vlaanderen, en bij uitstek de N-VA, is erop uit om het aantal vakbondsleden te decimeren en de effectiviteit van het sociaal overleg uit te hollen. Peter Dedecker, bekend om zijn kruistocht tegen Arco en ACW, is niet de enige die naar voren werd geschoven om vakbonden het leven zuur te maken. Zuhal Demir werpt zich op het stakingsrecht. Samen met Siegfried Bracke stelde ze eerder al het statuut van de vakbonden als uitbetalingsinstelling in vraag.
De vakbond is als in het oog springende organisatie een gedroomde vijand
Een nieuwe stok om de hond te slaan, zijn de ‘onverantwoorde fiscale privileges’ voor vakbondsleden. De motieven van deze politici zijn in de eerste plaats populistisch. Vakbonden verdedigen de bevolkingsgroepen die door de mazen van het net dreigen te vallen: zieken, werklozen, ouderen. Deze groepen zijn makkelijk te culpabiliseren voor alle mogelijke problemen in een maatschappij. Ze kunnen zich moeilijk verdedigen. De vakbond doet dit wel. Ze associeert zich uitdrukkelijk met deze laag van de bevolking.
De vakbond is als in het oog springende organisatie een gedroomde vijand. Als verdediger van de ‘luierikken, tamzakken en parvenu’s’ is het maar logisch dat de vakbond een deel van het probleem vormt. Het is een complexe strijd, een strijd waarin de vakbond vaak niet geholpen wordt door haar eigen communicatie.
U vraagt zich in dit stadium waarschijnlijk af wat de ideologische kruistocht van de Demirs en Dedeckers van deze wereld te maken heeft met het oorspronkelijke uitgangspunt van dit artikel: is er een economische case te maken voor de fiscale aftrekbaarheid van vakbondslidmaatschap? Dat zit zo.
Zonder het zelf te beseffen heeft rechts-conservatief Europa ervoor gezorgd dat anno 2015 de onderzoeksdata beschikbaar zijn om de impact van vakbonden op economische activiteit te meten. Het Belgische spanningsveld dat zonet beschreven werd, mondde in andere Europese landen uit in een spreekwoordelijke (en soms letterlijke) veldslag met de vakbonden. Een veldslag die in sommige landen leidde tot het ineenschrompelen van de onderhandelingskracht van vakbonden.
De weg van Thatcher
In het naoorlogse Europa maakten vakbonden en werkgevers de afspraak om de winsten van de toekomstige economische vooruitgang onderling gelijk te verdelen. Het deel dat werknemers ontvangen, wordt in de economische wetenschap het ‘loonaandeel’ genoemd. Datgene wat naar de eigenaars van het productieapparaat gaat, het ‘kapitaalaandeel’. Beide worden uitgedrukt als percentage van het nationaal inkomen.
Het beleid dat de afgelopen dertig jaar in tal van Europese landen werd gevoerd, heeft geleid tot een dramatische verschuiving in de verhouding tussen het loon- en kapitaalaandeel. In het Verenigd Koninkrijk daalde het loonaandeel van 76% van het nationaal inkomen in 1975 tot 67% in 2014. In Duitsland viel over dezelfde periode het loonaandeel terug van 72 naar 62%.
Vruchten economische ontwikkeling worden steeds ongelijker verdeeld tussen arbeid en kapitaal
De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) merkt op dat de daling van het loonaandeel in de ganse wereld is vast te stellen, maar dat de trend in de geavanceerde West-Europese economieën het meest uitgesproken is. In België ging het loonaandeel er ongeveer met 5% op achteruit tussen het midden van de jaren 1980 en nu. Concreet betekent dit dat de vruchten van de economische ontwikkeling steeds ongelijker verdeeld worden tussen arbeid en kapitaal.
Volgens de Universiteit van Greenwich is één van de voornaamste oorzaken van de abrupte daling van het loonaandeel de veranderde relatie tussen de sociale partners. Dit is een academisch eufemisme voor: een beperking van de onderhandelingskracht van vakbonden. Die onderhandelingskracht kan, zoals eerder vermeld, afgelezen worden aan de hand van twee parameters: de syndicalisatiegraad en de dekkingsgraad door cao’s.
De syndicalisatiegraad, het percentage van de werknemers dat lid is van een vakbond, halveerde in het Verenigd Koninkrijk van 50% in 1981 tot 25,4% in 2013. Het aantal werknemers dat gedekt werd door een collectieve arbeidsovereenkomst daalde over diezelfde periode eveneens met de helft. In 1980 werd acht op de tien Britten gedekt door een cao, dertig jaar later nog amper drie op tien. Maar het Verenigd Koninkrijk staat hierin niet alleen.
In Oostenrijk en Portugal ging het lidmaatschap met 40% achteruit. Nederland zag het lidmaatschap terugvallen met 24%, Duitsland met 18% en Frankrijk met 14%. België hield stand met slechts een daling van iets meer dan 1%.
Hoe hebben Margaret Thatcher en co de macht van de vakbonden in een pak EU-landen gebroken? Het arsenaal aan middelen blijkt even divers als uitgebreid te zijn, maar er zijn rode lijnen te trekken.
Door wijzigingen in de wetgeving werd de bescherming van vakbondsafgevaardigden afgebouwd of werd het recht op collectieve actie, zoals stakingen, bemoeilijkt. Klinkt bekend in de oren?
Daarnaast werd de arbeidsmarkt geflexibiliseerd: het aantal slecht beschermde tijdelijke of parttime contracten explodeerde. Het is voor vakbonden een pak moeilijker om werknemers met dit type contracten te organiseren.
De overheid trok zich terug uit het sociaal overleg. Daar waar de overheid vroeger werkgevers aan tafel bracht en het overleg faciliteerde, liet ze werknemers aan hun lot over. De overheid prefereerde een gedecentraliseerd overleg op niveau van ondernemingen. Een klassieke verdeel-en-heersstrategie.
Daarnaast werd er gesnoeid in alternatieve inkomens – ziekte, werkloosheid, pensioenen – waardoor werknemers minder terugvalmogelijkheden kregen, wat een neerwaartse druk zette op de lonen.
Tot slot werd de financiële sector – de mensen achter het kapitaalaandeel, weet je nog – vanaf de jaren 1980 vrij spel gegeven. Hoge winsten en shareholder value stonden vanaf dan voorop. Kapitaal kreeg meer uitwijkmogelijkheden, wat de onderhandelingspositie van werknemers danig verzwakte.
Slecht nieuws voor de economische groei
Allemaal goed en wel, maar is een daling van de slagkracht van de vakbonden slecht nieuws voor de economische groei? De eerste vraag die daarvoor beantwoord moet worden, bestaat erin om te weten of een dalend lidmaatschap gevolgen heeft voor het loonaandeel in een economie. Uit vijf empirische studies blijkt dat er een duidelijk causaal verband bestaat tussen een dalende syndicalisatiegraad en een daling van het loonaandeel. In de EU-kernlanden heeft een daling in de syndicalisatiegraad van 15% geleid tot een daling van het loonaandeel met bijna 6%. Een tweede vraag die gesteld moet worden, is of een dalend loonaandeel automatisch slecht is voor een economie.
Lonen spelen een dubbele rol in de economie. In een neoklassieke visie worden ze vooral als een kostenpost gezien. Lonen moeten in deze benadering zo laag mogelijk worden gehouden om bedrijven concurrentieel te houden. Lage lonen leiden tot hoge winsten, meer investeringen en dus meer groei. Deze benadering negeert grotendeels het ‘vraageffect’ van lonen.
In een meer Keynesiaanse benadering zijn de lonen datgene wat de binnenlandse consumptie voedt en dus datgene wat de motor achter economische groei aandrijft. Hogere lonen kunnen op die manier tegelijkertijd winsten voor ondernemingen verminderen en een boost aan diezelfde winsten geven.
Uit IAO-onderzoek blijkt dat het merendeel van de Europese landen – en de Eurozone in haar geheel – op dit ogenblik ‘loongeleid’ zijn. Dit betekent dat het positieve vraageffect van stijgende lonen groter is dan het negatieve effect van lagere winsten. Hogere lonen en een groter loonaandeel zouden de economische groei stimuleren.
Zulke evolutie valt echter niet vast te stellen. De afgelopen dertig jaar daalde het loonaandeel in de Europese economieën. Zoals eerder beschreven werd, was het dalend ledenaantal bij de vakbonden hiervan één van de belangrijkste oorzaken.
De Universiteit van Greenwich bekeek welke potentiële groei de Europese landen hebben misgelopen ten gevolge van dit dalend ledenaantal. De resultaten zijn opmerkelijk. Door een daling van de syndicalisatiegraad in de EU van 15% ligt de totale economische activiteit nu 1,8% lager dan potentieel mogelijk was.
De Britten lopen 1,6% procent aan economische activiteit mis ten gevolge van de steile afname van de syndicalisatiegraad
Voor het Verenigd Koninkrijk werd een berekening in detail gemaakt. De Britten lopen 1,6% procent aan economische activiteit mis. Hierdoor wordt er vandaag voor 27 miljard pond (38 miljard euro) minder aan welvaart geproduceerd. En dit allemaal ten gevolge van de steile afname van de syndicalisatiegraad in de afgelopen dertig jaar.
De comateuze Europese economieën van vandaag smeken om een groeispurt. Blijkbaar heeft de stiefmoederlijke behandeling (en dat is braaf verwoord) van het sociaal overleg, en de vakbonden in het bijzonder, een rem gezet op de eigen welvaart.
De onderzoekers keken niet enkel naar het verleden. Ze maakten een model op waarin de effecten van een stijging van 1% van het winstaandeel werd gesimuleerd. De resultaten liggen in lijn met de vaststellingen rond de syndicalisatiegraad. Wanneer ten gevolge van een daling van de onderhandelingsmacht van vakbonden in de EU het winstaandeel in de economie stijgt met 1% en het loonaandeel in dezelfde mate daalt, dan daalt de economische activiteit met 0,3%.
Het totale disrespect dat de Europese instellingen en het IMF tonen voor sociale dialoog, voor de autonomie van de sociale partners zal in de toekomst enkel kunnen leiden tot een verdere afkalving van het loonaandeel. De Europese economie zal zich helemaal vastrijden in een scenario van lage groei, deflatie en beperkte jobcreatie.
Lessen voor België?
Veel cijfers, begrippen en feiten, maar duidelijke conclusies. De ballonnetjes die her en der in België worden opgelaten in verband met vakbondsrechten zijn niet onschuldig. Ze hebben tot doel om de mogelijkheden te beperken van werknemers om zich te organiseren, om collectieve onderhandelingen te voeren en desnoods acties op te zetten.
Beperk de onderhandelingskracht van de vakbonden en je geeft de economie de wind in zeilen, zo luidt de redenering, maar de ervaringen in de rest van de EU in de afgelopen dertig jaar bewijzen het tegendeel. Wie de collectieve kracht van een vakbond breekt, bereikt het omgekeerde resultaat: lagere groei en een kleiner deel van de koek dat naar de laagste inkomenscategorieën gaat.
Sterke vakbonden maken samenlevingen gelijker. Uit recent onderzoek van het IMF blijkt dat de 10% ‘rijksten’ in de meest ontwikkelde landen tussen 1980 en 2010 jaar na jaar een steeds groter aandeel van alle inkomens hebben ingenomen. Het IMF stelt dat dit minstens voor de helft te verklaren is door een afname van de sterkte van de vakbonden. Het IMF is nu niet onmiddellijk de meest progressieve organisatie. Moet er nog zand zijn?
Dus ja, Peter Dedecker, een fiscale stimulus van het lidmaatschap van een vakbond is te verantwoorden, zowel met economische als sociale argumenten. Wie sociaal overleg nutteloos acht, doet de welvaart inkrimpen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn met al die jobs die uw partij ons belooft.
Laat jij ook even weten of het lidmaatschap van een werkgeverskoepel dezelfde economische return heeft? Alvast bedankt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier