De (s)preekstoel van Knack.be
‘Het bestaande systeem van erkenning en financiering van levensbeschouwingen is aan herziening toe’
Ethicus Alain Vannieuwenburg vindt de huige wetgeving over de levensbeschouwingen te complex. Hij pleit voor een grondige herziening van het hele systeem.
Enkele decennia geleden overheerste de gedachte dat, zeker in West-Europa, de invloed van godsdiensten tanende was. Europa seculariseerde langzaamaan, de deelname aan de religieuze praktijk daalde en ernstige levensbeschouwelijk conflicten leken definitief tot het verleden te behoren. Het terugdringen van de religies binnen de “private” sfeer stabiliseerde en bracht (letterlijk) rust. De secularisatietheorie zou echter niet vrij van enige nuance lijken.
‘Het bestaande systeem van erkenning en financiering van levensbeschouwingen is aan herziening toe’
Zeker sinds het einde van de vorige eeuw zijn binnen Europa belangrijke verschuivingen vast te stellen. De toetreding van nieuwe lidstaten en de instroom van nieuwkomers zorgden ook voor een toenemende religiositeit en vooral voor religieuze diversiteit en erbij horende revindicaties. De reacties op het verschijnsel tendensondernemingen, de vragen m.b.t. de redelijke aanpassing, de arresten omtrent het dragen van religieuze symbolen, het opduiken van de boerkini op het strand, de vragen omtrent de neutraliteit van het GO! of het verkrijgen van religiante uitzonderingen op Belgische en Europese wetgeving hebben religie opnieuw onder de aandacht gebracht.
Het beginsel van vrijheid van godsdienst, het principe van gelijke behandeling, de concrete invulling van het neutraliteitsbeginsel, de vragen of godsdienst mag doorwerken in het publieke domein, of het subsidiëren van religieuze organisaties niet discriminerend is ten aanzien van niet-religieuze organisaties, of alle revindicaties op dezelfde wijze gelding kunnen krijgen, voeden het debat.
De plaats van religie in onze samenleving en dus ook de wijze waarop de overheid omgaat met de levensbeschouwelijke diversiteit is historisch gegroeid. De “vrijheid” van godsdienst en de “onthouding” van de overheid vinden hun wortels in het wegvallen van de politiek-religieuze eenheid van de Middeleeuwen – veroorzaakt door de reformatie en contrareformatie en de hieruit voortvloeiende godsdienstburgeroorlogen in de 16de en 17de eeuw. Een ontwikkeling die ideeënhistorisch haar neerslag vond in diverse filosofische geschriften en concrete (ingrijpende) hervormingen in de 17de en 18de eeuw.
Met het oog op het regelen van de verhouding tussen de katholieke kerk en de prille Belgische staat, vertrok de Belgische wetgever zelf van de Napoleontische regelgeving en de regelgeving van toepassing onder de Nederlandse periode.
Het Concordaat, de eenzijdig door Napoleon doorgevoerde aanpassingen en de ingrepen onder Willem I, samen met de nood aan consolidatie van de nieuwe Belgische natie en het hieruit voortvloeiende pragmatische verbond tussen liberalen en vertegenwoordigers van de katholieke kerk, stuurden de afspraken. Los van de vrijheid van eredienst, de vrijheid van de cultus, de vrijheid van onderwijs en de niet-inmenging van de staat in kerkelijke aangelegenheden, werden niet onbelangrijke financiële afspraken gemaakt. De Belgische staat liet de organisatiewijze en het interne recht van de katholieke eredienst zo goed als onaangetast. Slechts enkelen reageerden tegen dat wat later omschreven zou worden als “l’abstention du droit public“.
‘Het gevoerde erkenningsbeleid mag dan gedeeltelijk de neutraliteitstoets doorstaan, het financierings- en ondersteuningsbelei
d doorstaat die toets zeker niet.’
De historische erfenis en de grootschaligheid van de katholieke eredienst in vergelijking met de andere levensbeschouwingen was een voldoende geachte reden om het systeem onaangetast te laten. De enkele levensbeschouwelijke conflicten werden met pacten geregeld.
Was het dus gedurende vele decennia mogelijk om afspraken te behouden – er was immers geen reden om het systeem aan te passen gezien, zo werd gesteld, de geringe aantallen andersgelovigen – dan zou in de twintigste eeuw het bestaande systeem, o.a. gezien het multireligieuze karakter van de samenleving, worden geconfronteerd met vele uitdagingen.
Bestuurlijk gezien zijn echter zeker de recente herverkaveling van de bevoegdheden, voortvloeiende uit de opeenvolgende staatshervormingen en de ermee samengaande hervormingen van de instellingen, niet zonder consequenties gebleken.Het aantal tussenkomende partners nam toe. De federale overheid, gewesten en gemeenschappen, provincies, steden en gemeenten… alle worden vandaag op de een of de andere wijze geconfronteerd met verworven rechten en afspraken.
Het Belgische systeem wordt door sommige auteurs als een “open systeem” omschreven. Dit is correct, in zoverre hieronder verstaan wordt dat het systeem openstaat voor nieuwe erkenningen en daarnaast ook wordt aanvaard dat bepaalde levensbeschouwingen zich niet wensen in te schrijven in het bestaande erkennings- en financieringssysteem. Het gevoerde erkenningsbeleid mag dan gedeeltelijk de neutraliteitstoets doorstaan, het financierings- en ondersteuningsbeleid doorstaat die toets zeker niet.
Onderzoeken tonen de vele paradoxen aan binnen het grondwettelijke en wettelijke stelsel inzake de erediensten. Die situeren zich op het vlak van de erkenning van de erediensten, de juridische staatsordening, de autonomie van de godsdienstige juridische ordeningen en de autonomie van de wijsgerige groeperingen, de fundamentele rechten verleend aan de bedienaars van de erediensten en aan de afgevaardigden van de vrijzinnigheid, de gevolgen van de staatshervorming op het statuut van de bedienaars van de erediensten en de afgevaardigden van de vrijzinnigheid.
Bij de tenuitvoerlegging van deze grondwettelijke regels hebben historische ontwikkelingen soms aanleiding gegeven tot uiteenlopende interpretaties en tegenstrijdige handelwijzen, wat leidt, zoals onderstreept werd, tot ongelijke behandelingen of soms onverantwoorde leemten, precies met betrekking tot de grondwettelijke beginselen.
Dit wordt o.a. fijntjes verwoord in het “2014 Report on International Religious Freedom” van het Bureau of Democracy, Human Rights, and Labor van het U.S. Department of State. Wat België betreft is o.m. te lezen dat “The government provides financial support for certain officially recognized religious groups. The procedure to obtain official recognition, and the requirements to do so, are not legally defined“.
‘Problematisch is ook dat, eenmaal erkend, niet alle levensbeschouwingen van dezelfde faciliteiten genieten.’
Het rapport somt de voordelen op, identificeert de begunstigden en beschrijft beknopt de te volgen procedure en de criteria die de erkenning en financiering sturen en merkt hierbij op dat “The government applies criteria based on administrative precedents in deciding whether to recommend that parliament grant recognition to a religious group. The religious group must have a structure or hierarchy, a “sufficient number” of members, and a “long period” of existence in the country. It must offer “social value” to the public, abide by the laws of the state, and respect public order. The government does not formally define “sufficient number,” “long period of time,” or “social value.”
Problematisch is ook dat, eenmaal erkend, niet alle levensbeschouwingen van dezelfde faciliteiten genieten. Het overwicht van de rooms-katholieke kerk op het vlak van betoelaging, een gevolg van historische verworvenheden, de juridische specificiteit, de uitdagingen resulterend uit de ontkerkelijking en het tanende aantal roepingen op de interne organisatie en financiering van deze eredienst kunnen niet worden genegeerd. Ook de vragen van nieuwe medespelers die eisen stellen op het vlak van financiering en toegang vragen tot de voordelen, maken een grondige herziening noodzakelijk van het bestaande systeem van erkenning, positionering en financiering van levensbeschouwingen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met budgettaire overwegingen.
Voorzichtigheid en pragmatisme
De wijze waarop de overheid zich opstelt ten opzichte van de levensbeschouwing blijft gekenmerkt door een hoge graad van voorzichtigheid en van pragmatisme. Het neutraliteitsbeginsel van de overheid, zoals tot heden toe ingevuld, blijft onaangetast. Er is de vrijheid van eredienst – de staat bemoeit zich niet met de benoeming van de bedienaren van de erediensten. De overheid laat zich niet in met de interne aangelegenheden die eigen zijn aan de levensbeschouwing. Dit is niet enkel zo voor arbeidsrechtelijke verhoudingen, maar ook voor de opleidingsvoorwaarden van de bedienaars van de erediensten.
Deze historisch gegroeide compromispolitiek, het gebrek aan transparantie, de vele ad-hocconstructies gekoppeld aan de vrees om beschuldigd te worden van voornamelijk religieuze intolerantie, hypothekeren elke vorm van “good governance”.
Dit “hands-offbeleid” blijkt zeer duidelijk uit het feit dat door de “acceptatie” van een levensbeschouwing de wetgever geen enkel oordeel uitspreekt, noch over de waarde noch over de inhoud van de levensbeschouwing, maar gewoonweg de mogelijkheid creëert voor de levensbeschouwing om gebruik te maken van bepaalde wettelijk voorziene mogelijkheden.
De Commissie van Wijzen (2005-2006) en de Werkgroep Magits-Christians (2009-2011) hebben over dit alles meer dan interessant werk geleverd. Hierbij kan worden verwezen naar de erkenningscriteria, het statuut en de financiering van de representatieve organen, de personeelsformaties en het statuut van de bedienaars van de erediensten en van de afgevaardigden van de niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties. Ook werden bepaalde problemen vastgesteld zoals ongelijkheden op het vlak van de pensioenen (toepassing van diverse teller-/noemersystemen met als gevolg voordeligere/nadeligere pensioenberekeningen), pogingen om het stelsel van toepassing voor priesters … ook toepasbaar te maken op lekenhelpers, inconsequenties dan wel niet langer houdbare particulariteiten op sociaal en fiscaal vlak en op het vlak van wedden.
Totale kostprijs van het levensbeschouwelijk pluralisme
Wat dit laatste betreft werd onder meer verwezen naar de cumulatie van functies (de al dan niet belastbaarheid van bepaalde voordelen, de onduidelijkheden m.b.t. specifieke inkomsten). Het meest interessante aan de werkzaamheden van deze studiegroepen was ongetwijfeld de poging om de totale kostprijs van het levensbeschouwelijke pluralisme in kaart te brengen.
Jammer genoeg zijn de resultaten van dit grondige werk ietwat in de vergeethoek geraakt. Hoog tijd dus om de draad op te pikken. Zo ontbreken momenteel bv. betrouwbare, tegensprekelijke gegevens m.b.t. de religieuze en levensbeschouwelijke praktijk. De Commissie maar ook de Werkgroep hebben het ontbreken van behoorlijke informatie onderstreept. Men dient dan ook zo snel mogelijk grondig wetenschappelijk onderzoek op te starten.
De aldus verzamelde gegevens kunnen toelaten een diepgaande reflectie te organiseren met betrekking tot de positie van “levensbeschouwingen” binnen de samenleving, het bestaande systeem van erkenning en financiering. Belangrijk hierbij is ook het invoeren van een juridisch sluitende procedure tot schrapping van de erkenning van een levensbeschouwing. Het bestaande systeem zal ongetwijfeld nog kunnen rekenen op aanvragen van andere “religies” en “levensbeschouwingen”. Alle niet-erkende “geloofsgemeenschappen” hebben immers in principe toegang tot de regeling.
De werkgroep Magits-Christians werkte hiervoor een stappensysteem uit. Het blijft uitkijken naar de impact van de in het vooruitzicht gestelde “drempelverlaging” via het systeem van erkenning. Enkele jaren geleden bracht een commissie van het Belgisch parlement zijn verslag uit over de sekten in België. Voor deze sektarische bewegingen heeft de Werkgroep in de procedure van registratie wel voorzien dat het advies van het Informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties wordt ingewonnen. Ook worden in de erkenningscriteria inhoudelijke voorwaarden opgenomen zoals de vrije, openbare en toegankelijke deelname aan de beleving van het levensbeschouwelijk gebeuren.
Nieuwe uitdagingen
Ondertussen dienen ook andere uitdagingen zich aan. We staan stil bij één ervan. Vlaanderen telt momenteel 1800 parochiekerken, kerkfabrieken en kerkraden. Medio 2011 werd, verwijzend naar het sterk gedaalde gebruik van de kerkpraktijk, in een conceptnota “Een toekomst voor de Vlaamse parochiekerk” gewezen op de problemen die ontstaan met betrekking tot het onderhoud (verwaarlozing, verval, hoge onderhoudskost) van parochiekerken. Het beheer van de parochiekerken wordt een probleem. Veel van de kerken zijn in slechte staat en het grootste deel van de gebouwen heeft geen echte cultuurhistorische/landschappelijke of stedenbouwkundige waarde. Diverse (financieel ondersteunde projecten) zijn hier lopende.
Meer en meer zijn ook stemmen te horen die pleiten voor een onderzoeken van een “filosofisch toegewijde” belasting, eventueel verruimd tot “spirituele en non-profit” acties. In dit geval gaat het om een “toewijzen” door de burgers en niet door de overheid van bv. een bepaald percentage van de betaalde belasting.
Over alternatieve financiering wordt echter nog steeds niet echt nagedacht. Er wordt vrij soepel geschermd met internationale bepalingen en met grondwettelijke eisen. Zo is ook herhaaldelijk te horen dat er geen kerkbelasting kan komen omdat dit problemen met de privacywet zou geven en omdat een dergelijk systeem fiscaal te ingewikkeld zou zijn. Buurlanden (Duitsland, Italië …) hebben al geruime tijd alternatieve systemen. En in 1983 stopte de Nederlandse overheid met de ondersteuning. De tot dan toe bestaande “verplichting” werd afgekocht door een eenmalige uitkering van 250 miljoen gulden. De kerken hebben zich, na afschaffing van de staatssteun, mooi op de poten weten te houden.
‘Het Belgische erkennings- en ondersteuningsbeleid is nog steeds te zien als het resultaat van een pragmatische benadering, eerder dan van een weldoordachte visie op neutraliteit en pluralisme en de plaats van de overheid in dit alles.’
Het multiculturele/multireligieuze karakter van onze samenleving, een gevolg van onder meer de migratiestromen en het feit dat mensen ook selectief uit het “globale” aanbod van religies en levensbeschouwingen kiezen of eigen zingevingen construeren, daagt ons vandaag uit.
De overheid zorgt voor een belangrijke transfer van financiële middelen naar de erkende levensbeschouwingen. De eisen van de levensbeschouwingen op het vlak van financiering en voordelen, zich hierbij beroepend op het in België geldende systeem, maken een grondige herziening noodzakelijk van het bestaande systeem van erkenning, positionering en financiering van levensbeschouwingen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met budgettaire overwegingen.
Het Belgische erkennings- en ondersteuningsbeleid is nog steeds te zien als het resultaat van een pragmatische benadering, eerder dan van een weldoordachte visie op neutraliteit en pluralisme en de plaats van de overheid in dit alles. De aanbevelingen van de Commissie zijn terecht geïnspireerd door de noodzaak aan meer transparantie. Tijdens de zoektocht naar een mogelijke objectivering van de subsidiestroom werd ingegaan op het bestaan van kwantitatieve gegevens die zouden toelaten verdeelwijzen te objectiveren. Ook de fiscale gunstregimes zijn zeker meer aandacht waard.
De vraag moet worden gesteld of dat de weg is die België verder moet bewandelen, dan wel of een andere verhouding met de overheid moet worden gerealiseerd. De fundamentele vraag of er überhaupt nog wel een maatschappelijk draagvlak is voor de huidige positie van levensbeschouwingen mag niet langer uit de weg worden gegaan.
We mogen hopen dat de hierboven besproken rapporten de aanzet zouden kunnen zijn tot een ingrijpende historische hervorming van de complexe wetgeving over de levensbeschouwingen.
Alain Vannieuwenburg
Ethicus
Promovendus Universiteit Leiden
De (s)preekstoel van Knack.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier