In de naam van Vangheluwe: ‘Het komt overal voor’
In het zopas verschenen Brief aan de paus vertelt Mark Vangheluwe voor het eerst in zijn eigen woorden over de invloed die het seksueel misbruik van zijn nonkel had op zijn leven. Knack.be sprak met hem.
In de nacht van 14 op 15 april 2011 begon Mark Vangheluwe aan de langste wandeling van zijn leven. Rond zijn huis midden in de West-Vlaamse velden hielden op dat uur enkele journalisten de wacht. Eerder op de avond waren ze herhaaldelijk maar tevergeefs aan zijn voordeur komen aanbellen. Ook de zendwagen van een televisiecrew stond in dat late uur nog in de anders zo rustige straat geparkeerd. De gordijnen aan de straatkant waren dicht, Marks vrouw en kinderen reeds naar bed. Hij deed de lichten in het huis uit en glipte weg via het beekje in de achtertuin.
Tijdens zijn wandeling legde Mark met zijn hond hetzelfde parcours af als altijd. Sinds jaren maakte hij vrijwel dagelijks een tochtje langs de akkers en kerkewegels van zijn dorp. Op de route bevindt zich ook een kapel. Hij ging er in het verleden af en toe binnen om te rusten of te schuilen voor de regen.
Die nacht deed hij dat opnieuw. Als zijn hond hem niet tijdig had gewekt, was hij bijna op een stoel voor het Maria-altaar in slaap gevallen. Ook bleef hij die nacht langer dan gewoonlijk liggen in het natte gras van de kleine heuvel bij het moeras. Uiteindelijk kwam hij iets na vieren weer thuis. Hij deed zijn jas aan de kapstok en schonk voor zichzelf in de keuken een glas water in.
Ik wil simpelweg geen slachtoffer zijn. Ik wil juist laten zien dat je er ook iets tegen kan doen.
Mark Vangheluwe
De avond voordien had het laatste publieke optreden van Roger Vangheluwe plaatsgevonden. De ex-bisschop van Brugge, Marks nonkel, werd door VT4 vanuit een hotel in Frankrijk geïnterviewd. In het gesprek ontkende hij de tegen hem gerichte aanteigeningen van seksueel misbruik die hem een jaar eerder tot ontslag dwongen. Mark was daarvan het voornaamste slachtoffer. De bisschop verdedigde zichzelf door naar de feiten te verwijzen als een ‘relatietje’, ‘een stukje intimiteit’ met iemand uit de familie.
In het zopas verschenen Brief aan de paus (De Bezige Bij) vertelt Mark voor het eerst in zijn eigen woorden over de invloed die het seksueel misbruik had op zijn leven. Het is een bij momenten ontstellend verhaal, getekend door twijfel en onzekerheid. Niet uitsluitend vanwege de beschrijvingen van het misbruik, maar eveneens door het relaas van de diepe wonden die de gebeurtenissen hebben geslagen in zijn familie. Tegelijkertijd getuigt zijn lamentatie aan de paus van een enorme weerbaarheid en wijst hij zijn nonkel een laatste keer op de ernst van de feiten.
Toen Mark in 2010, bijna vijfentwintig jaar na het laatste misbruik door de bisschop, eindelijk de moed vond om met de gebeurtenissen naar buiten te treden, hoopte hij van een last verlost te zijn. Het had een moment van glorie moeten worden, een bevrijding. Het interview op VT4 een jaar later later deed die hoop echter volledig kelderen. De dader bleek onaangeroerd en minimaliseerde de feiten. Mark werd, althans in de ogen van de buitenwereld, weer een slachtoffer.
‘Ik heb lang getwijfeld om mijn echte naam op de cover van het boek te plaatsen’, vertelt hij vandaag, zittend in de lentezon aan zijn tuintafel. ‘Maar iets in mij zei dat ik het moest doen. Voor mijn zonen, mijn opvolgers. Ze dragen ook die familienaam. Zijn familienaam. Nu moet het weer onze familienaam worden.’
Hij is een grote, brede man met een energieke uitstraling. Rond de vijftig, grijzend, met een speelse blik in de ogen. Elke dag werkt hij in zijn tuin en verzorgt hij de dieren op zijn boerderijtje. Niet iemand van wie je in een oogopslag zou vermoeden dat hij een groot trauma met zich meezeult. Zijn hele woning heeft hij, met de hulp van zijn vader, zelf verbouwd. De zomereik die in volle bloei in de tuin staat, heeft hij eigenhandig geplant.In Brief aan de paus toont Mark zich, zo zegt hij, voor zijn doen opvallend openhartig. Hij had altijd geleerd te zwijgen en in stilte verder te werken. Na het interview van zijn nonkel op VT4 voelde hij echter de nood om op te staan en voor zichzelf te spreken.
Het beeld dat hij in het werk schetst van het katholieke milieu waarin hij opgroeide is onthutsend. Hij beschrijft een zwijgcultuur die in dienst stond van trouw aan de Kerk, zelfs als dat soms ten koste ging van de relatie tussen hem en zijn ouders. Zijn vader, moeder en later ook zijn vrouw waren lang voor het ontslag van de bisschop al op de hoogte van de gebeurtenissen.
De vrees bestond echter dat de goede familienaam zou worden besmeurd. De school waar de kinderen les volgden, liefdadigheidsorganisaties waarvoor zijn ouders vrijwilligerswerk deden, de mutualiteit waar ze verzekerd waren en natuurlijk een familielid met een belangrijke positie in de Kerk… het sociale leven van het gezin was bijna volledig ingebed in het katholieke milieu. Jean-Marie Berkvens, de Brugse procureur die het onderzoek naar het misbruik door Roger Vangheluwe leidde maar dat wegens verjaring van de feiten moest seponeren, noemde dit fenomeen destijds ‘de omerta binnen oerkatholieke West-Vlaamse gezinnen’.
Geen slachtoffer
‘Mijn ouders hebben die hele situatie niet gewild’, zegt Mark terwijl hij een sigaret opsteekt. ‘Niemand eigenlijk, er zijn alleen verliezers in dit verhaal, dat is het spijtige van de zaak. Maar er werd, ook nadat ik hen had verteld over wat nonkel deed, niet over gepraat. Ik moest het stilhouden. “Het leven is een lijdensweg en je moet dat accepteren”, dat soort dingen zeiden ze vaak. Mijn vrouw is mijn redding geweest. Daarom noem ik haar in het boek “de koningin”. Ze heeft me doen inzien dat wat nonkel deed echt niet normaal was. Het klinkt misschien vreemd, maar als kind besef je zoiets niet meteen. Je vertrouwt op wat volwassenen doen en vertellen. Geestelijk én lichamelijk. Maar we hebben dat toch meegedragen in onze relatie. Ik ben door dat misbruik soms een zelfdestructief persoon. Ik word snel kwaad en heb de neiging te vluchten. Dat heeft zij moeten voelen.’
Hij wijst naar enkele zelfgemaakte kunstwerken die verspreid staan in zijn tuin. Het zijn boomstammen waar met ruwe trekken gezichten in te herkennen zijn. De beelden hebben allemaal een uitgesproken expressie. De ene beminnelijk en liefdevol, de andere schreeuwend en woedend.
‘Ik doe dat met een kettingzaag’, zegt Mark. ‘Het is de perfecte manier om me af te reageren en niet meer na te denken. Ik vernietig de boomstam. Ook het gezicht van nonkel staat er ergens tussen.’
Je leest het nu ook over de voetballerij, trainers die jonge kinderen misbruiken. Het komt eigenlijk overal voor. Het gaat me vooral om het systeem daarachter, het feit dat ze alles zo verdoezelen.
Mark Vangheluwe
In februari 2010 werd Peter Adriaenssens, professor in de psychiatrie aan de KU Leuven, door de Kerk aangesteld om de commissie voor de behandeling van klachten wegens seksueel misbruik te leiden.
Het kerkelijk instituut had zowel nationaal als internationaal al langer te kampen met meldingen van misbruik door geestelijken. De uitbraak van de zaak rond Roger Vangheluwe twee maanden later bracht alles in een stroomversnelling. De aarzeling die veel slachtoffers voordien voelden om met hun verhaal naar buiten te komen werd weggenomen. Tegen 24 juni 2010 stond de teller bij de commissie op 475 meldingen met daarbij meer dan 800 slachtoffers. Het gerecht zou de informatie en getuigenissen van de commissie snel in beslag nemen. Het team van Adriaenssens slaagde er daardoor nooit in zijn opdracht af te ronden.
De commissie vond het niettemin noodzakelijk om datzelfde jaar met een rapport naar buiten te komen. Het verslag vermeldde ernstige feiten: gedwongen en wederzijdse masturbatie, oraal en anaal misbruik. Volgens de commissie was er van systematische doofpotoperaties binnen de Kerk geen bewijs. Wel waren er aanwijzingen voor het ‘incestueuze nietsdoen’ van het kerkelijk instituut.
Met het herhaaldelijk aanspreken van de paus in zijn werk klaagt Mark vooral die oorverdovende stilte aan. Telkens hij zijn probleem naar buiten probeerde te brengen vond hij geen gehoor. Niet binnen zijn familie, niet binnen de Kerk. Maar ondanks zijn pertinente afkeer van het geloof en alles daarrond ziet hij Brief aan de paus niet zomaar als een afrekening met de clerus. ‘Je leest het nu ook over de voetballerij, trainers die jonge kinderen misbruiken. Het komt eigenlijk overal voor. Het gaat me vooral om het systeem daarachter, het feit dat ze alles zo verdoezelen.’
Nadat hij door het onder druk zetten van zijn nonkel in 2010 het thema van pedofilie binnen de Kerk in België aan de kaak stelde, is Mark met zijn boek nu ook de eerste persoon om zo uitgebreid en vanuit persoonlijk standpunt zijn verhaal te doen. Een voorbeeldrol voor anderen denkt hij echter niet te vervullen. ‘Uiteindelijk is het voor iedereen iets wat je alleen doorstaat. Ik heb me daarom nooit een van die achthonderd gevoeld, hoe erg het voor hen ook is. Ik wil simpelweg geen slachtoffer zijn. Ik wil juist laten zien dat je er ook iets tegen kan doen.’
Een paar briefjes
Ik heb nooit zelf om geld gevraagd. Soms stuurde hij me een kaartje met de vraag om vergiffenis en een paar briefjes in de enveloppe, maar dat was het ook.
Na 2010, toen de journalisten kampeerden rond zijn huis, stopte de telefoon niet meer met rinkelen. ‘De meest eenzame periode uit mijn bestaan’, zegt hij daarover. ‘ De vaste telefoonlijn hebben we toen maar afgesloten, negen op de tien keer was het toch iemand van de pers die belde. Er werd ook geroddeld in de straten, achter mijn rug, waar mijn kinderen last van hadden. Op het internet heb ik dan weer ontzettend veel onnozele dingen gelezen. (zucht) Sommigen zeiden dat ik een hoer was die het louter deed om geld te krijgen van de Kerk.’
Dat geld was iets waar Roger Vangheluwe in zijn interview naar verwees als een van de motieven voor het plotse bekendraken van de feiten, zo veel jaren na datum. ‘Ik heb nooit zelf om geld gevraagd. Soms stuurde hij me een kaartje met de vraag om vergiffenis en een paar briefjes in de enveloppe, maar dat was het ook. Voor nonkel was ik gewoon een simpele truckchauffeur, dat maakte hij toch duidelijk in dat gesprek.’
Hij reed miljoenen kilometers met de vrachtwagen. Gemiddeld tweehonderdduizend per jaar. Soms reed Mark in twee dagen naar Barcelona en terug. Het was vaak een gezellige boel met de andere chauffeurs. Roken en keuvelen op de parking van het tankstation, net iets te hard rijden… Nu hij gestopt is, ziet hij in al die kilometers ook een keerzijde: zijn vluchtgedrag. De herinnering aan wat zijn nonkel jarenlang met hem deed, verdrong hij in die periode liever. Maar hoe meer hij erover zweeg, hoe groter zijn ergernis.
Een van Marks grote frustraties was dat zijn nonkel in 1985, toen het misbruik nog volop bezig was, benoemd werd tot bisschop van Brugge. Plotsklaps groeide Roger Vangheluwe uit tot een van de belangrijkste religieuze gezagsdragers van het land. De bisschopswijding, die in het boek in een indrukwekkende passage wordt beschreven, beschouwde Mark als een farce, een fundamenteel onrecht van het universum. Hoewel het imago van zijn nonkel sinds 2010 volledig aan scherven ligt, is de frustratie sindsdien nog niet volledig weggedeemsterd. Zelfs na zijn ontslag blijft de oud-bisschop immers een pensioen van €2800 netto ontvangen en is hij niet volledig verbannen door de Kerk. In de loop van 2013 huldigde het katholieke weekblad Kerk en Leven hem bovendien omwille van zijn vijftigjarig priesterschap. Het bleek later om een fout te gaan van de redactie. Het zijn zaken die bij Mark aan het geweten blijven knagen.
Wat hij met mij deed als kind ging volgens hem niet om seksueel misbruik, maar om liefde. Ik was zijn engel. Maar dat is niet eens het ergste.
‘Wat hij met mij deed als kind ging volgens hem niet om seksueel misbruik, maar om liefde. Ik was zijn engel. Maar dat is niet eens het ergste. Eigenlijk kan ik alles aanvaarden wat er is gebeurd, zelfs die handelingen van hem kan ik ergens een plaats geven. Maar hetgeen daarop is gevolgd, de manipulatie, de zachte dwang, de moeilijke relatie met mijn ouders… Die knoop ga ik moeilijk ontwarren. Niet met mijzelf, niet met mijn familie.’
Mark staart even voorbij de grenzen van zijn tuin, voorbij ‘het paradijs’, zoals hij deze plaats in Brief aan de paus noemt. In de verte is de kerktoren van het dorp zichtbaar. Ook hier lopen de kerken stilaan leeg en heeft de secularisering zich definitief ingezet. De restanten daarvan blijven niettemin zichtbaar en onzichtbaar aanwezig. Er is het kapelletje op zijn wandeling dat hij dagelijks passeert en waar nog steeds kaarsen branden. Er is zijn moeder, met wie het contact intussen is hersteld en die nu mopjes maakt over het feit dat hij als kind ooit verklaarde priester te willen worden. Zogezegd om met de missionarissen naar Congo te gaan. Het is iets dat Mark, als hij de anekdote vertelt, met klem ontkent. ‘Ik wilde voor het avontuur naar Congo, om daar met de paarden te rijden in de savanne. Die priesters kunnen me gestolen worden (lacht).’ Vandaag beschouwt hij zijn boek als een van zijn grote levensavonturen. Zes jaar lang heeft hij erover getwijfeld de tekst te schrijven. Uiteindelijk heeft hij in een jaar tijd alles van zich afgeschreven. Het durven praten over de gebeurtenissen alleen al voelt aan als een enorme overwinning. ‘Ik heb me volledig gegeven in het boek’, zegt Mark met trots. ‘Ik heb er een goed gevoel bij, al heeft het een hoop energie gekost.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier