Hans Bonte (SP.A)
Het Vilvoordse model als antwoord op radicalisme: ‘Verbondenheid en warmte’
Trots enerzijds, een vorm van onbehagen anderzijds: met dat dubbele gevoel pakte burgemeester van Vilvoorde Hans Bonte vorige maand zijn koffers richting Washington. Voor Sampol schreef hij een blauwdruk van zijn boodschap daar aan de internationale gemeenschap. Rode draad in het verhaal? Verbondenheid en warmte is het antwoord op radicalisme en extremisme.
Trots enerzijds, een vorm van onbehagen anderzijds. Met dat dubbele gevoel pakte ik vorige maand mijn koffers richting Washington. Trots, omdat ik niet elke dag een persoonlijke uitnodiging van de President van de Verenigde Staten in de bus krijg. Niet alleen om de internationale terrorismetop bij te wonen, maar bovendien om onze aanpak in Vilvoorde toe te lichten in het Witte Huis. Maar ook onbehagen, omdat ik besef dat die eer mij enkel te beurt valt omdat mijn stad op de terrorismekaart staat. De cijfers liegen niet: in België is Vilvoorde één van de hofleveranciers voor Syriëstrijders. En, België is sowieso de Europese topleverancier. Dit artikel leest als een blauwdruk van mijn boodschap daar aan de internationale gemeenschap. Rode draad in het verhaal? Verbondenheid en warmte is het antwoord op radicalisme en extremisme.
Die vlucht naar Syrië hebben we in Vilvoorde intussen alleszins een halt kunnen toeroepen. Sinds de zomer van 2014 staat de teller van vertrekkers op 0. Er lijkt een precair bestand bereikt. In Washington kreeg ik de kans om ons beleid uit de doeken te doen (preventie waar kan, repressie waar moet) en te luisteren naar andere invalshoeken. Het is onze gezamenlijke opdracht om ons samenlevingsmodel – of dat nu in Vilvoorde, Parijs of New York is – niet alleen te beschermen, maar vooral ook weerbaar te maken tegen krachten die dat model willen vernietigen. Samenwerking is daarbij het sleutelwoord: tussen landen, tussen steden, tussen gemeenschappen, tussen mensen. Het is de kern van de boodschap die ik meegaf in Washington.
De case Vilvoorde: Enkele voorbeelden
Met 42.000 inwoners is Vilvoorde een kleine stad, op een boogscheut van Brussel, in het hart van België en Europa. Binnen de tien minuten sta je op de Grote Markt van de hoofdstad als je wil, met de trein dan wel. Net zoals je na anderhalf uur al in Parijs kunt staan. Amper een halfuurtje verder liggen steden als Amsterdam of Londen. De klein-stedelijke realiteit van Vilvoorde anno 2015 is allang overvleugeld door de complexiteit van de grootstad: intussen vormen we een groot sociologisch geheel met Brussel.
Dat brengt niet alleen kansen met zich mee, maar ook uitdagingen waar we als Vilvoordenaars mee moeten omspringen. Ondanks onze uitstekende ligging in een economische topregio zet de dualisering van een grootstad zich ook door in onze kleine(re) gemeenschap. De kloof tussen diegenen die mee kunnen surfen op de golven van de economische welvaart en diegenen die dat niet kunnen, wordt steeds groter. De hamvraag is: hoe gaan we daar mee om en welke middelen hebben we om een dam op te werpen tegen die kloof, hoe kunnen we ze weer verkleinen of hoe kunnen we bruggen bouwen?
Vilvoorde is de snelst groeiende stad van het land. Daarbij valt op dat die groei vooral veroorzaakt wordt door een forse toename van de allochtone gemeenschap, vooral uit Noord-Afrika. Vandaag is 1 op 4 inwoners niet van Belgische origine, bij minderjarigen loopt dat cijfer zelfs op tot 40%.
Een gemeenschappelijke taal, in ons geval het Nederlands, is één van de hoofdsleutels om samenleven te vergemakkelijken, om met andere woorden écht deel uit te maken van een samenleving. Maar daar knelt het schoentje vaak. En dat heeft gevolgen, niet het minst in de zoektocht naar een job in crisistijden. Een dagelijkse portie racisme en discriminatie – ik draai niet rond de pot – maakt een warme samenleving met eerlijke kansen voor iedereen nog een behoorlijk stuk moeilijker. Tel daarbij een continu plaatsgebrek in onze scholen of crèches, én een tekort aan jeugdterreinen en sportinfrastructuur, en je weet voor welke uitdagingen een kleine stad in de noordrand van Brussel staat. Die zijn groot en verscheiden.
Syrië-en Irakstrijders: cijfers en vaststellingen
De afgelopen jaren zijn naar schatting 380 strijders vanuit ons land naar Syrië of Irak vertrokken. Van 50 van hen weten we dat ze gesneuveld zijn. Net iets meer dan 100 strijders zijn intussen teruggekeerd. Vanuit Vilvoorde – nog eens: met zijn 42.000 inwoners – zijn 28 mensen vertrokken om de wapens op te nemen in het Midden-Oosten. 5 Vilvoordenaars lieten er hun leven, terwijl er 8 terugkeerden. Van die 8 zitten er 2 in de gevangenis. Intussen ramen we het aantal potentiële vertrekkers op 45, onder wie een aantal minderjarige meisjes. Belangrijk om aan te stippen, is dat sinds de zomer van 2014 niemand nog vertrok. Dat cijfer 0 willen we uiteraard zo lang mogelijk op ons rapport zien prijken.
Er bestaat niet zoiets als ‘hét profiel van dé Syriëstrijder’. Het valt op dat het vaak jongeren zijn – zowel meisjes als jongens – en van allochtone origine. Maar er zijn ook niet-allochtone jongeren die naar het strijdgebied trekken. Waar we daarentegen wel een duidelijke lijn kunnen trekken in Vilvoorde is de methodologie van radicalisering. In essentie is dat een dubbel proces gestoeld op indoctrinatie én toenemende isolatie. En als er één kenmerk is die van toepassing is op hen allemaal: het zijn jongeren die zich niet goed in hun vel voelen. Allen zijn ze op een of andere manier getekend door frustraties en een fundamenteel gebrek aan perspectief.
Jongeren vatbaar voor radicalisering (in de overgrote meerderheid van de gevallen door een gebrek aan perspectief, sociale achterstelling of identiteitscrisis) worden letterlijk ‘gebombardeerd’ met een erg radicale boodschap. Daarbij krijgt de jongere in kwestie het idee dat hij of zij een bijzondere rol te vervullen heeft in de historische ontwikkeling van de enige, maar échte Islamstaat. De indoctrinatie vindt simultaan plaats in de beslotenheid van een kamer – via het beelden op internet of via chatsessies op Facebook of andere sociale media – maar evenzeer door persoonlijke gesprekken met rekruteerders. Ja, ook in Vilvoorde. De inhoud van de boodschap is dubbel. De westerse samenleving – of uw land, uw stad – wenst geen moslims én u kan als echte moslim het verschil maken door te vertrekken naar IS-vrienden.
Een tweede component is toenemende isolatie. Gepaard met indoctrinatie wordt de jongere stelselmatig in de richting van de eenzaamheid geduwd. Hij of zij moet alle banden doorknippen: met familie en vrienden, maar ook met de sport- of jeugdclub, vertrouwenspersonen op school of werkcollega’s. Op die manier moet die het gevoel krijgen dat hij of zij als het ware uitverkoren is om te strijden. Tel daarbij de continue stroom aan oorlogsbeelden uit Irak, Syrië of Israël – het westen die met andere woorden laat getijen of reageert met gevechtsvliegtuigen – en de stap tot radicalisering is helemaal gezet.
Vilvoorde als laboratorium
Intussen vervult Vilvoorde een laboratoriumfunctie voor België, bij uitbreiding Europa en de wereld. In mijn stad is immers een aantal voorwaarden (zie hierboven) voor radicalisering sterker aanwezig dan in andere steden. Maar het cijfer 0 is geen toeval en daar ben ik trots op. Onze aanpak van de laatste twee jaar heeft resultaat opgeleverd. Het is een aanpak gestoeld op voluntarisme, en als het moet ver verwijderd van geijkte paden. Een handleiding om met deze problematiek om te gaan, was er niet.
Uiteraard hebben we fouten gemaakt, maar het is enkel dankzij dat systeem van ’trial and error’ dat we vooruitgang hebben geboekt. We hebben van de noodzaak uiteindelijk een deugd gemaakt en stap per stap ons plan aangepast aan de noden uit de praktijk. Ver weg van ideologische of politieke starheid, dichtbij de realiteit van elke dag.
In het voorbije jaar wekte de laat het mij in alle bescheidenheid ‘Vilvoordse methode’ noemen interesse op van andere steden en overheden in België. Zij wilden weten wat ons geheim was, terwijl er niets geheims aan was. We zijn gewoon aan de slag gegaan met de middelen die we hadden en hebben. Uit contacten met de Vlaamse en federale overheden bleek bovendien dat een algemeen plan van aanpak niet bestond. Zij keken (en kijken nog) vaak naar ons. Zo werd Vilvoorde de facto een inspiratiebron voor het beleid van andere overheden, niet enkel lokaal.
Kracht van een overtuiging
Om de internationale gemeenschap een goede, maar concrete kijk op de situatie in Vilvoorde te verschaffen, vond ik het van kapitaal belang om onze lokale zienswijze uit de doeken te doen. Daarbij benadrukte ik dat Vilvoorde een heel divers stadbestuur en gemeenteraad heeft, met allemaal mensen die met hun beide voeten in onze gemeenschap staan en een direct zicht hebben op de processen en risico’s van een heterogene gemeenschap in een poging homogeen te functioneren. Hun knowhow stelt ons in staat om de vinger aan de pols te houden inzake radicaliseringsprocessen. Meer nog, zij vormen vaak een eerste en persoonlijk aanspreekpunt. Een enorme troef. Zonder populaire allochtone gezagsdragers – die het vertrouwen genieten van de moslimgemeenschap – stonden we nergens in deze zoektocht naar oplossingen.
Een troef die we dagelijks uitspelen om een lokale gemeenschap te deradicaliseren. Onze aanpak is gestoeld op een aantal basisprincipes, wars van de clichés:
1. Radicalisering en extremisme vinden een ideale voedingsbodem in een context waar integratie faalt, in een context waarin mensen – jongeren – geen perspectief krijgen.
2. Intussen hebben we in Vilvoorde geleerd dat frustratie best beantwoord wordt met een beleid van steun en warmte.
3. ‘Giving respect, demanding respect’, is een andere leidraad. Uit mijn persoonlijke ervaringen als jeugd- en buurtwerker weet ik hoe belangrijk het is om mensen die in een probleemsituatie zitten en dreigen te radicaliseren, met respect te benaderen en te behandelen. Alleen zo verdien je zelf ook het nodige respect. Die evenwichtige verhouding is bepalend.
4. In die zin moet ook alles bespreekbaar zijn. Zo gaf ik in Washington aan dat ik persoonlijk praat met jongeren die uit Syrië of Irak terugkeren. Hoe meer betrokkenheid we tonen, niet alleen in woorden maar ook in daden, hoe meer stappen vooruit we kunnen zetten.
5. Tot slot is ‘deradicaliseren’ niet toevallig een werkwoord. Het is een samenleving die opgescheept zit met een probleem, niet alleen onze politie- en veiligheidsdiensten. En een samenleving, dat zijn wij samen: vrienden, familie, sportclub, jeugdvereniging, de moskee, stadsbestuur,… noem maar. Alleen samen zijn we weerbaar, anders niet.
De essentie van de aanpak is vertrouwen. Je moet als bestuur vertrouwen hebben bij kwetsbare mensen, bij oudere en jongere, bij allochtonen en Belgen. Dit vertrouwen moet je verdienen. Door een beleid van nabijheid en bereikbaarheid. Door een opstelling die duidelijk maakt dat iedereen evenveel telt. Het vergt immers een lange weg vooraleer kwetsbare mama’s of papa’s komen meedelen dat hun kind in de greep is geraakt van het gewelddadig radicalisme. En dit is onvermijdelijk. Je moet weten waar radicalisme groeit om antiradicalistische strategieën te ontwikkelen.
Alleen warmte kan een ijsberg van radicalisering doen smelten
In plaats van te investeren in extra gevechtsvliegtuigen om de strijd met terrorisme aan te gaan – zoals de federale overheid in België overweegt – is het onze stelligste overtuiging dat we eerst en vooral moeten investeren in mensen en groepen.
Extreme radicalisering en terrorisme is zoals een ijsberg. We mogen ons niet blindstaren op het zichtbare deel. Om te vermijden dat de ijsberg schade aanricht, als we de ijsberg willen ontwijken of – beter nog – doen smelten, moeten we oog hebben voor de fundamenten van die ijsberg, het draagvlak met andere woorden. Daarom heeft onze samenleving nood aan injectie van verbondenheid, liefde of noem het menselijke warmte. Want laat nu net warmte het enige zijn dat een ijsberg kan doen smelten.
Uiteraard is het een prima zaak dat de strijd tegen radicalisering bovenaan de politieke agenda staat. Nog geen jaar terug was dat anders. En toch, en toch… zie ik heel wat Belgische en Europese steden blijven vasthouden aan een vorm van struisvogelpolitiek. Al te vaak zie ik ze het probleem negeren in de hoop dat het dan vanzelf verdwijnt. Men formuleert zuiver symbolische antwoorden – zoals het afnemen van de nationaliteit – of men zweert uitsluitend bij een repressieve aanpak. Maar zo werkt het niet.
In Vilvoorde houdt onze overtuiging ons recht. Het is de overtuiging – hoe pedant dat ook mag klinken – dat we wel degelijk weten wat we moeten doen om radicalisering tegen te gaan en meer zelfs, terug te dringen. In plaats van te investeren in extra gevechtsvliegtuigen om de strijd met terrorisme aan te gaan – zoals de federale overheid in België overweegt – is het onze stelligste overtuiging dat we eerst en vooral moeten investeren in mensen en groepen.
Het is een investering die veel van ons vergt: als stadsbestuur en openbare diensten, maar ook van onze inwoners. Het betekent dat we, waar we kunnen, pechvogels of mensen die uit de boot dreigen te vallen extra kansen en ondersteuning bieden. Om hen opnieuw het perspectief te geven die ze verdienen. Het betekent vooral het mobiliseren van het maatschappelijk middenveld in de omgeving van radicaliserende personen met de boodschap dat ze wél volwaardig meetellen in de samenleving waar ze opgroeien.
Dat kost op het eind een samenleving veel minder dan de kost van een gevechtsvliegtuig. Met de helft van het geld voor één zo’n vliegtuig creëren we budget om de Vilvoordse aanpak uit te breiden naar heel het land. De verantwoordelijkheid van politici en beleidsmakers in deze is dus verpletterend. Ik roep hen dan ook op om juiste, maar vooral duurzame keuzes te maken. Op lokaal vlak botsen we op onze limieten. Zonder groter kader, zonder supra-lokale steun staan we binnenkort weer waar we bijna twee jaar geleden begonnen.
Think Global, Act local
Radicalisering is een wereldprobleem. Ik ben burgemeester van een kleine stad in België, maar niet zo lang geleden voelde ik mij burgemeester van een stad in Syrië. De antwoorden op de problemen waar we vandaag mee geconfronteerd worden, liggen op lokaal vlak.
Vanuit onze analyse van de symptomen van radicalisering hebben we na vallen en opstaan, en uitwisseling van knowhow met andere steden, een praktijk ontwikkeld die haar vruchten afwerpt. We slagen erin om jongeren te deradicaliseren door precies het omgekeerde te doen van wat in een radicaliseringsproces plaatsvindt:
1. Bij kwetsbare groepen proberen we vooral in te zetten op het versterken én herstellen van sociale relaties die vaak abrupt werden afgebroken: vrienden, familie, clubs worden aangespoord om het contact te herstellen.
2. Gelijktijdig gaan we op zoek naar sleutelfiguren – vaak binnen de moskee of de moslimgemeenschap – die de radicaliserende persoon tot inzicht brengen en hem of haar duidelijk maken dat extreem geweld geen enkel uitstaan heeft met de echte leer van de islam of de beleving van een godsdienst.
Kortom, alleen in verbondenheid met de sociale omgeving van de betrokkene én een discours vanuit de moslimgemeenschap zelf slagen we erin het radicaliseringsproces om te keren. Wegens onze veiligheid – wat toch de eerste taak is en blijft van een overheid en dat overal ter wereld – is het evident dat die aanpak van dichtbij opgevolgd wordt door politie- en veiligheidsdiensten.
Hoe doen we dat concreet
De stad en de lokale politie investeren voortdurend in de sensibilisering van verschillende actoren op het terrein: scholen, ouders, eerstelijnswerkers, hulpverleners, het middenveld, de moskee,… Zo komen signalen van mogelijke radicalisering uit verschillende kanalen. Het is als lokaal bestuur dan ook cruciaal om op al die fronten zo toegankelijk mogelijk te zijn om die signalen op te pikken. Een centraal aanspreekpunt werkt nauwelijks; de volledige samenleving moet alert zijn en het stadsbestuur moet heel wat ogen en oren hebben voor deze signalen.
We staan nog ver van wat misschien een droom zal blijven: een mindmap deradicalisering, waarbij elke instantie, hulpverlener of vertrouwenspersoon perfect weet wat hem of haar te doen staan.
Om de sociale aanpak te faciliteren zette de stad partnertafels (die maandelijks samenkomen) en casemanagers in stelling om de radicaliserende jongere van dichtbij te volgen. Zo worden verschillende partners uit onderwijs, hulpverlening, sociaal werk of vrije tijd rond de persoon in kwestie gebundeld in een poging een coherent traject uit te tekenen. De zogenaamde casemanager staat dan in voor de individuele opvolging van het dossier en koppelt terug naar alle partners.
In theorie lijkt het systeem van partnertafels de ideale oplossing. De cijfers hebben dat intussen bewezen. Maar diezelfde praktijk leert ons ook dat we niet blind mogen zijn voor tekortkomingen. We staan immers nog ver van wat misschien een droom zal blijven: een ‘mindmap deradicalisering’ waarbij elke instantie, hulpverlener, vertrouwenspersoon, imam, maatschappelijk werker of sportclubverantwoordelijke perfect weet wat hem of haar te doen staan; waarbij elke actie telkens ingeschreven wordt in een soort tijdslijn van de jongere. Met andere woorden, de lokale overheid die als het ware evolueert naar een begeleidende functie en een betrouwbare wegwijzer voor deradicalisering wordt, eerder dan te verzuipen in een soort klachtenbank zoals nu maar al te vaak het geval is.
Maatwerk en middelen voor een weerbare samenleving
Ondanks de uitstekende cijfers botsten we op onze limieten. Onze grensverleggende aanpak slaat aan. In Vlaanderen en België hebben ze onze boodschap intussen begrepen en ook internationaal is er ‘awareness’ ontstaan dat men nieuw radicalisme niet alleen aanpakt met een internationale coalitie van legereenheden maar ook via een sociale strijd in specifieke westerse steden en buurten. Anders zou deze internationale top nooit hebben plaatsgevonden. Anders zou Vilvoorde in Washington nooit ter sprake zijn gekomen. De Amerikanen willen van ons iets leren.
Eén zaak is duidelijk: een trein is op de sporen gezet en is nu vertrokken. De wil – niet alleen de politieke – is aanwezig om er samen iets aan te doen. Dat juichen we toe. De tragedies in Parijs en Verviers hebben de geesten tot op het hoogste niveau wakker geschud. Dat publieke debat moeten we nu aangrijpen om de symptomen van radicalisering te bestrijden met de juiste geneesmiddelen.
Een ‘wij-gevoel’ creëer je niet met woorden en wetten alleen. Een ‘wij-gevoel’ creëer je evenmin als overheid alleen. Het is een collectieve opdracht, een uitdaging voor de volledige samenleving.
In de schaduw van die goede bedoelingen is de ene maatregel (preventief of repressief) al doeltreffender dan de andere. Maar de dagdagelijkse realiteit in onze straten en scholen, op onze pleinen of werkvloer leert ons dat zelfs de mooiste teksten om integratie te bevorderen en radicalisering te ontmoedigen, niet volstaan. Een ‘wij-gevoel’ creëer je niet met woorden en wetten alleen. Een ‘wij-gevoel’ creëer je evenmin als overheid alleen. Het is een collectieve opdracht, een uitdaging voor de volledige samenleving.
Wanneer een jongere u bloedserieus komt meedelen dat zijn hoogste doel erin bestaat om als martelaar te sneuvelen in een ver verdeeld land twijfel je aan zijn mentale gezondheid. Maar feit is dat een samenleving die zomaar zijn kinderen – zijn toekomst – in handen laat van radicale extremisten ernstig ziek is. Een dergelijke samenleving heeft een acuut tekort aan verbondenheid en warmte. En dit is precies de essentie van het beoogde anti-radicalismebeleid: een spoedinjectie nestwarmte en respect voor jonge mensen die hun plaats niet meer zien in onze samenleving. Indien het ‘Vilvoordse model’ een steentje kan bijdragen in het recept hiervoor is alle miserie die mijn stad te beurt viel dan toch niet helemaal voor niets geweest. En dit vooral met dank aan de velen die toch geloven in de maakbaarheid van de samenleving.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier