Hendrik Vuye & Veerle Wouters

‘Het Belgische huis is een koterij: wie wordt er beter van de transfers?’

Hendrik Vuye & Veerle Wouters Hoogleraar (UNamur) en lector (Hogeschool PXL), voormalige V-Kamerleden

Het Belgische huis is een koterij die haar gelijke niet kent, schrijven N-VA-Kamerleden Hendrik Vuye en Veerle Wouters: ‘Zelfs geldstromen zijn moeilijk in kaart te brengen’.

‘Het Belgische huis is een koterij: wie wordt er beter van de transfers?’

Het is groot nieuws, begin april, wanneer Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-CVA) aankondigt dat de Vlaamse regering de geldstromen tussen Vlaanderen en Wallonië laat onderzoeken. Daar zijn de transfers weer. Of beter, ze zijn nooit weggeweest.

Dezelfde maand publiceert het Centre de Recherche en Economie Régionale et Politique Economique (CERPE) van de Universiteit Namen een interessante studie over transfers. De studie gebruikt het principe van de ‘juste retour‘. Dit betekent dat een deelstaat een voordeel moet halen uit de overheidsuitgaven dat evenredig is aan de bijdrage in belastingen. Maar is er sprake van een ‘juste retour‘?

Charles Michel en Geert Bourgeois
Charles Michel en Geert Bourgeois© Erik Meynen

Klassiek wordt de geldstroom bekeken vanuit het criterium van de woonplaats. Dit betekent dat het inkomen wordt gerelateerd aan de woonplaats, zonder rekening te houden met pendelarbeid. Volgens deze meting ontvangt Brussel 513 miljoen euro en Wallonië 7,3 miljard euro. Vlaanderen financiert deze geldstroom: 7,8 miljard euro transfers.

De studie gebruikt ook een tweede criterium, waarbij de inkomens worden gerelateerd aan de werkplaats. Het beeld verandert enigszins, maar Vlaanderen blijft het meest bijdragen. Volgens dit model ontvangt Wallonië 7,5 miljard euro, draagt Brussel 2,6 miljard bij en Vlaanderen 4,9 miljard.

Welk criterium men ook gebruikt, Vlaanderen betaalt en Wallonië ontvangt. Over de methodologie kan men redetwisten, over het bestaan van de transfers niet.

Wij verkiezen het criterium van de woonplaats. Het is nabij de woonplaats dat men gebruik maakt van de diensten die de overheid biedt, niet in de buurt van de werkplaats. Bovendien komt het arbeidsinkomen van een pendelaar uiteindelijk steeds terecht in het gewest waar hij woont.

Nultransparantie

De grondleggers van deze Brusselse regering: Olivier Maingain (FDF), Pascal Smet (SP.A), Rudi Vervoort (PS), Laurette Onkelinx (PS), Guy Van Hengel (Open VLD), Brigitte Grouwels (CD&V) en Joëlle Milquet (CDH)
De grondleggers van deze Brusselse regering: Olivier Maingain (FDF), Pascal Smet (SP.A), Rudi Vervoort (PS), Laurette Onkelinx (PS), Guy Van Hengel (Open VLD), Brigitte Grouwels (CD&V) en Joëlle Milquet (CDH)© BELGA

Wat is er problematisch aan geldstromen binnen België? Laten we duidelijk zijn: wij zijn helemaal niet tegen solidariteit. Maar solidariteit moet wel transparant verlopen en aanzetten tot verantwoordelijkheid.

De studies van de onderzoekscentra vergelijken is bijzonder moeilijk. De methodologie is te verschillend. De grootheid van de transfers varieert dan ook van studie tot studie. De studie van VivesHet genoom van de geldstroom‘ (2012) begroot de transfers vanuit Vlaanderen zelfs op 16 miljard euro per jaar. Vives brengt namelijk ook de betaling van rente op de federale staatsschuld in rekening.

Deze wonderbaarlijk verschillende onderzoeksresultaten tonen alvast aan dat de geldstromen binnen België niet transparant zijn. Het Belgische huis is dan ook een koterij die haar gelijke niet kent. Zelfs geldstromen zijn moeilijk in kaart te brengen.

Interpersoonlijke en interregionale solidariteit

Franstaligen spreken moraliserend over transfers. Wie het gebrek aan transparantie aanklaagt, is egoïstisch en bekrompen. Maar hoe kan je een deelstaat die jaarlijks miljarden euro’s bijdraagt, egoïstisch noemen?

Interpersoonlijke solidariteit veronderstelt het bestaan van voldoende maatschappelijke cohesie of een politieke unie

De moraliserende benadering maakt dat transfers door Franstaligen steevast omschreven worden als ‘interpersoonlijke solidariteit‘. Dit is een solidariteit tussen personen. Dat is echter niet het geval. Het gaat om ‘interregionale solidariteit‘. Gebruikt men het klassieke woonplaatscriterium, dan betaalt de regio Vlaanderen en ontvangen de regio’s Brussel en Wallonië.

Dit verschil tussen interpersoonlijke (tussen mensen) en interregionale (tussen regio’s) solidariteit is essentieel. Interpersoonlijke solidariteit veronderstelt het bestaan van voldoende maatschappelijke cohesie (bv. binnen een gezin, een stad, een natie) of een politieke unie.

Binnen Vlaanderen bestaat voldoende cohesie en Vlaanderen vormt ook een politieke unie. In deze context spreekt men niet van transfers, maar wel van solidariteit. Zo spreekt men niet van transfers tussen pakweg Vlaams-Brabant en Limburg. Dit is de normale solidariteit binnen een gemeenschap die een politieke unie vormt.

Federaal premier Charles Michel (MR) en Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA)
Federaal premier Charles Michel (MR) en Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA)© Belga

Het is pas wanneer deze maatschappelijke cohesie ontbreekt of onvoldoende sterk is, dat er sprake is van transfers in plaats van solidariteit. Zo wordt de Europese Unie wel eens omschreven als een transferunie. Hetzelfde geldt voor België, waar de solidariteit niet interpersoonlijk is, maar wel interregionaal. Dit is uiteindelijk het verhaal van de twee democratieën.

Wij stellen niet dat interregionale solidariteit niet kan, bijvoorbeeld binnen Europa of binnen België. Ons punt is dat de bereidheid altijd lager zal zijn.

De bereidheid staat of valt bovendien met de transparantie en de efficiëntie van het systeem. Op lange termijn is interregionale solidariteit ook maar houdbaar indien iedereen er beter van wordt. Solidariteit moet aanzetten tot efficiëntie en verantwoordelijkheid. Dat de geldstromen binnen België niet transparant zijn, kan niemand betwisten. Maar ze zijn evenmin efficiënt.

Wie wordt er beter van de transfers?

Eén kind op vier groeit in Wallonië op onder de armoedegrens, in Brussel is dat zelfs één op drie.

Het Institut Wallon de l’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS) publiceerde in september 2013 een interessante studie over armoede. Gelet op de omvang van de interregionale solidariteit (7,8 miljard euro per jaar volgens het Naamse CERPE), mag men verwachten dat Brussel en Wallonië op de goede weg zijn. Dit is echter helemaal niet het geval.

Eén kind op vier groeit in Wallonië op onder de armoedegrens, in Brussel is dat zelfs één op drie. Volgens de cijfers van dit Waalse Instituut voor Statistiek ligt de armoedegraad in Wallonië net onder de 20 %. Bij de europese regio’s komt Wallonië daarmee op de 140ste plaats. Dat is in de buurt van landen als Polen, Portugal en Letland. Brussel komt op de 189ste en bezet daarmee de laatste plaats, met een armoedegraad van 34 %. Zelfs Bulgarije en Roemenië doen beter dan Brussel.

Dit betekent ook dat 38 % van de Waalse gezinnen een onvoorziene uitgave van 1.000 euro niet aankan. In Brussel geldt dat zelfs voor 47 % van de gezinnen. Een elementaire basisbehoefte als degelijke verwarming is voor 10 % van de Walen en 16 % van de Brusselaars geen haalbare kaart. Zoveel armoede, ondanks de massale transfers. Dit toont aan dat transfers niet efficiënt zijn. Wie wordt er beter van?

Aanzetten tot verantwoordelijkheid

Het is opvallend -en moedig- dat het Naamse CERPE in de conclusie van de studie oproept tot een beter beheer van de Waalse openbare financiën en een sociaaleconomisch beleid gericht op groei. Dit alles met het oog op het verminderen van de transfers.

Transfers zijn niet transparant. Ze zijn evenmin efficiënt, wat blijkt uit de schrijnende armoedecijfers te Brussel en in Wallonië. De transfers zetten dus niet aan tot verantwoordelijkheid. Een eerlijke en efficiënte interregionale solidariteit moet beantwoorden aan drie sleutelbegrippen: eenvoud, transparantie en responsabilisering. In België is dit helemaal niet het geval.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content