Guido Lauwaert
In memoriam: Piet Van Eeckhaut, die van het Woord als Ultiem Middel geen afstand kon nemen
Guido Lauwaert neemt afscheid van zijn vriend Piet Van Eeckhaut, die aan hem beloofde hem te verdedigen en alles uit de kast zou halen om zijn recalcitrant gedrag te verantwoorden.
Na een cruise van elf dagen met de Knack-boot de radio opzetten en twee minuten later in het nieuws van één uur het overlijden vernemen van een goede vriend, is niet prettig thuiskomen. We hadden elkaar kort voordien nog enkele keren ontmoet, n.a.v. een interview voor de Poëziekrant en een paar andere zaken waarin hij bemiddelaar was. Met goed gevolg.
Piet Van Eeckhaut heb ik langs de weg de geleidelijkheid leren kennen. In 1979 weigerde hij als schepen van Cultuur van Gent een voorstelling van de musical Snoepjes te laten doorgaan. Als argument stelde hij dat deze voorstelling, die handelde over pedofilie, niet thuishoorde in een gebouw van de universiteit.
Met het verbod werd hij zwaar gekapitteld door studentenverenigingen en de theaterwereld, want de voorstelling ging weliswaar over pedofilie, maar waarschuwde juist voor de gevaren ervan. Talrijke protestbetogingen volgden, waarin ondergetekende meeliep. Toen Van Eeckhaut begreep dat hij slecht was geïnformeerd door het rectoraat, heeft hij dat verbod ingetrokken. Sinds die zaak is hij nooit meer blindelings afgegaan op een advies. Niet als politicus en niet als advocaat.
Door de poëzie hebben wij elkaar gaandeweg persoonlijk leren kennen. Talrijke poëzieavonden had ik georganiseerd en telkens als wij elkaar ontmoetten, meestal in een Gentse kroeg, ging hij rechtstaan en begon gedichten voor te dragen, uit het hoofd en op zulke luide toon dat de andere bezoekers stil werden en aandachtig luisterden. Telkenmale volgde er nadat hij weer was gaan zitten applaus. Toen ik in 1992 i.s.m. Fnac Schokkende Redevoeringen organiseerde, een literaire avond waarin beroemde strafpleiters – waaronder Wilfried Martens, Luc Van den Bossche en Jef Vermassen – historische redevoeringen naar eigen hand zetten en voordroegen in Brussel, Antwerpen en Gent, telkens voor een publiek van enkele honderden mensen, koos hij voor de toespraak van ‘Sjaalman’ tot de hoofden van Lebak, uit de beroemde roman Max Havelaar van Multatuli.
Elke keer weer, wanneer wij elkaar sindsdien in de omgeving van het oude Gentse gerechtsgebouw ontmoetten, met zijn toga over de arm en een aktentas in de hand, dankte hij mij dat hij de toespraak had mogen houden. Hij sloot ons straatgesprek af met een paar gedichten en de belofte, mocht ik ooit in moeilijkheden kwam met het gerecht en de politie, wat voorheen, in mijn wilde jaren, nogal eens voorviel, hij mijn verdediging op zich zou nemen, gratis. Hij zou alles uit de kast halen om mijn gedrag te verantwoorden via een analyse van mijn recalcitrant gedrag tegen de wetsgoden als vertegenwoordigers van een met prikkeldraad afgebakende burgerlijke maatschappij.
In het pas verschenen vierde nummer van de Poëziekrant verscheen een interview met hem in de rubriek ‘Wat betekent poëzie voor u?’. Daarin gaat hij nader in op zijn sterke band met de poëzie, van wortel tot bloem. In het interview valt vooral op zijn voorkeur voor de poëzie van Gerard Reve. Niet toevallig, gezien Reves poëzie theatraal is, op meesterlijke wijze, en elk gedicht in zekere zin een verdedigingsrede is. Het feit dat hij ooit twee pleidooien heeft geschreven toen hij een proces aan zijn broek kreeg wegens godslastering, en voor de zelfverdediging koos, in wat de geschiedenis is ingegaan als het Ezels-proces, zal daar niet vreemd aan zijn.
Bovendien vond Piet Van Eeckhaut dat gedichten die over de dood gaan overwegend liefdesgedichten zijn. Als absolute lievelingsgedicht koos hij voor De tuinman en de dood van P.N van Eyck. Hij droeg het voor in zijn kantoor toen ik hem interviewde. Bijzonder merkwaardig, gezien in het licht van zijn overlijden op reis in Turkije, want het gedicht gaat over een tuinman die de dood ontmoet, zich bedreigd voelt en vlucht naar de stad met de huidige benaming Isfahan. Zijn Perzisch meester, die de Dood wijst op de schrik die hij zijn knecht heeft aangedaan, antwoordt: ‘Geen dreiging was ’t, / Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, / Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan, / Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’
Piet Van Eeckhaut bestempelen als een advocaat met een grondlaag van intense sociale bekommernis, is een open deur intrappen. De gemeenschap als een instelling die een gevaar betekent voor de individuele vrijheid, en aldus leidt tot misdaad, was zijn werkelijke drijfveer om te kiezen voor het vak van advocaat, in de betekenis van Raadsman.
Sinds een paar jaar was hij met pensioen. Toch bleef hij nog tweemaal in de week een halve dag aan het werk. Van het Woord als Ultiem Middel, als Bergrede ten bate van het bijstaan in raad en daad van de misdadiger of het slachtoffer, kon hij moeilijk afstand nemen. En hij zou na zijn vakantie opnieuw aan het werk zijn gegaan. Want hij kon niet anders dan advocaat blijven. Het zat in zijn bloed. Het was zijn roeping. Daarvoor, de koppig eerlijke roeping, bestaat de Doofheid niet.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier