Jong Libertairen
Het uitwuiven van de rechtsstaat
De manier waarop we de rechtsstaat bewieroken, terwijl we ze eigenlijk uitwuiven, als ware het de vorstelijke intocht van Jezus in Jeruzalem daags voor hij wordt gekruisigd, is een kwalijke evolutie.
Het is zover. Het moest er ooit eens van komen en dat een apocalyptische storm van publiek protest zou uitbreken wanneer het eindelijk zover was, stond al vanaf 22 juni 2004 vast. De vergroede vrijlating van Michèle Martin is een feit. Dit artikel is geschreven op het moment dat het Hof van Cassatie nog geen uitspraak heeft gedaan over de zaak, maar aangezien slechts 6% van de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbanken door Cassatie wordt verbroken, lijkt het een uitgemaakte zaak.
Wanneer ons recht en onze rechterlijke macht in het oog van een maatschappelijke storm komt te staan, is het oppassen geblazen. Opiniemakers, journalisten, politici en “gewone lieden” laten van zich horen en spuien hun mening over “ons recht” en “de rechtsstaat”. Het is niet verstandig om fundamentele zaken als het recht en de rechtsstaat in een colère te bekritiseren. Genuanceerde meningen van respectabele juristen zoals die van professor Rik Torfs (De Standaard, 1 juli 2012) neigen verdrongen te worden door stoere verklaringen van kieskoortslijdende politici en zelfingenomen opiniemakers. Als jurist in opleiding heb ik mij bovenmatig gestoord aan de lichtzinnige woordkeuze van sommige van deze lieden.
Laat mij met de deur in huis vallen: men gebruikt het begrip “rechtsstaat” in een volkomen verkeerde betekenis. “Rechtsstaat” is geen lege doos die je naar believen kan invullen met een definitie die je ad hoc bricoleert. De definitie die in het Nederlandse taalgebied wordt aanvaard is die van Maurice Adams en Patricia Popelier: “Een rechtsstaat is een staatsvorm waarin de gezagsdragers gehouden zijn door het objectieve recht waarvan zij de toepassing verzekeren, waarin de bevoegdheid van de gezagsdragers is beperkt door de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers en waarbij de rechtsregels worden afgedwongen door een onafhankelijke rechterlijke macht.”
Deze definitie heeft drie fundamentele gevolgen: de overheid moet zich houden aan de democratisch tot stand gekomen regels, een democratische meerderheid is niet in staat fundamentele rechten af te schaffen en burgers genieten van een effectieve rechtsbescherming van onafhankelijke rechtbanken. De juridische tegenhanger van een rechtsstaat is een wettenstaat.
De wettenstaat is de staat waarin de overheid alleen over die bevoegdheden beschikt die de wetgever hem toekent, zonder door “een hoger recht” gebonden te zijn. In een wettenstaat zijn recht en rechtvaardigheid ondergeschikt aan de wil van de wetgever en niet inroepbaar door de rechterlijke macht. De wet staat als het ware “boven” het recht. In de wettenstaat is recht niets meer dan het uitvaardigen van wetten. Op elk probleem past een wet, zoals op elk potje en dekseltje past.
De wettenstaat is een gevaarlijke uitgangspositie. Een boek dat ik kan aanbevelen is ‘De Wet’ van Frédérique Bastiat uit 1850. Bastiat leefde en werkte in de woelige eerste helft van de negentiende eeuw in Frankrijk, de tijd waaruit onze moderne staatsopvattingen geboren zijn. De Franse Revolutie als ontsporing van de Verlichting (eerder als het kind ervan) mondde uit in een heel destructief optimisme van de Franse politieke elites dat zich manifesteerde in drie volslagen foute uitgangspunsten: de totale intertie van het menselijk handelen, de “magische” kracht van de wet om alle problemen op te lossen en de onfeilbaarheid van de wetgever. De Franse overheid van de 19e eeuw is een schoolvoorbeeld van de wettenstaat: de democratisch tot stand gekomen wet is de veruitwendiging van de volkswil en de rechter is niets meer dan een “bouche de la loi“, een mechanische instelling die enkel de wet in de praktijk moet toepassen.
Deze staatsopvatting staat haaks op het idee van de rechtsstaat, dat uitgaat van een set abstracte rechten en vrijheden, al dan niet vastgelegd in een document (bijvoorbeeld een Grondwet), dat de bron én de beperking is van alle wetten die door de wetgever worden uitgevaardigd. Welnu, is de Belgische – en bij uitbreiding de West-Europese – rechtsorde een rechtsstaat of een wettenstaat?
Op het eerste zicht zouden we geneigd zijn te zeggen dat we in een rechtsstaat leven. Inderdaad, we hebben een Grondwet en een Grondwettelijk Hof dat wetten kan toetsen aan de Grondwet. Inderdaad, er is een onafhankelijke rechterlijke macht die beslist over de afdwinging van rechtsregels. Anderzijds zijn er belangrijke – en wat mij betreft doorslaggevende – argumenten om aan te nemen dat we niet in een rechtsstaat, maar in een wettenstaat leven.
Ten eerste is het de bodemrechter verboden om rechtshandelingen, rechtsfeiten en wetten te toetsen aan de grondwet. Die macht is voorbehouden aan ons Grondwettelijk Hof. Onze wetgever is in haar wetgevende handelingen niet verplicht de Grondwet te respecteren. Enkel het Grondwettelijk Hof kan een strijdigheid met de Grondwet uitspreken. Zoals we de voorbije maand hebben gezien, kan zo’n uitspraak de wetgever ertoe aanzetten die Grondwet te wijzigen (artikel 195?). In België staat de Grondwet, als schatkist van onze grondrechten, niet boven de wetgever.
Dezelfde vraag stelt zich in verband met de vervroegde vrijlating: als een in kracht van gewijsde getreden vonnis van een rechter volgens de fundamentele beginselen van onze rechtsstaat onaantastbaar is, hoe kan de wetgever dan via een wet – in casu de Wet Lejeune – dit vonnis alsnog omvormen? Niet alleen staat de wet boven de grondwet en dus boven onze grondrechten, zij lijkt ook boven onze rechterlijke macht te staan. Of om de vraag sec juridisch te stellen: behoort het recht om over de vervroegde vrijlating te beslissing toe aan onze wetgever of aan onze rechterlijke macht? In een rechtsstaat lijkt die macht toe te komen aan de rechter en kan een beslissing over een vervroegde vrijlating geen gevolg zijn van een loutere toepassing van een Wet, maar een toepassing van het Recht, als objectief en abstract fundament van onze rechtsstaat.
In een wettenstaat komt deze macht dan weer toe aan de wetgever, die de rechter beveelt hoe hij recht moet spreken. Een rechter is dan een zuivere “bouche de la loi” binnen een “état de la loi” en geen “bouche du droit” binnen een “état du droit“. Eén ding is alvast zeker: als wij onze wetgever democratisch machtigen om de strafuitvoerende overheid te verbieden om te beslissen over de modaliteiten van strafuitvoering, wordt de Wetgevende Macht de eerste onder de machten, en is er van een scheiding der machten, de noodzakelijke voorwaarde voor een rechtsstaat, geen sprake meer. Dan is de wettenstaat een ontegensprekelijk feit. Wie dus voor de afschaffing van de vervroegde vrijlating pleit, kan onmogelijk beweren de rechtsstaat te verdedigen.
In een rechtstaat is Recht meer dan het uitvaardigen van “rechtvaardige” wetten. Recht en rechtvaardigheid is primordiaal en dringt zich op aan iedereen, ook aan onze wetgever. In een rechtsstaat komt het dus niet toe aan de wetgever, en in extenso evenmin aan de democratie, om te bepalen wat “recht” en “rechtvaardigheid” is. Aan wie komt dat beslissingsrecht dan wel toe? Aan de rechter? Er zou kunnen geargumenteerd worden dat de vervroegde vrijlating een inbreuk uitmaakt op de kracht van gewijsde van rechterlijke uitspraken, hetgeen evenzeer een ontegensprekelijk fundament van onze rechtstaat is, of dat althans hoort te zijn. Om op deze vraag te antwoorden wil ik professor Torfs bijtreden en zoek ik het antwoord in de klassieke leer: het is de taak van de rechterlijke macht om via vonnissen niet alleen te vergelden, maar ook aan preventie te doen.
Er is geen enkel grondwettelijk argument om te opperen dat preventieve beslissingen enkel aan de wetgever toekomen. Ook de rechter is volgens mij geen “bouche de la loi” die de Wet toepast, maar een “bouche du droit” die in een vonnis zowel voor dader als voor samenleving een intermenselijk probleem moet oplossen, en toekomstige intermenselijke problemen dient te voorkomen. Dit omvat zowel een algemene als een bijzondere preventieve opdracht: de rechter moet via zijn vonnis niet alleen de dader ontmoedigen, maar ook potentiële daders in de samenleving. Dit alles is de kern van de recht-spraak, en dat is meer dan het toepassen van wetten.
Dat de rechtstaat en de wettenstaat soms met elkaar in conflict komen, wordt aan de hand van de vervroegde vrijlating heel erg duidelijk. Dit jaar pakte het “European Journal of Probation” uit met een rechtseconomisch en criminologisch onderzoek van de Schotse Strathclyde University inzake de “revolving prison door“, het fenomeen van het hoge recidivisme van criminelen die vervroegd werden vrijgelaten. De onderzoekers stelden vast dat er een groot verschil was tussen het doel van de wetgeving inzake vervroegde vrijlating (incentives creëren voor criminelen om zich goed te gedragen) en de bedoeling van de strafuitvoerende overheden. Aangezien de strafinrichtingen zelf geen controle hadden aan de voordeur (namelijk de rechtspraak) en dus niet konden controleren wie er binnenkwam in hun gevangenissen, regelden ze hun gevangenispopulatie via de achterdeur: de vervroegde vrijlating. Dit is het fenomeen van de “backdoor recentencing“, waarbij de strafinrichtingen de in kracht van gewijsde getreden beslissing van de rechter gingen hervormen. Een inbreuk op de beginselen van de rechtsstaat dus.
Dit is een mooi voorbeeld van hoe een politieke strategie door het uitvaardigen van wetten om recht af te dwingen ontaard in een uitholling van de rechterlijke macht, en dus onze rechtsstaat. Is dit wel de samenleving die we willen? Willen we dat Michèle Martin van de strafuitvoeringsrechtbank een “backdoor recentencing” kan krijgen die de “frontdoor sentence” verbreekt? Willen we onze rechterlijke macht herleiden tot een zuivere “bouche de la loi”, zodat een vonnis van 30 jaar ook een straf van 30 jaar betekent? In beide gevallen verliest de rechtsstaat, en wint de wettenstaat. En de manier waarop we de rechtsstaat bewieroken, terwijl we ze eigenlijk uitwuiven, als ware het de vorstelijke intocht van Jezus in Jeruzalem, daags voor hij wordt gekruisigd, lijkt me een kwalijke evolutie. De epinikion van de rechtsstaat, haar lofzang, verhult een trieste grafrede.
Merk op dat ik het nu enkel nog maar gehad heb over de macht om over vervroegde vrijlating te beslissen, en niet over het nut ervan. Dat is een andere discussie. Het was een weloverwogen keuze om het uitgebreid over de machtskwestie uit te laten, omdat dit fundamenteler de kern van onze rechtsstaat raakt, terwijl de nutskwestie een loutere discussie over de interpretatie van criminologisch en rechtseconomisch cijfermateriaal is. Een veiligere discussie waar niet met zwaarwichtige termen als “de rechtsstaat” wordt gejongleerd.
Xavier Everaert is politiek secretaris van de JongLibertairen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier