Jan Nolf
Het kermisticketje van 45.000 euro voor de Sinksenfoor
Hoe zit het nu precies met die 45.000 euro die het stadsbestuur van Antwerpen betaalt aan zes klagers om de Sinksenfoor door te laten gaan op de Gedempte Zuiderdokken?
Op een kermis zoals ook de Sinksenfoor heb je twee grote soorten attracties. Een enerzijds/anderzijds-verhaal dat op hetzelfde neerkomt. Er zijn de horizontale attracties, zoals de schietstanden en het eendjes-vissen. Daar regeert de illusie van te winnen. Aan de andere kant de cirkelvormige attracties van de paardenmolen tot het hoge rad. Iets tussen vreugde en bangmakerij – om het nog over het spookkot niet te hebben. Juichen en zuchten, gillen en schateren: het mooie van een echte foor. Het is iedereen gegund.
Dit jaar zullen de botsauto’s het symbool blijven. Tussen de nieuwe meerderheid en de nieuwe minderheid in de gemeenteraad en tussen buurtbewoners onderling. Zelfs foorkramers weten het nu ook niet meer na dit rare akkoord, de “deus ex machina” van de burgemeester, die nu ook wel aangaf dat geen klare wijn geschonken werd: de communicatie kon beter. Meteen ook maar opnieuw een uithaal van ergernis: “journalisten moeten maar leren de juiste vragen te stellen”.
Dààr klemt het. De fout zit niet in de vragen, maar in de antwoorden vanuit het Schoon Verdiep. Antwoorden van een jurist nog wel en niet de minste: schepen Claude Marinower. Iedereen kan zich vergissen, maar volharden in de boosheid is des duivels.
Eén voorbeeld van onjuistheden over € 45.000, en twee over de principes: ook aan verdronken kaaien is drie keer scheepsrecht.
“Geen schadevergoeding, enkel gerechtskosten.”
Onjuist. Vanuit juridisch standpunt betaalde ’t Stad in iéder geval schadevergoeding, zelfs als het gerechtskosten betrof. Dat kan raar lijken maar dat weet wellicht ieder jurist in het schepencollege. Blijkbaar wordt geschermd met het mondvol van “rechtsplegingsvergoeding” in de hoop dat geen foorbezoeker of -kramer weet waarover het Schoon Verdiep – nu in koor met de advocate van de klagers – het heeft. Dat stadhuiswoord bedoelt inderdaad een wettelijke “forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij” (art. 1022 Gerechtelijk Wetboek).
Om te beginnen veronderstelt dat artikel een vonnis, liefst een definitief vonnis. Niets belet weliswaar een procespartij het procederen te stoppen, de witte vlag te hijsen en (ook) de rechtsplegingsvergoeding te betalen. In de praktijk zijn de kosten van de procedure dan maar het laatste stukje van de onderhandelingen, en daar zit logica in. Een proces draait nu eenmaal niet om de kosten maar om de essentie van de initiële vraag: mag of mocht iets, en wat is de schade. De centen van de procedure zijn dus traditioneel peanuts in verhouding tot het échte debat en de centen die daar bij horen. Bijgevolg wordt altijd éérst gepraat over schadevergoeding en daarna als afsluiter over de kosten. Soms wordt enkel een akkoord getroffen over het gelijk/ongelijk en de schadevergoeding, of de ‘modus vivendi’, terwijl de begroting van de kosten als een soort appendix aan de rechtbank overgelaten blijft. Vooral als de kosten aanzienlijk zijn is dat het geval.
Op de 11 procedures die het perscommuniqué van de klagers ter ondersteuning van de transactie à €45.000 vermeldt, waren er volgens het akkoord zelf niet minder dan 6 nog “hangende”, dus zonder eindvonnis.
In De Juristenkrant van 13 maart 2013 zette advocaat Dirk Van Heuven minutieus uiteen waarom ook het schorsingsarrest van de Raad van State van 1 februari de Sinksenfoor 2013 niet direct bedreigde: “de zonevreemde activiteiten van de Sinksenfoor staan nog altijd als ‘vergund’ in het vergunningsregister van de stad Antwerpen en de Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft alvast een schorsingsberoep verworpen” (op 3 oktober 2012). Zelfs het schorsingsarrest van de Raad van State overwoog dat “een terugkeer naar de bestemming die de zone de laatste 33 jaar heeft gehad niet (onmogelijk is)”.
De sleutel voor de blokkering van het dossier ligt dus – zoals vaker – in het Kort Geding, en dat illustreert vooral dat de Stad niet tijdig onderhandeld heeft in gunstiger (tijds-)voorwaarden. Time is money en door het tijdverlies werd ’t Stad voor ’t blok gezet.
Voor de magische pot van €45.000 wordt echter ook geschermd met procedures die de klagers verloren en waarvoor ze nooit vergoeding kunnen eisen: dat kan dus evident niet. Daarenboven kan dat bedrag evenmin gaan over de afgehandelde procedures waarin ze al in het gelijk gesteld werden en waarin de kosten al voorheen definitief begroot werden. Zoals de €1.925 in het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 29 februari 2013 dat de beslissing van de stad van 30 maart 2012 (!) tot opname in het vergunningsregister “wegens vermoeden van vergunning” vernietigde.
Blijven dan de gerechtskosten van procedures waarin geen eindvonnis tussenkwam, of bv. het kort geding, waarin die kosten niet eens begroot werden.
De cruciale fout in de communicatie van ’t Stad ligt echter in de gerechtskosten voor de twee procedures bij de Raad van State. Enkel de schorsingprocedure werd in het voordeel van de klagers afgehandeld op 1 februari en van de vernietigingsprocedure hebben ze nu afstand gedaan.
In geen van beide procedures kan echter een rechtsplegingsvergoeding (RPV) door ’t Stad verschuldigd zijn: die regeling is gewoonweg niet toepasselijk voor de Raad van State. Dat werd bevestigd bij arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 juli 2009: art. 1022 Ger.W, zoals gewijzigd in 2007 is daar niet van toepassing. Wie gelijk kreeg van de Raad van State kan wel ter recuperatie van dié gerechtskosten naar de burgerlijke rechter trekken. Dat wordt dan een afzonderlijke procedure over de kosten.
Daar kan de overheid die in het ongelijk gesteld werd, tot een schadevergoeding veroordeeld worden om de gerechtskosten te compenseren. Om het helemaal hallucinant te maken: wie daar gelijk krijgt, ontvangt dan wel degelijk bovenop de schadevergoeding (voor kosten) nog een rechtsplegingsvergoeding.
Kleine troost: het voorontwerp Milquet voor de hervorming van de Raad van State voorziet dat de Raad zelf die RPV kan toekennen juist omwille van het feit dat de verzoeker nu verplicht is om naar de justitiële rechter te trekken om die RPV te halen wat op zich ook nog eens aanleiding heeft tot een RPV: het Kafaiaans kosten-carroussel zou dan inderdaad stoppen.
Zo’n burgerlijke procedure ter recuperatie van de kosten is echter gesteund op de ‘onrechtmatige daad’ van de overheid (art. 1382 BW) en wat de benadeelde (die gelijk kreeg van de Raad van State) bekomt is dus per definitie een “schadevergoeding”. Juridisch en ‘as such’ zijn dat dus géén kosten, maar een vergoeding.
Bijgevolg moest het antwoord op de vraag of er schadevergoeding voorzien was in de Sinksenfoor-transactie, wel degelijk ‘ja’ geluid hebben.
Wat brengt die schadevergoeding voor gerechtskosten in de praktijk dan op ? In een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel vorderde een verzoeker die tot 4 maal toe een vernietigingsarrest van de Raad van State had bekomen daarvoor €22.500. Hij kreeg slechts €7.200, wat gelijk staat met 4 x de toenmalige basisrechtsplegingsvergoeding. In de Sinksenfoor kwam niet eens een vernietigingsarrest tussen, en een transactie is altijd een kwestie van “toegift” aan beide kanten.
Twee uitsmijters.
De eerste.
In artikel 1/5 van de overeenkomst neemt ’t Stad “de verbintenis op om de gebruiksmogelijkheden van het plein op te leggen aan zijn rechtsopvolgers, alsmede zijn rechtsopvolgers te verplichten de bewuste beperkingen op hun beurt op te leggen aan hun rechtsopvolgers”. Zo kunnen we tot in de eeuwen der eeuwen nog doorgaan, maar de vraag is of dat hoeft. En vooral of dat op zich niet al fundamenteel fout is.
’t Stad blijft immers ’t Stad. Het is verontrustend het idee te lezen alsof de rechtspersoon van een stad zou vallen of staan met de persoon van een burgemeester of zijn/haar coalitie. “L’état c’est moi” is al lang voorbij. De dading over de Sinksenfoor luidt alsof plots na een verkiezing alle contracten van de stad dan van nul & gener waarde zouden zijn, tenzij ze ook bedongen werden “voor zijn rechtsopvolgers, alsmede diens rechtsopvolgers”. Zo werkt een overheid niet: ’t Stad is niet voorlopig, ’t Stad is voor altijd. Tenzij ’t Stad geprivatiseerd wordt natuurlijk, maar ook dan vervallen de contracten niet ‘van rechtswege’ met een wijziging van aandeelhouders of de Big Boss….
De tweede.
Fundamenteel gaat de discussie over de “gebruiksmogelijkheden” van het plein,die het vorig stadbestuur in functie van o.a. de Sinksenfoor heeft pogen te regulariseren door de (geschorste) aanpassing van het gemeentelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan (RUP). Die regelgeving draait niet om private, maar openbare belangen: ’t Stad is ook dààr van iedereen.
Stedenbouwkundige overtredingen worden daarenboven ook strafrechtelijk beteugeld. Bijgevolg is het maar de vraag of de huidige procespartijen het daarover op een intiem akkoordje konden gooien: de Afkoopwet is hier nog niet toegepast, al ontbreekt nog steeds vervolging. Net zoals de eerste GAS-boete voor nachtlawaai of geluidsoverlast ooit, daar nog moet uitgeschreven worden: hoe zou dàt komen.
Dat de klagers de bestemming van het plein nu voor twee jaar zouden “verhuurd” hebben is alvast een feitelijke, maar geen juridische piste: ook de Gedempte Dokken zijn van iedereen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier