Herman De Croo: ‘Cinema spelen: dat moet je durven in het parlement’
Herman De Croo viert in 2018 zijn 50e verjaardag als parlementslid en op 12 augustus al zijn eigen 80e verjaardag. Een man als hij hoeft zijn woorden niet meer te wikken. Hij zegt wat hij denkt, of doet toch alsof. ‘Gene zever: Chodiev heeft de afkoopwet niet geschreven. Diamantairs hebben dat gedaan.’
Voor een interview met Herman De Croo moet dringend een nieuwe definitie worden bedacht. Het heeft niets te maken met een klassiek vraaggesprek, met zijn spel van vraag en antwoord, en af en toe een pittige opmerking off the record. Een ‘interview’ met Herman De Croo is tegelijk een gesprek, een audiëntie, een causerie, een rondleiding, een gastcollege, een historisch exposé en een bijzonder gastvrij gebeuren. Het begint met koffie om elf uur, en de minister van staat laat de zo veel jongere journalisten buiten rond halfvijf in de middag, en dat pas nadat zij daar zelf op hebben aangedrongen.
Die ochtend, op weg naar Brakel, hadden we anders nog gelachen om een pocherige uitspraak van De Croo in dit blad: ‘Een paar keer heb ik de vraag gekregen van een journalist om mij een week te volgen. Weet je hoelang de recordhouder onder hen het volhield? Twee dagen.’ Dat record staat nog altijd overeind. Na meer dan vijf uur Herman De Croo was het Knack-duo murw, terwijl de 79-jarige minister van staat nog lang niet uitgepraat was.
Parlementaire hoorzittingen zijn dikwijls een veredelde vorm van lobbying. Wie ze allemaal bijwoont, kent finaal te weinig van het leven
Zijn baard is grijzer geworden, maar zijn fijne brilmontuur geeft hem een jongere allure dan de hoornen modellen uit zijn ministerperiode. Zijn witte mocassins maken het plaatje compleet: op zijn 79e is Herman De Croo nog altijd een jeune premier. En dan is er die eeuwige twinkeling in zijn ogen. ‘U kent mij, ik ben een beetje stout.’
Waar anders het ijs breken dan in De Croos bureau? Daar liggen minstens evenveel boeken op de grond dan er in de kasten staan, en dat terwijl die kasten alle wanden van de grote ruimte bedekken. Op één reusachtig venster na, dat een fantastisch uitzicht geeft op de vallei van de Dorrebeek. Eigenlijk is het hele huis rond dat venster gebouwd, legt De Croo uit: ‘We hebben het glas speciaal laten maken, 9 meter breed en bijna 2 meter hoog.’ Het huis is vooral ook gebouwd rond de oude boekenkast die tegen een zijwand staat: ‘Het is een erfstuk van de familie van mijn vrouw.’ In de kast staat een indrukwekkende rij oude boeken. ‘De tweede druk van de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert‘ – naast henzelf schreven onder meer Montesquieu, Rousseau en Voltaire eraan mee. De 18e-eeuwse encyclopedie was instrumenteel om de verlichting te begrijpen, en vormde mee de basis van wat het klassieke liberalisme zou worden.
We zitten nog niet neer of hij richt zich tot de jongste in het gezelschap. Die is afkomstig van Ronse, een kleine twintig kilometer verderop. Maar Ronse hoort tot hetzelfde kiesarrondissement als Brakel, en dus zijn ook die inwoners ‘volk van de streek’. De Croo informeert naar de vader van de journalist en vertelt een anekdote over zijn grootvader. Later spit hij een dossier boven van een zekere tante Demeulemeester, die blijkbaar zijn dienstbetoon apprecieerde. Nog voor de recorder aanstaat, heeft Herman De Croo op zijn eigen ontwapenende manier al bruggetjes proberen te leggen met de journalisten voor hem.
De Croo vraagt de journalisten zelfs om raad over de uitgave van zijn memoires. ‘In het Nederlands worden dat toch al vlug drie delen, de Franse editie kunnen we wellicht tot twee delen beperken.’ Het geeft hem de kans om te vertellen over zijn werkmethode: hij noteert en dicteert, de hele dag lang. Hij vertelt hoe hij daardoor vele jaren lang de wet heeft overtreden, door letterlijk te noteren wat er op een ministerraad gezegd was. Tot hij daarvoor berispt werd, door niemand minder dan koning Boudewijn: ‘”Mijnheer De Croo”, zei Boudewijn, “ik heb gehoord dat u aantekeningen neemt van de discussies op de ministerraad. Dat is verboden. Weet u dat niet? In het verslag dat wordt vrijgegeven, staan alleen de gezamenlijk genomen beslissingen genoteerd.” (blaast) Was er verdorie toch geen tjeef bij de koning over mij gaan klikken? Maar ik ben het blijven doen, aantekeningen nemen, niet alleen van de ministerraad maar ook van het partijbureau van de liberalen. Ik zit er onafgebroken in sinds 1959: het is een unieke bron voor mijn memoires, en ook voor de studie van onze partij.’
Nam hij ook aantekeningen van de colloques singuliers, de vertrouwelijke gesprekken met de koning? Van journalisten als Hugo De Ridder en Frans Verleyen is geweten dat ze dat wel deden, driftig noterend al op een bankje in het Warandepark, tegenover het paleis, om zo veel mogelijk details voor de vergetelheid te behoeden. Herman De Croo denkt een seconde (te) lang na, en zegt dan zonder verpinken: ‘Nee, van mijn gesprekken bij de koning heb ik nooit iets opgeschreven.’ Waarop hij de journalisten, een paar minuten later, in vertrouwen neemt: ‘Ik heb nog een paar cassettes waarop ik zaken heb ingesproken die beter niet geweten zijn. (met een achteloos gebaar naar de bewuste kast) Ik heb ze hier achter de boeken verstopt. Ik weet niet meer waar, en ik ga er ook niet meer naar op zoek. Na mijn dood zullen mijn kinderen ze wel vinden: zij moeten maar uitmaken wat ze ermee doen.’
‘NE NEGER?!’
Op dat moment is Herman De Croo ook al flarden van zijn eigen leven beginnen te vertellen, in volstrekt chaotische volgorde. Tientallen anekdotes rollen uit zijn mond – per uur, wel te verstaan. ‘In de lagere school, hier in Michelbeke, was ik een uitstekende leerling. De meester zei tegen mijn vader: “Burgemeester, ik kan met uwe kleine niets meer doen.” Ik was nog maar tien jaar oud en moest toch al naar Sint-Stanislas, het jezuïetencollege van Bergen. Ook daar was ik de primus. Het wekte enige jaloezie in de hoofdstad van de toen nog rijkste provincie van Europa: dat een Vlaams boerke uit een taalgrensgemeente iedereen aftroefde. Ik ben daardoor wel opgegroeid in een dubbele wereld. Ik ben de enige politicus die uitgenodigd is voor het VTM-programma Klasgenoten, met mijn maten uit het dorpsschooltje in Michelbeke, én voor de Franstalige tegenhanger Les copains d’alors op de RTBF, met de retorica van Bergen.’
‘Van het katholieke college in Bergen ging ik naar de Université Libre de Bruxelles (ULB), een liberaal milieu. Aan de ULB volgde ik grondwetspecialist François Perin op als assistent van de legendarische jurist Walter Ganshof van der Meersch. Ik verdiende er amper 800 frank (20 euro) per maand, maar ik vond het een eer. Als assistent heb ik nog examens afgenomen van Leon Lobiczalias Léon Kengo Wa Dondo. In Congo is Kengo later vaak de eerste minister van president Mobutu geweest. Een andere Congolees, Justin Bomboko, werd aan de ULB mijn boezemvriend. Bomboko was het stamhoofd van de Anamongo. Hij zou 58 kinderen krijgen. Hij was in 1960 de allereerste minister van Buitenlandse Zaken van Congo. Er is geen Congolees die hem niet kent. Ik heb zijn lijkrede uitgesproken in de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal in Brussel, drie jaar geleden.
Tijdens een bijzonder koude winter heb ik Bomboko mijn zware duffelcoat gegeven. Mijn moeder was van het zuinige type, en zij vroeg mij naar die jas. Ik zei: ‘Ik heb die weggegeven.’ Zij zei: ‘Zijt gij zot geworden? En aan wie?’ ‘Aan ne neger.‘ ‘NE NEGER?! En waarom?’ ‘Omdat hij koud had’, zei ik. ‘Ge hebt goed gedaan’, zei zij.
Intussen was hij de liberale studentenleider aan de ULB, en ook dat levert een schat aan heroïsche verhalen op. Zoals die dag waarop de Egyptische ambassade onder studentenvuur lag, want de Belgische ambassade in Caïro was leeggeplunderd, waarop de rijkswacht te paard chargeerde op de ULB. Herman De Croo: ‘Veel mensen zijn bang voor paarden, maar ik niet. Ik wist dat een paard bang is van brandend papier: bij een charge begon zo’n paard te steigeren, ik greep de teugels beet en de rijkswachter viel uit de stijgbeugels. Een paar van mijn vrienden hebben die man ontkleed tot op zijn culotte. Ik vreesde voor last en ging onderhandelen. Prompt werd ík opgepakt – en zij niet. Ik moest naar de majoor, door een dubbele rij van boze rijkswachters die allemaal met hun geweerkolven op mijn voeten hamerden. Dan leer je dansen.’ Maar hij had de smaak van de politiek te pakken. En in 1968 werd hij zelf verkozen in de Kamer. Hij was 31.
De N-VA strijkt meer dan 7 miljoen euro op. Dat trekt vliegen aan. Neem Marc Descheemaecker: hij is toch het opportunisme dat lichaam is geworden?
Na bijna vijftig jaar in het parlement gruwt De Croo er van de huidige cultuur, met vele volksvertegenwoordigers die doen alsof ze zelf de deskundigen zijn. ‘Ze lopen van de ene naar de andere hearing met alleen maar serieuze mensen, maar parlementaire hoorzittingen zijn dikwijls een veredelde vorm van lobbying. Wie ze allemaal bijwoont, kent finaal te weinig van het leven.’
De Croo stond – en staat – liever bekend als ‘de kampioen van het dienstbetoon’. Hij troont ons mee de trap af, naar de kelder met zijn beroemde archief. Kast na kast, rij aan rij, bewaart hij er de dossiers van meer dan 150.000 mensen die ooit de weg naar hem vonden. Daarnaast staan ook een paar grotere dozen met in stift de namen van iets bekendere Vlamingen. Gefascineerd lezen we die van partijgenoten als Rik Daems en Francis Vermeiren, maar ook die van wijlen Wim Schamp, de bekende reclameman, of die van mediatycoon Christian Van Thillo. ‘Per maand trok ik 28 zitdagen uit voor dienstbetoon. Zo bleef ik op de hoogte van de problemen van de gewone man. (vrolijk) Weet u dat ik ook een aantal groenen met hun belastingsproblemen heb geholpen? Die partij vraagt van haar verkozen politici wel erg hoge afdrachten, maar daar houdt de fiscus geen rekening mee. Die klopt bij de politicus zelf aan. En dan begint de misère.’
De Croo, vol vuur: ‘De slechte naam van het dienstbetoon is onterecht. Wie denkt dat ik bij verkiezingen een brief met de boodschap ‘Stem op mij!’ stuur naar alle mensen die ik de voorbije vijftig jaar geholpen heb, kent er níéts van. Als zo’n brief terechtkomt bij iemand die al overleden is, zal van diens hele familie niemand nog voor jou stemmen. De waarde van dienstbetoon ligt elders. In dit arrondissement weet iedereen dat je bij mij terechtkunt als je een probleem hebt. Godzijdank komt er maar 1 op de 10.000. Maar de andere 9999 inwoners weten dus dat het kan. Ik heb het Alexander (zijn zoon, vicepremier in de regering-Michel, nvdr.) altijd ingeprent: in de Belgische politiek moet je “van ergens” zijn. All politics is local.’
De N-VA en haar vliegen
Naast de archiefkelder ligt de garage. Tegen een muur staat ook een plank met daarop alle P- en A-nummerplaten (de P staat voor ‘parlementslid’, de A verwijst naar ministers of de Kamervoorzitter) die Herman De Croo verzameld heeft. Intussen blinkt een chauffeur de machtige Porsche Panamera op. De Croo: ‘Ik zit 1400 uur per jaar in de wagen. Dat is bijna zo veel als de werkduur van een voltijds ambtenaar van de stad Ronse.’
Intussen wordt er overlegd met mevrouw De Croo. Wordt het eten opgediend op het grote of het kleine terras, of toch maar binnen? Het waait, dus we eten binnen, in een huis als een museum, vol kunst en antiek. Hier een cadeau van Panamarenko – De Croo heeft als burgemeester zijn huwelijk voltrokken. Daar een geschenk van Mobutu, ‘het enige dat ik van hem gekregen heb’: een houtsnijwerk dat als een stripverhaal vertelt over het vertrek en de terugkeer van een man naar zijn dorp. Intussen dient mevrouw De Croo de voortreffelijke maaltijd op die ze zelf heeft bereid, en aldoor bedient ze manlief op zijn wenken. Een vingerknip, en zij doet de plots opengewaaide deur snel weer toe, want de tocht stoort hem bij het praten. Merkwaardig toch, want Françoise Desguin zelf is een bekende advocate, met veel ervaring in het personenrecht. Maar in eigen huis is haar Herman de eeuwige Kamervoorzitter, de man die maar moet hameren om liefdevol bediend te worden.
Een van de belangrijkste thema’s die Herman De Croo zijn loopbaan lang heeft beziggehouden, is propere politiek. Als jong parlementslid maakte hij al naam met een stevige aanval op de… graaicultuur. Dat deed hij in het beruchte RTT-dossier van 1973, over corruptie bij de voorloper van Proximus, toen nog een overheidsinstelling. Hugo De Ridder, die in De Standaard de bal aan het rollen bracht, schreef dat de liberalen er eerst geen zaak van wilden maken, op één uitzondering na: ‘Alleen Herman De Croo wilde erop los gaan en een harde interpellatie houden.’ De Croo geniet er nog altijd van: ‘Ik had net dit huis gebouwd. Op de tribune in de Kamer hield ik in mijn linkerhand het lastenboek van mijn huis – honderd pagina’s dik, voor een bouw van 15 miljoen Belgische frank – en dat van een belangrijk nieuw RTT-gebouw – een kantje of vier, voor een kostprijs van meer dan 2 miljard, ook in Belgische frank. “Welk lastenboek, denkt u, is van de RTT?” Cinema spelen: dat moet je durven in het parlement, hè. Het spel zat op de wagen!’
Veertig jaar later is corruptie nog altijd een thema. En weer, zegt De Croo, wil hij zich niet in de luren laten leggen door een of andere gemakkelijke uitleg. ‘De zogenoemde afkoopwet? Gene zever vertellen, hè. Chodiev heeft die niet geschreven. Diamantairs hebben dat gedaan.’ Ook recente affaires als die rond Publifin of Samusocial zitten hem hoog. Of er partijgenoten als Geert Versnick, die hij een bekwaam man vindt, al dan niet bij zitten, maakt geen verschil in zijn oordeel: ‘De vriendelijkste vraag die ik me daarbij stel is: sont-ce des cons? De eerlijkste: sont-ce des voyous? Maar laten we elkaar niets wijsmaken: wat Yvan Mayeur (die in juni ontslag nam als Brussels PS-burgemeester, na de Samusocial-affaire, nvdr.) opstreek, is nog klein bier in vergelijking met wat de partijen zichzelf wettelijk mogen toe-eigenen. Mayeur stak per jaar 16.000 euro in zijn zak, een partij als de N-VA strijkt meer dan 7 miljoen euro op. Dat trekt vliegen aan. Neem Marc Descheemaecker: hij is toch het opportunisme dat lichaam is geworden? Hij is een verstandige man, daar niet van. Maar je moet mij niet komen vertellen dat hij plots Vlaams-nationalist is geworden.
Vlaanderen en het Vlaams-nationalisme: Herman De Croo heeft er een moeilijke relatie mee. Hij houdt niet van de Vlaamse bestuurscultuur. ‘Dat is geen project van Vlaamse politici maar van de ambtenaren. Vanaf de vroege jaren tachtig was er al een – zeer bekwame – Vlaamse ambtenarij, en pas vanaf 1995 was er ook een volwaardig, rechtstreeks verkozen Vlaams Parlement. In de vijftien jaar daartussen, terwijl er geen Vlaamse regering was om hen te controleren, hebben ambtenaren een bestuurscultuur gecreëerd waarbij zij in grote mate het beleid bepalen. Voor sommige Vlaamse topambtenaren is een minister nog altijd een temporary nuisance: een tijdelijk, vervelend obstakel.’
‘Dat is nog een erfenis uit de tijd dat het Vlaamse niveau nog het voorgeborchte was van de echte politiek. Er waren ook nog geen echte regionale ministers, maar “leden van de Vlaamse Executieve”. Ik schreef hen altijd aan met: “Mijn beste lid” – u kent mijn guitigheid. In het Frans was het nog erger: ik schreef “Cher membre”(wat ook begrepen kan worden als ‘Beste lul’, nvdr.). Daarmee heb ik mij goddelijk geamuseerd.’
‘Door die Vlaamse eigendunk zijn we ook blind geworden voor meerdere van onze eigen tekortkomingen. In het Vlaams Parlement respecteren we zelfs de regels van goed bestuur niet. Neem het decreet dat onverdoofd slachten verbiedt. Ik kreeg die tekst 17 minuten voor de stemming voor het eerst onder ogen; hij is niet eens naar de Raad van State gegaan. Omdat de ‘hoogdringendheid’ werd ingeroepen, was alles in 10 minuten besproken en gestemd. In een fatsoenlijk parlement als de Kamer is dat haast onmogelijk. Maar als je dat zegt, bezoedel je de boezem van Vlaanderen.’
Lees ook het artikel: Herman De Croo over nieuwkomers en westerse waarden
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier