Humanitair chirurg Réginald Moreels: ‘Ik zal eeuwig onvoldaan blijven’
Van duizenden mensen in oorlogsgebied heeft hij het haperende lijf gerepareerd. Zijn eigen lichaam en geest zijn geschonden uit die strijd gekomen, maar zijn idealisme is humanitair chirurg Réginald Moreels niet kwijt. ‘Ik zou alles opnieuw doen.’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Hij was een schuchter kind, zegt hij. Een burgerlijke, in zichzelf gekeerde jongen. Niemand die toen voorspelde dat hij zo’n indrukwekkend cv bij elkaar zou sprokkelen. Maar dat deed hij wel. Hij ging geneeskunde studeren, werd chirurg, en toen hij in 1982 zijn eerste buitenlandse zending met Artsen Zonder Grenzen meemaakte, liet Réginald Moreels het bedeesde kind definitief ver achter zich. Avontuur en idealisme, daar koos hij voor. Zelf beschrijft hij zich graag als een rebel. ‘Dat woord moet zéker in het interview’, vindt hij.
Wie zijn pas verschenen biografie (Top)dokter met een roeping leest, blijft in elk geval achter met een groot gevoel van respect. Als humanitair chirurg heeft Moreels in landen zoals Rwanda, Tsjaad, Ethiopië, Cambodja, Liberia, Angola, Somalië, Bosnië of Congo gewerkt, vaak in volle oorlog en te midden van bittere armoede. Ontelbaar is het aantal mensen dat door geweren, landmijnen, machetes of onbehandelde tumoren aan stukken op zijn operatietafel terechtkwam.
In het buitenland hebt u meermaals moeten opereren zonder licht of elektriciteit, of met een gebrek aan medisch materiaal. Hoe slaagt u erin om dan het hoofd koel te houden?
Réginald Moreels: Hoe stressvoller de situatie, hoe cooler ik blijf. Blijkbaar is dat een reflex. Ik verlies alleen mijn kalmte als ik een fout heb gemaakt en daardoor complicaties kunnen optreden. Elke chirurg maakt fouten. Wie zegt van niet, liegt. En als ik een chirurgische techniek niet perfect beheers, zal ik haar ook niet toepassen. Niettemin gebeurt het soms dat je zelf de oorzaak bent van een acuut medisch probleem. Vreselijk vind ik dat. Het beneemt me letterlijk de adem.
Uw specialisatie in de chirurgie hebt u in armetierige omstandigheden moeten voltooien. U had al een gezin, maar alleen uw vrouw verdiende geld.
Moreels: Tijdens mijn studie geneeskunde was het ook al niet gemakkelijk geweest. Mijn vader is gestorven in mijn eerste jaar, en mijn moeder heeft er alles voor gedaan om mijn studie te betalen. Ik kan niet zeggen dat ik die jaren in weelde heb doorgebracht, maar eigenlijk vind ik dat een voordeel.
De beginjaren van mijn specialisatie waren inderdaad echt een zwarte periode. Een fles cola kwam per uitzondering in het weekend eens in huis, als luxeproduct. Onze oudste twee kinderen zijn in veel moeilijkere omstandigheden opgegroeid dan de jongste twee.
Ik zou kunnen zeggen dat ik mijn vader zestien jaar gekend heb, maar de waarheid is dat ik hem nooit gekend heb.
Is geld later belangrijk voor u geweest?
Moreels: Ik zou nu kunnen zeggen van niet, maar dat zou een belediging zijn voor mensen die geen geld hebben. Ik heb nooit een privépraktijk gehad en heb altijd voor de publieke sector gewerkt – dan word je niet rijk. Geld is dus nooit mijn drijfveer geweest. Ik mag er niet aan denken. Het eerste doel van een arts moet zijn: mensen verzorgen. Er zijn te veel artsen die ons beroep kapotgemaakt hebben door er een business van te maken.
Ik vind overigens dat de loonkloof tussen zogenoemde geestelijke en ambachtelijke beroepen zou moeten verminderen. Iemand die dertien jaar heeft gestudeerd, mag zeker wat meer verdienen dan iemand die zijn humaniora niet beëindigd heeft, maar de exuberante verschillen zijn te groot geworden. Geen enkel intellectueel beroep kan zich ontplooien zonder omgeven te zijn door mensen die met hun handen werken. Hoe zou een chirurg kunnen opereren zonder onderhoudspersoneel dat voor een schone operatiezaal zorgt? Of vuilnismannen die het afval komen ophalen?
U hebt zelf een behoorlijk intellect. Bent u daar achteraf gezien blij mee?
Moreels: Ja, omdat ik er wijs mee ben omgesprongen. Chirurg, politicus, voorzitter van Artsen Zonder Grenzen België: ik ben bijzonder blij dat ik het allemaal heb kunnen doen. In alle eerlijkheid: ik was ook wat ambitieus. En trots. Geloofd en bewierookt worden, een mens wordt daar content van.
Ik spreek nog altijd graag in het publiek, zoals voor dit interview, maar anders dan vroeger gaat het me nu vooral over de ontmoetingen die ermee gepaard gaan. Doordat ik in het recente seizoen van Topdokters zat, word ik ook weer wat meer herkend op straat, en dat doet me wel plezier, maar het prikkelt mijn ego niet meer, zoals dat vroeger toch wel het geval was.
Op de achterflap van uw boek staat: ‘Niets heeft hem kleingekregen.’ Klopt dat?
Moreels: Ja. Nadat ik mijn woestijntocht had doorgemaakt en fysiek en psychisch enorm had geleden (Moreels verwijst naar de periode rond 2000, waarin hij aan anorexia leed en even uit het openbare leven verdween, nvdr), ben ik toch opnieuw opgestaan. Zelfs die vreselijke periode heeft me dus niet kleingekregen.
In uw boek vertelt u over het huiselijke geweld tussen uw ouders, en dat u niet in een veilig nest bent opgegroeid. Hebt u zich ooit afgevraagd of uw eetstoornis daarmee te maken had?
Moreels: Ik denk niet dat er een link is met het gezin waarin ik ben opgegroeid. Wel met mijn karakter. Van mensen die worstelen met anorexia wordt gezegd dat ze vaak perfectionistisch, intelligent en sociaal geëngageerd zijn. Als zo iemand de wereld wil verbeteren maar dat doel niet bereikt, gaat hij uiteindelijk zichzelf bestraffen. Fysiek en psychisch.
Aan de andere kant hebben mijn traumatische ervaringen als oorlogschirurg zeker meegespeeld. Psychologische begeleiding bestond nog niet in die tijd. En ook de fysieke uitputting van de politiek heeft bijgedragen aan mijn aandoening (Moreels was CD&V-staatssecretaris en minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 1995 tot 1999, nvdr). Ik heb toen vier jaar aan een stuk maar vier uur per nacht geslapen.
Dus nee, ik heb mijn woestijntocht nooit verbonden aan mijn jeugd. Ik denk wel dat die jaren een onmiskenbare invloed hebben op wie je uiteindelijk wordt, maar zeggen dat alles wat misloopt in je leven de schuld is van je jeugd, daar ga ik niet in mee.
Ik moet wel toegeven dat er altijd een enorm gemis gebleven is van ouderlijke liefde en van een vaderfiguur. Ik zou kunnen zeggen dat ik mijn vader zestien jaar gekend heb, maar de waarheid is dat ik hem nooit gekend heb.
Is er iets wat dat gemis gecompenseerd heeft?
Moreels: Nee, niets. Ook de liefde van en voor mijn eigen gezin niet. Het feit dat ik geen ouderlijk klankbord heb gehad, is altijd een leegte gebleven. Vooral omdat ik na de dood van mijn vader te weten kwam dat hij een zeer intelligent en bovendien heel sociaal geëngageerd man was.
Mijn moeder heeft veel gedaan voor mij, maar ze had een te bemoederende houding tegenover haar enige kind. Ze had graag meer kinderen gehad, maar heeft na mij enkele miskramen gekregen. Daarom heb ik zelf wel zo’n kroostrijk gezin met vier kinderen gesticht, denk ik.
De 7 die nu in mijn leeftijd staat, heeft me een slag gegeven. Bijna elke dag flitst de doodsgedachte door mijn hoofd.
Bent u een gevoelig man?
Moreels: Ik ben hypergevoelig. Dat wordt me soms verweten, wanneer ik een emotie te snel omzet in een oordeel. Als iemand me een opmerking geeft en ik interpreteer die als kwetsend, kan ik nogal roekeloos concluderen dat hij of zij me niet graag ziet.
Ik vind het wel een kwaliteit dat ik gevoelig ben gebleven voor de miserie die ik om me heen heb gezien. ‘Word je daar niet immuun voor?’ vragen mensen me soms. Nee dus, gelukkig niet. Ik zou het heel erg vinden als ik geen empathie meer zou hebben.
Hebt u soms twijfels gehad over uw werk?
Moreels: Ik ben niet alleen gevoelig, ik ben ook een twijfelaar, ja. ‘Réginald, je maakt het jezelf altijd zo moeilijk’, krijg ik weleens te horen. Kan waar zijn, maar ik weet niet hoe ik die twijfel moet bestrijden. En eigenlijk heb ik daar ook geen zin in. Twijfelen lijkt me meer een sterkte dan een gebrek. Een mens moet twijfelen. Aan zijn kennis. Aan zijn geloof. Aan zichzelf.
Het verlamt u niet dat uw werk als oorlogschirurg een druppel op een gloeiende plaat is?
Moreels: Die moeilijke periode waarover we zonet spraken, heeft me veel geleerd. Sindsdien heb ik aanvaard dat mijn werk inderdaad maar een druppel op een gloeiende plaat is. En net daardoor is de twijfel over de zin van mijn beroep verdwenen. Door te accepteren dat ik alleen op kleine schaal soelaas zal brengen, kan ik sereen mijn werk verder zetten. Ik blijf naar Congo gaan om er mensen te opereren, en zoals u weet wil ik in Beni (in de Congolese provincie Noord-Kivu, nvdr) ook een chirurgisch centrum oprichten.
In uw boek schrijft u: ‘Spijtig genoeg ben ik 70 geworden.’ Ouder worden maakt u niet zo blij?
Moreels: Nee, ik word daar zeer ongelukkig van. De 7 die sinds december vorig jaar in mijn leeftijd staat, heeft me een slag gegeven. Het is een cijfer dat veel te dicht bij de dood komt. Plots een eeuwige slaap kunnen ingaan, nooit meer wakker worden, en zelfs niet meer weten hoe je eigen begrafenis eruitziet: bijna elke dag flitst die doodsgedachte nu door mijn hoofd. Ik kan me niet vereenzelvigen met het idee dat ik niet meer zou bestaan.
En het eeuwige leven? Ik ben wel gelovig, maar mijn geloof is niet gebaseerd op die spirituele verzekering. Ik verwacht geen beloning na het leven. De rijkelijkste beloning die men mij zou kunnen geven is een tweede leven.
Zou het dan een soortgelijk leven zijn?
Moreels: Mijn engagement, met mijn vrouw trouwen, mijn gezin stichten, de wereld rondreizen: ik zou alles opnieuw doen. Alleen voor het vreselijke lijden door de anorexia zou ik passen. Wat niet betekent dat ik alle ongeluk, leegtes en laagtes zou willen weren. Want dat is nu eenmaal eigen aan het leven.
Maar weet u, op het einde van dat tweede leven zou ik nog niet content zijn, en zou ik nog een dérde nodig hebben. (glimlacht) Ik vrees dus dat ik eeuwig onvoldaan zal blijven. Misschien is de dood daar dan toch de enige verlossing van.
U liep vroeger veel, maar sinds 2000 gaat u hinkend door het leven, las ik.
Moreels: Nadat ik mijn eerste marathon gelopen had in New York, kreeg ik een dom ongeval: ik viel over een tak en bleef achter met een gebroken knieschijf. Ik ben er vier keer aan geopereerd, maar er waren complicaties, en sindsdien mank ik inderdaad. Iemand zei me: ‘Je stapte te vlug door het leven, misschien is het goed dat je nu een trager tempo hebt’, maar ik zie het voordeel niet. Ik heb permanent pijn aan die knie. Bovendien vind ik het afschuwelijk om mezelf in Topdokters zo door het ziekenhuis te zien strompelen. En ik vind mezelf al niet knap.
Bent u daarmee bezig, met uw uiterlijk?
Moreels: Als ik in de media verschijn en ik zie er slecht uit, vind ik dat toch spijtig, ja.
Rookt u nog?
Moreels: Ja, één sigaret per dag. En ik drink elke dag twee glazen rode wijn. Blijkbaar heb ik een soort van barometer in mijn lijf, want als ik twee sigaretten rook, krijg ik keelpijn, en als ik drie glazen drink, heb ik hoofdpijn. Ik profiteer dus van de geneugten van het leven, maar met mate.
Een chirurg die toegeeft dat hij rookt, dat hoor je ook niet elke dag.
Moreels: Ach, u moest eens weten hoeveel chirurgen roken. Met op kop de vasculair chirurgen, degenen dus die slagaderverkalking opereren.
Toch wil ik uw lezers het roken afraden. Het probleem is dat de meeste mensen geen maat kunnen houden. Moreels kan dat wel. Ik heb leren roken op mijn zendingen in het buitenland. Na zo’n ingreep in Congo kan een sigaret veel deugd doen. Bovendien rook ik lightsigaretten: die hebben zo veel gaten in hun filter dat er bijna niets doorkomt.
U bent 70, en toch wil u nog een eigen chirurgisch centrum oprichten in Congo.
Moreels: Iedereen zegt me: ‘Moreels, op jouw leeftijd nog met zo’n project beginnen, je bent stapelzot.’ Maar dit is een project voor het nageslacht. Ik wil het opstarten, en de jongere generaties zullen het moeten doen functioneren.
Ik ben ook volop bezig aan de fondsenwerving. Van de 1,5 miljoen euro die nodig is, hebben we een derde opgehaald. We zitten nu aan meer dan 1200 schenkingen, waaronder enkele grote van West-Vlaamse ondernemers. Mijn vrouw en ik hebben ook gesponsord. De kinderen zijn ermee akkoord gegaan dat er daardoor minder erfenis voor hen zal zijn.
Wat ik wel erg vind, is dat niemand met mij meegaat. Het is nu al de negentiende keer dat ik in Beni ga opereren (we spraken Moreels half oktober, toen hij opnieuw op vertrekken stond, nvdr) en maar één keer is een Belgische ploeg van anesthesie en verpleging meegegaan. Dat begrijp ik niet. Zeker omdat de Congolese artsen en verpleegkundigen enorm leergierig zijn en zo veel zouden kunnen leren van ervaren medici.
Ik voel nu ook heel goed dat ik niet meer de logistieke steun heb van een organisatie als Artsen Zonder Grenzen en als een lonely surgeon ga opereren. Als Artsen Zonder Grenzen ergens neerstrijkt, is dat met miljoenen aan middelen. Ik breng 20 kilo materiaal mee in een koffer, en dat is het.
Tijdens uw werk in oorlogsgebied bent u twee keer op het nippertje ontsnapt aan de dood, maar dat houdt u niet tegen om telkens opnieuw naar conflictgebieden te gaan. U kent geen angst?
Moreels: Nee, angst ken ik niet. Het kost me wel meer energie dan vroeger om te vertrekken. En ik heb ook meer last van heimwee. Maar ik móét. Door het coronavirus heb ik al zeven maanden niet kunnen opereren in Beni. Het is hoog tijd. De patiënten wachten op mij.
Réginald Moreels
– 70 jaar, geboren en opgegroeid in Gent
– Studeerde geneeskunde en chirurgie
– Deed in 1982 zijn eerste buitenlandse zending voor Artsen Zonder Grenzen naar Tsjaad
– Van 1986 tot 1994: voorzitter van AZG België
– Van 1995 tot 1999: CD&V-staatssecretaris voor en minster van Ontwikkelingssamenwerking
– Was dit voorjaar te zien in de tv-reeks Topdokters
– Publiceerde deze maand zijn autobiografie (Top)dokter met een roeping
– Voor info over en giften voor zijn chirurgisch centrum in Beni: unichir.africa
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier