In memoriam: journalist Lander Deweer herdenkt KSV Roeselare
Ooit stonden ze schouder aan schouder bij KSV Roeselare. Nu de club verdwijnt, keert onze reporter terug naar Stadion Schiervelde en neemt samen met doelman en boegbeeld Wouter Biebauw afscheid van stamnummer 134. ‘Ik ben in enkele dagen tijd 4 kilo vermagerd, puur van alles wat er hier is gebeurd.’
‘Ik ben er echt wel niet goed van geweest’, zegt Wouter Biebauw. ‘Toen iedereen hier vrijdag al vertrokken was, ben ik als enige gebleven en heb ik me in het midden van het veld gezet, in de middencirkel. Ik heb twee uur zitten blèten: het besef dat het gedaan was, definitief deze keer, na al die jaren en al die moeite, zonder fatsoenlijk afscheid, kwam keihard binnen.’
We staan naast de hoofdtribune van Schiervelde, het voetbalstadion van KSV Roeselare. Ooit speelden Christian Bouckenooghe en Ishiaku Manasseh hier, internationals van Nieuw-Zeeland en Nigeria. Ivan Perisic ook, nu uitblinkend bij Champions League-winnaar Bayern München. Johny Thio zelfs, goed voor 18 caps bij de Rode Duivels en misschien wel de voetballer met de allermooiste naam.
Vandaag is Schiervelde leeg en verlaten. Een man met een mondkapje op en een plastic zak vol boodschappen aan zijn fietsstuur groet Wouter Biebauw en zegt dan dat het spijtig is, nietwaar, met dezelfde intonatie als tijdens de groet aan de familie van de overledene tijdens een uitvaart.
‘En of het spijtig is’, zegt Biebauw. ‘Ik ben in enkele dagen tijd 4 kilo vermagerd, puur van alles wat er hier is gebeurd. Kijk, het haar op mijn armen komt weer overeind als ik erover praat.’
Het ging al jaren niet goed met KSV Roeselare. Financiële en sportieve zorgen gingen hand in hand. Na de degradatie uit de Jupiler Pro League in 2010 verzandde de club in het moeras van 1B en ondanks de investeringen van de Chinese zakenvrouw Xiu Li Hawken zakte ze vorig seizoen verder weg naar eerste nationale, de vroegere derde klasse.
Toch was de doodsstrijd korter dan verwacht. Toen het KSVR 2.0-project van de nieuwe investeerders Diederik D. en Jolan F. op luchtkastelen bleek gebouwd en die laatste ook nog eens werd opgepakt op verdenking van seksuele handelingen bij jeugdspelertjes, kwam alles in een stroomversnelling: op vrijdag 11 september vroeg KSVR het faillissement aan, de dag erna haalde Biebauw zijn kastje leeg, nog eens drie dagen later zegt hij lachend: ‘Waar is de tijd dat we hier samen naartoe reden? Ik in mijn kleine Seat en jij de volgende dag in die tank van je vader, je kon er bijna geen bocht mee nemen. Wat waren we jong en onbezorgd, toen.’
***
‘Je bent in beeld op WTV’, had mijn moeder mij een paar dagen eerder ge-sms’t. ‘Twintig jaar Roeselare!’
‘Nu?’ schreef ik terug.
‘Ja, meme heeft het gezien.’
Ik surfte naar de site van de regionale televisiezender, die in mijn woonplaats in de Vlaamse Ardennen niet te ontvangen is, en vond na enig zoekwerk het item ‘Overzicht: 20 jaar KSV Roeselare in 5 momenten’.
Klik, klik en inderdaad, mijn moeder en grootmoeder (in mijn familie zijn het de vrouwen die de tamtam bespelen) hadden het goed gezien: ik was in beeld.
Vijftien jaar jonger, met nog flink wat babyvet om de wangen en de krullen onbegrijpelijk lang, sprong ik vrolijk in het rond. Ik had een voetbaloutfit aan, stond op een voetbalveld en was omringd door mannen van wie ik niet alle namen nog kende. Allemaal voetballers, zoveel was duidelijk. Christophe Lauwers herkende ik, Frederik Vanderbiest, Rocky Peeters (nog zo’n mooie naam), de materiaalman bijgenaamd Koetje. Een van de spelers van toen is al dood: Cyril Detremmerie, een gouden jongen uit de rafelranden van Moeskroen. Verongelukt op een steenweg, ergens diep in Wallonië.
‘Dit is het eerste moment van SV Roeselare’, zei de commentaarstem. ’28 mei 2005: het wint de eindronde na een nagelbijter op Verbroedering Geel. Werklust en karakter zijn de wapens van SV. Voor het eerst stijgt de fusieclub naar de voetbalhemel, naar het walhalla.’
Enkele dagen later kwam er een nieuw bericht over KSV Roeselare, deze keer niet via een sms van mijn moeder, maar gewoon, tijdens het journaal, uit de mond van Aster Nzeyimana: ‘Triest nieuws dan uit Zuid-West-Vlaanderen, heel triest: het doek is gevallen voor KSV Roeselare.’
Onder Nzeyimana’s voice-over waren beelden te zien van Schiervelde, het voetbalstadion van de club waar ik tussen 2003 en 2006 speelde.
Ik besloot om voor het eerst in veertien jaar terug te gaan naar Schiervelde. Terug naar KSV Roeselare, de club waar ik, een jongen uit het diepe West-Vlaanderen, man ben geworden.
En wie was er beter geschikt om me op Schiervelde te ontvangen, als een begrafenisondernemer bijna, dan Wouter Biebauw, een van mijn ploegmaats van toen? Elf jaar speelde hij in totaal bij KSVR, voor veel supporters is hij hét boegbeeld van deze club en bovendien groeiden we op in hetzelfde dorp – Deerlijk – en speelden we als tieners allebei bij achtereenvolgens KV Kortrijk, Racing Harelbeke en KSV Roeselare.
Ter hoogte van Schiervelde namen onze levens destijds een andere afslag: ik stopte vrij snel erna met voetballen, Wouter werd een clubicoon. Hoe zou het hem in de tussentijd zijn vergaan?
***
Op weg naar Roeselare kwamen de herinneringen als vanzelf naar boven, dat viel te voorspellen.
Honderden keren moet ik de weg hebben afgelegd, de grijze, golvende steenweg vol rotondes tussen Deerlijk en Roeselare, dwars door dorpjes als Bavikhove, Lendelede en De Ruiter.
Toen ik als zeventienjarige door KSV Roeselare werd gevraagd om bij hen te komen voetballen, was ik een schuchtere jongen uit het dorp. Ik had een zorgeloze jeugd gekend, onder een stolp bijna. Naar fuiven ging ik nooit: ik lustte geen alcohol en bij het zien van een meisje sloegen mijn zenuwen op hol, niet mijn hormonen. Liever dronk ik gele limonade in de voetbalkantine, bekomend van alweer een nieuwe wedstrijd vol onschuldig spelplezier. Op Schiervelde werd mijn wereld opengetrokken, werd de jongen uit het dorp gehaald.
Een nieuwe rotonde.
Rijdend over de N36 dacht ik aan mijn invalbeurten in het eerste elftal; we streden mee voor promotie naar eerste nationale, de sfeer was goed. ‘Oi, mannetje!’ brulde trainer Dennis van Wijk telkens in mijn oor. ‘Powerplay! Vechten voor elke bal!’
Een fijne spits was ik niet. Lopen, duwen, vervelend zijn: dat was mijn taak. Ik moest ‘wegen’ op de verdediging van de tegenpartij. (Achteraf gezien paste mijn speelstijl perfect bij het DNA van de club, gelegen in het hart van West-Vlaanderen: kop naar beneden en zwoegen maar.)
Nog een rotonde, peervormig deze keer.
Ik dacht aan het promotiefeest op het veld van Verbroedering Geel. Ik zag me nog zo het veld op spurten, diep in blessuretijd, en juichen bij het laatste fluitsignaal. Het feest achteraf. Spelers die vechtend over de vloer rolden, de alcohol die rijkelijk vloeide, ook in mijn plastic bekertje.
‘Tijdens de winterstop trokken we naar Amsterdam’, vertelde Van Wijk de dag nadien in alle kranten. ‘Daar legden we de basis voor dit succes.’
Zogezegd gingen we op stage, met de bus. Ik herinner me vooral een wild halfuur in een oud herenhuis bij de grachten, ‘De Bananenbar’ stond er in flitsende letters op de gevel. Een meisje schreef een kaartje aan de voorzitter, pen tussen de onderste lippen gekneld, en mits een toegift van 5 euro ploften vanuit nauwe lichaamsgaten de pingpongballen langs onze oren. Eenmaal buiten versplinterde de groep. Wat volgde was een nacht vol verwarring en verlangen, en op het einde een zakje friet. Dat we de basis voor het latere succes aan het leggen waren? We hadden werkelijk geen idee.
Bij de stoplichten rechtsaf, links de parking van de expohallen op, en daar doemde het op, het Schierveldestadion, een stuk groter dan in mijn herinneringen, met een nieuwe zittribune aan de kant van de oefenvelden en een toren voor eventuele televisiecamera’s aan de zijkant.
***
‘Het voetbal is enorm geëvolueerd sinds jij hier bent weggegaan’, zegt Wouter Biebauw als we op de nieuwe zittribune zijn gaan zitten. ‘De laatste jaren is de lat veel hoger komen te liggen, je moet echt een atleet zijn om nog mee te kunnen. De lonen stijgen alleen maar en als je dat ergens nog wilt verantwoorden, moet je ook de fysieke eisen hoger leggen: beter uitgekiende conditietests, evenwichtiger voeding, een strenger beleid rond alcohol. Wij lieten ons nog meesleuren door de groep, de ene al wat meer dan de andere, maar tegenwoordig zijn veel jonge spelers bezeten van een goede gezondheid. En de clubs eisen dat ook steeds meer. Hoe je hebt geslapen, wat je ’s avonds hebt gegeten, hoe je ’s ochtends bent opgestaan: alles wordt gemeten. Als je urine niet wit genoeg is, kun je in sommige clubs zelfs al een boete krijgen.’
Ook de rol van de doelman is de laatste vijftien jaar enorm geëvolueerd. Zelfs op Schiervelde. ‘Sinds een paar jaar ben ik bijna de spelverdeler’, zegt Biebauw. ‘Ik heb heel veel moeten trainen op mijn voetenwerk en heb nu ook een veel beter overzicht van de grote ruimtes, van het hele veld, dan vroeger, toen ik nog een echte “trainingskeeper” was: goed in de korte ruimte, met snelle reflexen en veel explosiviteit. Ik ben veel rustiger geworden nu, op alle vlakken.’
236 wedstrijden speelde Biebauw in eerste klasse – volgens de gespecialiseerde websites althans, zelf heeft hij het niet bijgehouden. Bij het KV Oostende van Marc Coucke vocht hij met Silvio Proto en Didier Ovono om een plek onder de lat, bij KV Mechelen met Olivier Renard. Jarenlang was hij een vaste waarde in de hoogste voetbalklasse, op en naast het veld.
Maar alles begon hier, op Schiervelde, in het doel waarachter we vandaag zitten. Op de laatste speeldag van het seizoen 2005-2006 hield Biebauw in zijn eentje, met een reeks onvoorstelbare reddingen, Standard van de titel. Over die wedstrijd zegt hij dat het een van zijn beste was, dat het voelde alsof alles voor en rond hem in slow motion gebeurde en hij als enige op ware snelheid handelde.
Ik zag de samenvatting destijds in Sportweekend, en niet veel later stopte ik voorgoed met voetballen. Al die uren van ‘Bijtrekpas! Knietjes omhoog! Hielen tegen het zitvlak!’, al die knieën van verdedigers in mijn rug, al dat gescheld van de supporters, al die glazen bier in de kantine, al dat gedoe om geld, al dat gekonkelfoes, al het geschreeuw, zoals de Oostenrijkse Nobelprijswinnaar Peter Handke schreef in in De angst van de doelman voor de strafschop (‘De spelers schreeuwen te veel’). Het was genoeg geweest.
‘De voetbalwereld is inderdaad niet altijd de leukste om in te vertoeven’, zegt Biebauw. ‘Wie verdient hoeveel aan wie? Daar komt het vaak op neer. En met al die wendingen hier op Schiervelde ben ik de laatste tijd natuurlijk vaak gefrustreerd thuisgekomen. Maar ik kan heel goed mijn vuisten in mijn zakken steken en mijn frustraties voor me houden. Het is mijn job, mijn inkomen, en ik heb het altijd heel graag gedaan: ik doe niets liever dan het veld opstappen en in mijn goal gaan staan. Wie ben ik dan om tegen de mensen met macht in te gaan?’
***
Biebauw heeft zijn jongensdroom verwezenlijkt, zoveel is zeker. Als kind al droomde hij van een leven als doelman. Hij dweepte met Michel Preud’homme, een van de sterren van de wereldbeker in Amerika in 1994, naast Carlos Valderrama, Jorge Campos en Romario, en oefende op De Sneppe, een klein voetbalveld in Deerlijk, zijn uittrappen in.
Niettemin zijn er nog altijd twijfels, zit hij in de kleedkamer het liefst in een hoek, enigszins beschut tegen het testosteron dat er onder voetballers onvermijdelijk hangt, en noemt hij zichzelf met zelfverzekerde stem ‘een eenzaat’. ‘Ik heb enkele mooie vriendschappen aan het voetbal overgehouden’, zegt hij. ‘Maar ik kan goed alleen zijn, daar heb ik absoluut geen moeite mee.’
De biografie van Robert Enke ligt al jaren op zijn nachtkastje, vertelt hij, klaar om eindelijk te worden gelezen. De Duitse doelman, oud-speler van Benfica en FC Barcelona, pleegde in 2009 zelfmoord, na een jarenlange strijd met zijn depressies.
Zo komt ons gesprek als vanzelf op Biebauws vader, Johan, die zes jaar geleden zelfmoord pleegde. Pas verhuisd naar Oostenrijk, op zoek naar rust, kon hij het leven niet langer aan.
‘Hij had enorm veel last van tinnitus’, zegt Biebauw. ‘Niet zomaar een stabiele fluittoon, maar een die de hele tijd op en neer ging.’
Ik zeg dat ik net een boek over stilte en lawaai heb geschreven, en dat ik bang ben voor de suizingen in mijn rechteroor.
‘Mijn vader heeft zijn hele leven in een luidruchtige omgeving gewerkt: als metselaar, met boormachines, in een houtzagerij. En van beschermende koptelefoons hadden ze in die tijd nog niet gehoord. De dokter heeft ons eens laten horen wat mijn vader voortdurend hoorde: ik werd er stil van, het was niet te doen. Ik heb zelf ook een lichte vorm van tinnitus, ik kan me goed indenken dat het voor hem verschrikkelijk geweest moest zijn. Hij voelde zich tot last, werd depressief, kon niet meer met zijn gedachten om, zag geen enkele mogelijkheid tot beterschap meer.’
Ondertussen is Biebauw zelf vader van een voetballende zoon. Met zijn vrouw runt hij een wellnesscenter voor baby’s en peuters, na zijn carrière wil hij verder ondernemen. Dan zal zijn diploma marketing eindelijk van pas komen, lacht hij.
Eerst wil hij nog een tijdje in de voetbalwereld blijven. Hij heeft onderdak gevonden bij Beerschot, hij kan er tweede doelman worden, en is zopas begonnen met zijn opleiding tot coach.
Wie weet koopt een ploeg uit de streek binnenkort het vrijgekomen stamnummer 134 op, begint het verhaal van KSV Roeselare van voren af aan en wordt Biebauw hier over tien jaar hoofdtrainer.
Maar dat is toekomstmuziek. Op de website van de club staat sinds kort een donkere foto van een trosje hoekschopvlaggen, ze liggen als mikadohoutjes op de grond.
Op Wikipedia is alles al in de verleden tijd gezet: KSV Roeselare was een voetbalclub en had wit en zwart als clubkleuren.
Op Schiervelde wappert aan een hek een spandoek. ‘ Our soul: not for sale‘, staat er met zwarte verf op geschreven. In het Engels dus, voor alle zekerheid.
‘Je hebt nu mijn nummer weer’, zegt Wouter Biebauw nog. ‘Laat nog maar eens iets weten, je bent altijd welkom.’
En dan stapt hij in zijn auto, al lang geen kleine Seat meer, en rijdt hij stilletjes weg van Schiervelde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier