Intussen op de begraafplaatsen in België: de onbekende soldaat van 2020

Een graf zonder naam op het kerkhof van Jette Nummer 11/39 stierf in april 2020.
Stijn Tormans

Onze reporter wandelde de voorbije weken van begraafplaats naar begraafplaats. Overal zag hij hopen zand en houten kruisjes. Eén keer, in Jette, stond er zelfs geen naam op. Dit stuk gaat over de pijn van het land. En over een jongen die eeuwig 28 zal blijven.

Ze wilde doodgaan zonder rouwbrief en zonder rouwenden. Naamloos gecremeerd worden, zonder dat iemand het merkte.

Dat is mislukt. Negentig was ze vorig jaar geworden. Ze woonde al een tijd in een woonzorgcentrum. Zoals zoveel mensen daar testte ze positief op covid-19, maar symptomen had ze niet. Ze vond het verschrikkelijk om altijd maar thuis te zitten. ‘Ik ben het beu’, schreef ze op een papiertje naar haar buurman. En ze vertrok.

Haar vlucht was groot nieuws. De dag erop stond ze op de voorpagina van Het Laatste Nieuws en ’s avonds hadden ze het over haar in De Afspraak.

Iedereen zocht haar, maar niemand vond haar. Tot een speurhond van de politie naar het kerkhof van Waanrode liep, het dorp waar ze altijd gewoond had. Daar lag ze te slapen, naast de weide waar jaren eerder de assen van haar man uitgestrooid waren.

Het kerkhof van Jette. Ook hier is de oversterfte te zien, zoals op zo veel plaatsen.
Het kerkhof van Jette. Ook hier is de oversterfte te zien, zoals op zo veel plaatsen.© SASKIA VANDERSTICHELE

Even deed ze haar ogen open, een etmaal later sloot ze ze voorgoed. Ze is nu ook uitgestrooid op de eeuwige velden van Waanrode.

Haar schaarse naasten vroegen me om haar naam niet op te schrijven en haar leven niet na te vertellen, want ‘dat zou ze zelf verschrikkelijk gevonden hebben’. Ze wilde onbekend blijven.

Haar laatste rebellentocht naar haar dorp wilde ik wel opnieuw wandelen. Er is maar één weg om van het woonzorgcentrum in Kortenaken naar het kerkhof van Waanrode te gaan: via de Krawatenstraat – wat eigenlijk ‘Deugnietenstraat’ betekent – en dan langs de Blijstraat naar Grote Vreunte. Of ze onderweg ook naar de straatnaamborden en hun symboliek gekeken heeft, weet ik niet.

Na een wandeling van bijna vijf kilometer stap ik het kerkhof binnen. Veel sporen zijn er niet te zien van haar en haar grote liefde. En toch is deze begraafplaats veranderd, net als elke dodenakker in dit land. Dat merk ik wanneer ik verder sjok, van de ene begraafplaats naar de andere. Ik wil de oversterfte van 2020 zien en zie ze ook: overal liggen bergen zand en staan er houten kruisen en T’s.

Op de begraafplaats van Sint-Agatha-Berchem tel ik er bijna vijftig. Het virus was hier genadeloos. Ook op het kerkhof van Jette, aan de brug die René Magritte ooit vereeuwigde in Le mal du pays, staan er bijzonder veel. Tussen alle nieuwe kruisen van april 2020 is er één zonder naam. Het heeft alleen een nummer: 11/39. Een paar dagen na de dood lijkt niemand zich nog te herinneren wie achter dat cijfer leefde.

Op Schoonselhof in Antwerpen kijk ik naar twee houten kruisjes van zusters die naast elkaar staan: zuster Kristin (1938-2020) en zuster Ludwig (1935-2020). En op de begraafplaats van Wevelgem tuur ik naar graven die vernield zijn door een jongen van twaalf – ook verveling was een deel van de lente van 2020.

Alleen op Campo Santo in Sint-Amandsberg is weinig te zien van de oversterfte. Er zijn maar een paar nieuwe graven tussen alle oude. Wanneer ik langs die van Luc De Vos en Wilfried Martens naar buiten stap, passeer ik langs het graf van Walter Capiau. Ooit had hij een leven vol glamour en show, nu een heel sober houten kruisje.

Niet alle begraafplaatsen zijn open. In Laken en Brussel sta ik voor een gesloten deur.

Ik praat erover met Patrick Heirbrant, een begrafenisondernemer uit Brussel. Met zijn Vereniging voor Begrafenissen en Crematies verzorgt hij de uitvaart van vooral arme mensen. ‘Het waren er heel veel de voorbije weken’, zegt hij. ‘Zeker dubbel zoveel als vorig jaar. Gelukkig is de solidariteit binnen de uitvaartsector groot. De crematoria hebben zelfs op paasmaandag gewerkt. Ze cremeren per dag gemakkelijk zeven mensen meer dan anders.’

Met de gesloten begraafplaatsen in Brussel moeten ze eerst een afspraak maken, zegt hij. ‘Dan doen ze even de deuren open. We mogen binnen onder strikte voorwaarden: maximaal vijftien nabestaanden, iedereen moet afstand houden en liefst ook een mondmasker dragen. Als de overledene gestorven is aan covid-19, moet die ook ingepakt zijn in een dubbele lijkzak. Je mag de kist niet aanraken en elkaar ook niet. Terwijl een begrafenis daar om draait: je komt samen om herinneringen op te halen en elkaar eens goed vast te pakken. De ceremonie op het kerkhof mag ook maar maximaal vijftien minuten duren. Daarna gaan de deuren weer dicht.’

Niemand kan nog op een fatsoenlijke manier afscheid nemen en alles verwerken.

Voor de nabestaanden is dat verschrikkelijk, zegt Heirbrant. ‘Normaal gaan mensen de dagen na een begrafenis nog eens naar het kerkhof, al was het maar om te zien hoe het graf eruitziet met de aarde erop. Dat gaat nu niet meer. Niemand kan nog op een fatsoenlijke manier afscheid nemen en alles verwerken. Sommigen zeggen dat ze over vijf maanden een nieuwe plechtigheid willen organiseren. Dat zal gemakkelijker gaan voor iemand die gecremeerd wordt: een urne kun je bijhouden, een kist niet.’

Heirbrant weet waar hij over spreekt, want ook hij is getroffen. ‘Een heel goede vriendin is net gestorven aan het virus. Ze werkte al jaren vrijwillig voor ons. In een paar weken was ze weg.’

Ook die ene moeder die haar kind verloor, zal hij nooit vergeten. ‘De mama had zelf coronasymptomen en moest in quarantaine blijven. Daardoor dreigde ze de begrafenis van haar dochter te missen. Onmenselijk was dat. Ik heb wat gelobbyd en gelukkig hadden alle diensten veel begrip. We hebben de begrafenis kunnen uitstellen, zodat ze er toch bij kon zijn. Op de begraafplaats van Sint-Gillis heeft een pastoor een kleine ceremonie gehouden voor een paar mensen, want ze had het ook niet breed.’

Zo zijn er wel meer. ‘Heel wat mensen hebben niet één, maar twee of meerdere geliefden verloren. Dat is emotioneel heel zwaar om te dragen, maar ook financieel. Al verminderen sommige kosten wel. Zo worden er veel minder rouwbrieven verstuurd, want mensen kunnen toch niet naar de begrafenis komen.’

Ook de moslims beleven harde tijden, weet Heirbrant. ‘Ze willen vaak in het land van herkomst begraven worden. Turkije aanvaardt nog wel lijken, maar Marokko niet. Die mensen moeten dus hier begraven worden.’

Ik reis verder door het land. Richting Brugge, naar Ruddervoorde. Daar is de begraafplaats nog wel open. Ik hoorde dat gemeentearbeiders er oranje verf kalken op graven die moeten verdwijnen. Ook elders in de natie wordt daarover gemokt: terwijl iedereen in quarantaine zit, blijven ze maar ontruimen.

Toch zie ik in Ruddervoorde geen oranje verf, wel een paar houten kruisjes. Ze zijn allemaal zwart geschilderd. Ook hier, in het zilte westen, is het virus gepasseerd en heeft het een paar oude mensen vermoord.

Tussen hen ligt ook één jongen van 28, Matthias Gaytant. Voor zijn mooie marmeren graf staat zijn moeder Petra. Vroeger kwam ze alleen op 1 november op deze begraafplaats, zegt ze, nu zit ze hier elke dag. Op 14 februari 2020 is haar zoon gestorven. Zijn dood heeft niets met corona te maken, en tegelijkertijd alles.

We kijken naar zijn graffoto, die in het marmer gegraveerd is. ‘Dat beeld is vorig jaar genomen’, zegt ze.

‘Hij ziet er gelukkig uit’, antwoord ik.

‘Ik heb nog twee dochters, maar Matthias was mijn enige zoon. Hij is altijd een timide jongen geweest. Vroeger zag hij er wat kloek uit en op school werd hij soms gepest. Hij is dan naar Brugge gegaan, om een assertiviteitscursus te volgen. Daar heeft hij veel geleerd. Hij kwam terug als een weerbare jonge kerel. Ik was zo trots op hem.’

Na zijn middelbaar studeerde hij integrale veiligheid aan het SiVi in Torhout, een paar kilometer verderop. Elke avond kwam hij met de bus naar huis. Zelden of nooit ging hij uit tijdens zijn studies. Alleen op dinsdagavond was hij op stap, om te gaan boogschieten met zijn grootvader. Daarna dronken ze een glas in café De Sportman, bij Eddy. Ook zijn eerste job vond hij in zijn eigen dorp. Toen las hij ergens dat ze in Gent een bewakingsagent zochten.

Matthias solliciteerde en kreeg de job van Securitas. Zijn moeder maakte zich wat zorgen, maar hij stelde haar snel gerust. Op een goede dag nodigde hij haar en zijn zus Emily uit in de stad die hij beveiligde. Ze wandelden van de Overpoort tot aan de Blandijnberg. Onderweg toonde hij hen alle universiteitsgebouwen waarover hij waakte, zoals het Home Vermeylen. ‘Na zijn dood vertelden de studenten van dat huis me dat hij hen waterijs bracht tijdens de examens’, zegt Petra. ‘Ze hadden hem graag omdat hij altijd zo vriendelijk was en zo goed kon luisteren. Hij lachte ook zo mooi.’ Ze noemden hem ‘de PPD’: de Permanente Preventie Dienst. Elke keer als ze zijn donkerblauwe Golf met luide beats hoorden stoppen, wisten ze dat hij er was. Het was een vertrouwd en geruststellend geluid, al klonk het soms anders. Dan hoorden ze Bob Marley in zijn auto een liefdesklassieker zingen: ‘Is this love that I’m feelin’? I want to love you, every day and every night.’

Matthias Gaytant (1991-2020) De veiligheidsagent die de wereld wilde beschermen, maar zichzelf vergat.
Matthias Gaytant (1991-2020) De veiligheidsagent die de wereld wilde beschermen, maar zichzelf vergat.© SASKIA VANDERSTICHELE

In zijn nieuwe stad had hij een meisje leren kennen. Al gauw vormden ze een koppel. ‘Het was zijn eerste echte relatie’, zegt Petra. Na een tijd wilden ze gaan samenwonen in Ruiselede. ‘Natuurlijk maakte ik me zorgen, want ik wist hoe gehecht hij was aan zijn vrienden en aan Ruddervoorde.’ Maar geen enkele moeder ontzegt haar kind het geluk. En Ruiselede lag nu ook niet aan de andere kant van de wereld.

Begin dit jaar voelde Petra dat er iets scheelde. Hij lachte steeds minder en had het moeilijk met de donkere uren. ‘Elke nacht reed hij de stad rond om alles te beveiligen, maar het daglicht zag hij bijna nooit meer. Hij wilde hogerop. Zijn grote droom was om dispatcher te worden aan de universiteit, maar hij was ervan overtuigd dat hij weinig kans maakte. Ik motiveerde hem om zich toch kandidaat te stellen. “Je weet nooit”, zei ik hem. We hebben zelfs samen de formulieren ingevuld.’

Toch zong Bob Marley in zijn donkerblauwe Golf steeds stiller. Zijn meisje had het uitgemaakt en dat hakte er diep in. ‘”Neem een week ziekteverlof”, zei ik hem. Dat deed hij ook. Ik stelde voor om af te komen, maar altijd had hij wel een excuus. “Nu nog niet mama, ik heb vanavond volk. Kom maandag.” De avond voor hij stierf, stuurde hij mij nog een foto via WhatsApp. Hij had de formulieren om dispatcher te worden doorgestuurd. Ik was toch wat gerustgesteld.’

De toekomst beloofde weer zonlicht. En Petra vertrok samen met haar partner voor een valentijnsweekend naar de Moezel. Om zes uur ’s morgens werden ze daar wakker gebeld door de politie. ‘Matthias heeft …’

‘Op dat moment staat de wereld stil’, zegt Petra. ‘We zijn direct in de auto gesprongen. “Praat tegen mij”, zei mijn partner, “praat, praat”. Ik kon maar niet geloven wat er gebeurd was … Een gebouw in Gent … Matthias … gesprongen …. Toen we Gent naderden, vroeg ik om te stoppen. Ik kon niet naar Ruddervoorde rijden zonder Matthias gezien te hebben.’

Ze namen de afrit naar Gent. ‘Bij de lokale politie werden we opgevangen door de dienst slachtofferonthaal. Ik wilde onmiddellijk naar Matthias toe, maar zij vroegen: “Weet je zeker dat je hem wilt zien?” “Ja”, antwoordde ik. Uiteindelijk mocht het ook – daar ben ik die mensen nog altijd dankbaar voor. Hij lag daar zo mooi en vredig.’

Een paar dagen later keerde Petra met haar partner terug naar Gent. Ze wilde Matthias’ laatste tocht door de grote stad opnieuw maken. Dat ene gebouw zien dat hij eigenlijk had moeten beveiligen. Uren had haar zoon op het dak gezeten. ‘Ik zou zo graag weten wat er al die tijd door zijn hoofd spookte.’

Toen Petra terug naar Ruddervoorde wilde vertrekken, kwam ze iemand van de UGent tegen. Het bleek de baas van haar zoon te zijn. ‘Een heel vriendelijke man. “Matthias droomde ervan om dispatcher te worden aan de universiteit”, zei ik hem. “Dat weet ik”, antwoordde hij. “Ik heb zijn kandidatuur ontvangen. Eigenlijk waren er maar twee kandidaten. De kans was heel groot dat zijn droom zou zijn uitgekomen.”‘

Petra zag de jas van haar zoon liggen. Ze deed hem aan en zei: ‘Kom jongen, we gaan naar huis.’ Ze nam zijn autosleutels en reed met zijn donkerblauwe Golf naar Ruddervoorde.

Zijn jas hangt nu in haar living. En ook haar zoon is voor eeuwig terug thuis, in het dorp waar hij de weg zo goed kende. ‘De voorbije weken waren verschrikkelijk’, zegt Petra. ‘Elke nacht om halfdrie, het uur dat het gebeurd is, werd ik wakker. Overal zag ik herinneringen. Ik ben heel snel weer beginnen te werken, omdat ik dat nodig had. Thuis keek ik toch tegen de muren op. Op het werk waren ze heel lief.’

Maar lang duurde het niet. Een week later kwam het virus het land binnen. En Petra kreeg, zoals iedereen, huisarrest. ‘Mijn dochters, die elders wonen, konden zelfs niet op bezoek komen. Dat was vreselijk, want ik had hen zo graag willen vastpakken. Ik moest iets om handen hebben. Van een bevriende stoffenwinkel heb ik dan heel veel stof gekregen. Daarmee ben ik mondmaskers beginnen te maken.’

Elke nacht reed hij de stad rond om alles te beveiligen, maar het daglicht zag hij bijna nooit meer.

Als een soort verwerkingstherapie, maar ook als eerbetoon aan haar zoon. In haar ring en halsketting droeg ze een beetje van zijn assen. Ze wilde zijn missie voortzetten: de wereld beveiligen. Zoals ‘de PPD’ deed, de Permanente Preventie Dienst. ‘Eerst wilde ik alleen mondmaskers maken voor mijn vrienden en familie. Maar toen ik het op Facebook zette, vroegen mensen uit het dorp of zij ook mochten meenaaien. Op den duur hadden we een naaiatelier met wel veertig vrijwilligers. Elke dag maakten we honderden mondmaskers. “Blijven naaien”, zei ik altijd maar. Tot we er meer dan dertigduizend hadden.’

Ze stak de mondmaskers in grote kartonnen dozen en stuurde ze op, van Ruddervoorde naar de rest van de wereld. Haar zoon kon ze er niet mee redden, maar wel duizenden anderen. En misschien ook een beetje zichzelf. ‘Die mondmaskers hebben mij ongelofelijk geholpen’, zegt ze. ‘Ik moest de deur wel opendoen en praten.’

Elke avond, als haar naaimachine niet meer draait, wandelt Petra naar deze begraafplaats. ‘De winkels waren de voorbije weken dicht’, zegt ze. ‘Gelukkig verkopen ze in de Carrefour nog bloemen.’ Veel keuze is er niet: soms witte lelies, soms roze gerbera’s. Maar dat doet er niet toe. Ze legt er altijd een paar op het graf van haar zoon en zegt dan: ‘We hebben weer zoveel mondmaskers gemaakt, Matthias.’

Het blijft dan stil. Maar die ene lach op zijn graffoto, vereeuwigd in het marmer, troost. Een klein beetje toch. Ze vraagt zich dan altijd af wat er gebeurd zou zijn als het virus een maand eerder opgedoken was. Dan had het naaiatelier wellicht een groot vangnet gemaakt voor haar zoon: de veiligheidsagent die de wereld wilde beveiligen maar zichzelf vergat.

Maar ook zonder hem draait het leven door. Zijn oudste zus Elissa neemt nu zijn donkerblauwe Golf over, en de USB-stick met de greatest hits van Bob Marley. Zodat zijn auto met zijn muziek blijft rondrijden.

Het begint te hozen op de begraafplaats van Ruddervoorde. We slenteren verder langs de zwarte houten kruisjes. Er ligt nog een jonge vrouw van 38. ‘Ze heeft een paar weken na Matthias zelfmoord gepleegd’, zegt Petra. ‘Matthias en zij kenden elkaar. Ze gingen soms samen een glas drinken.’

Op het einde van de begraafplaats zie ik toch een oud graf met oranje verf. ‘De andere zijn de voorbije weken ontruimd’, zegt Petra. ‘Zo gaat dat.’ In de verte rijdt een bus Ruddervoorde binnen.

Op weg naar huis stap ik uit aan de Kerkhofstraat in Brugge. De halte van de Centrale Begraafplaats, waar Guido Gezelle en zovele anderen liggen. De begraafplaats is niet zo uitgestrekt als Schoonselhof, niet zo majestueus als die van Laken, niet zo bekend als Campo Santo. Maar ze is misschien wel de mooiste begraafplaats van het land. Ze bekladden er oude graven niet met oranje verf, maar de natuur overwoekert hen met mos. Het is een filmdecor waar iedereen het eeuwige leven heeft. Maar zelfs hier, tussen de varens en de taxusbomen, voel je nu le mal du pays. Heimwee naar betere tijden.

Op een altaar aan de strooiweide staat een zwarte urne met een groot rood hart op. Helemaal alleen, alsof iemand ze vergeten heeft. Ik kijk rond, maar zie niemand. Onder de urne ligt een papier waarop staat: Georgine De Jonghe, 25/01/1929- 23/04/2020.

Na tien minuten schuifelen een begrafenisondernemer en vijftien mensen de begraafplaats op. Ze hadden met zo veel meer mensen willen zijn, zegt haar zoon. ‘Maar dat is verboden.’

‘Is jullie mama slachtoffer geworden van het virus?’, vraag ik.

‘Nee, ‘ antwoordt hij, ‘ze is gestorven aan ouderdom.’ Ook daar gaan mensen in het voorjaar van 2020 aan dood.

Ik kijk naar de tekst die op het altaar staat: ‘Voorzichtig. Blaas niet weg. De broze letters van mijn naam.’

Wie vragen heeft over zelfdoding, kan terecht op de zelfmoordlijn op het nummer 1813 of op www.zelfmoord1813.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content