Hélène Vandenberghe eert vader Philippe Vandenberg met een expo: ‘Hij was profetisch’
De schilder van de wreedheid, een getormenteerde ziel en een kluizenaar. Zo wordt Philippe Vandenberg (1952-2009) meestal omschreven. De net geopende tentoonstelling Molenbeek in Bozar geeft een heel ander beeld: de kunstenaar als politieke figuur en als getuige. ‘Mijn vader zag in Molenbeek een satirisch universum van de menselijke waanzin.’
Molenbeek, de Brusselse gemeente die vaak het nieuws haalt met criminaliteit, Syriëstrijders, islamitisch terrorisme en aanvallen op de uitgerukte brandweer, blijkt ook uitvoerig voor te komen in het oeuvre dat schilder Philippe Vandenberg tussen 2006 en 2009 daar heeft gemaakt. Verrassend is dat, want was Vandenberg niet de kluizenaar die teruggetrokken leefde in zijn atelier en worstelde met zijn eigen demonen? In Bozar in Brussel wordt een andere Vandenberg getoond: de kunstenaar als getuige, als politieke figuur en als man die met zijn twee voeten in de wereld stond.
Philippe Vandenberg zocht onafgebroken grenzen op, in zijn leven en in zijn kunst. Hij ging altijd tot op het bot en sloot geen compromissen. Succes vond hij gevaarlijk en routine was een val die hij tot elke prijs wilde vermijden. Vrijheid moest constant veroverd en heroverd worden. Vandenberg gaf zich helemaal in zijn kunst: daarin lag volgens hem de onschuld en de schoonheid.
In zijn vaak monumentale schilderijen ging hij het gevecht met de verf aan en beeldde op agressieve wijze liefde, lust en lijden uit, universele thema’s die hij actualiseerde, verhevigde en dramatiseerde. Martelingen, geweld, seks en dood waren onverbrekelijk met elkaar verbonden, zoals in tekeningen waar vrouwen in de doornenkroon van Christus bijten, Sint-Sebastiaan lijdt én in staat van opwinding verkeert, en Adam Eva laat kronkelen van pijn en genot.
‘Ik ben een kind van de kruisiging’, vertelde hij in 2008, toen hij een tentoonstelling had in het Museum voor Schone Kunsten van Gent, een jaar voor zijn zelfgekozen dood. ‘Ik ben opgegroeid in het Vlaanderen van Hugo Claus. In een college. Daar werd ik al vroeg met heiligen en kruisigingen geconfronteerd.’
‘Er bestaat geen gelukkige kunst’, zei hij toen ook. ‘Kunst gaat over gebrek en wreedheid. De blues. Grote kunst is altijd dramatisch. Maar zolang ik mijn wanhoop kan uitdrukken, kan ik ermee leven.’
In de laatste jaren van zijn leven koos hij steeds vaker voor de directheid van de tekening. Hij tekende elke dag. Tekeningen waren zijn dagboeknotities, zijn wapens, zijn daden van verzet. Geen gedoe met verf, liever de directheid en de rauwheid van de tekening. Potlood op papier. Zelf zei hij dat hij tekende om zich terug te trekken uit het dagelijkse leven: ‘Tekenen verschaft mij een zekere veiligheid.’
Heel vaak maakte hij woordtekeningen, onder andere met de tekst ‘Il me faut oublier tout, tous et toutes’ en eindeloze variaties daarop. De meeste woordtekeningen zijn in het Frans: dat was zijn emotionele taal. Philippe Vandenberg werd tweetalig opgevoed in een Gents bourgeoismilieu, waaraan hij zich onttrok. Zijn vader was burgemeester van Sint-Denijs- Westrem.
Alles en iedereen vergeten, vrienden en vriendinnen. Of althans: alles probéren te vergeten, dat was dé voorwaarde om zichzelf steeds weer uit te vinden, telkens weer naakt te zijn en opnieuw te beginnen. In 2009 pleegde hij zelfmoord in zijn atelier in Sint- Jans-Molenbeek. Door zijn compromisloze houding was hij heel eenzaam geworden.
Intussen zijn we elf jaar verder. Dochter Hélène Vandenberghe (zo geschreven, Philippe had zijn achternaam lichtjes veranderd uit onvrede met zijn afkomst) richtte in 2010 samen met haar broers Mo en Guillaume de Philippe Vandenberg Foundation op. Zij zijn, samen met de New Yorkse curator Barry Rosen en onderzoeker Johannes Muselaers, de drijvende kracht achter de tentoonstelling Molenbeek, die zopas in Bozar opende.
Wat is uw bedoeling met deze tentoonstelling?
Hélène Vandenberghe: Ze is om twee redenen belangrijk. Het is de eerste keer sinds de dood van mijn vader dat we een solotentoonstelling hebben in België. Tien jaar lang hebben we vooral in het buitenland gewerkt. Ten tweede tonen we een aspect dat nog nooit apart belicht is geweest: de kunstenaar als politieke figuur die zich engageert in de maatschappij en die zijn stem laat horen.
Wat is de rol van Sint-Jans-Molenbeek daarin?
Vandenberghe: De laatste drie jaar van zijn leven, van 2006 tot 2009, had mijn vader zijn atelier in Molenbeek. Hij wandelde veel door Molenbeek. Hij stapte van zijn woning in de Ieperlaan naar zijn atelier, dronk onderweg een koffie of een biertje, en sprak met de mensen. Er was toen al van alles aan het broeien in Molenbeek, het was een microkosmos van wat er wereldwijd aan het gebeuren was. Dat heeft mijn vader toen goed aangevoeld.
Het conflict tussen arm en rijk, progressief en conservatief, rechts en links en vooral tussen de gematigde en de geradicaliseerde moslims: het was er allemaal. De oorlog in Irak was nog bezig, er was het Israëlisch-Palestijnse conflict, Vladimir Poetin begon zich meer en meer als dictator te profileren in Rusland, de spanningen tussen China en Tibet liepen op, de godsdienstoorlogen – dat vond hij allemaal terug in die microkosmos van Molenbeek. Hij ging dan terug naar zijn atelier en alles wat hij zag en las, tekende hij op, als een soort getuige ten laste.
Hij heeft toen ook gezegd: ‘Ik voel me geen kunstenaar meer, ik ben gewoon een getuige. Ik zie wat er gebeurt en teken dat.’ Hij gebruikte Molenbeek als een podium om een satirisch universum van de menselijke waanzin te tekenen. Een beetje zoals James Ensor deed met Oostende of Brussel.
Hoe heeft hij dat vormgegeven?
Vandenberghe: Mijn vader heeft altijd veel geëxperimenteerd met de vorm: figuratief, abstract, geometrisch, soms monochroom. In die laatste periode doet hij alles: formeel zijn er geen grenzen meer. De boodschap die hij wilde brengen was: ecce homo, zie, dat is de mens. Hij combineert zijn innerlijke conflicten met conflicten in de buitenwereld.
Adolf Hitler komt vaak voor in zijn tekeningen. En de swastika. Hoe verklaart u dat?
Vandenberghe: Hitler staat symbool voor het absolute kwaad. Het nazisme en fascisme als totale dictatuur. Mijn vader was heel erg begaan met de rol en de stem van het individu in de samenleving, een stem die in een dictatuur onmogelijk is.
Enerzijds is zijn werk een spiegel, anderzijds wil hij duidelijk zijn stem als individu laten horen. Hij beschouwde zijn werk als een pamflet tegen de oorlog, tegen het fascisme, tegen de waanzin van wat mensen elkaar aandoen. Deze tentoonstelling is dus ongelooflijk actueel.
‘Kill them all and dance’ zijn woorden die vaak opduiken. Verplaatste hij zich dan in de geest van een terrorist?
Vandenberghe: Dat is heel dubbel. Misschien herinner je je nog de reactie van fanatieke moslims na de publicatie van de roman De duivelsverzen van Salman Rushdie? Er zijn toen veel betogingen geweest en een van de slogans was ‘Kill the dog’. Dat komt ook in het werk van mijn vader terug. Hij wil laten zien wat de kracht en de impact van zo’n slogan is en tegelijk hoe moeilijk het is om als individu tegen de massa in te gaan. Anderzijds heeft een individu ook slogans nodig om de wereld te kunnen beheersen en begrijpen. Individu en massa gebruiken dezelfde wapens en staan toch tegenover elkaar.
Mijn beeld tot nu toe was dat uw vader als een kluizenaar in zijn atelier leefde en worstelde met zijn demonen. Klopt dat beeld dan niet?
Vandenberghe: In deze tentoonstelling zie je hoe hij met zijn twee voeten in de wereld stond. Maar het klopt ook wel dat zijn atelier voor hem een veilige cocon was, waar hij alles wat hij zag en hoorde kon opschrijven en tekenen. De twee elementen zijn dus belangrijk. Hoe verhoud je je tot de wereld zonder je eigenheid te verliezen, en hoe blijf je tegelijk toch in verbinding staan met die wereld?
Uw vader was gefascineerd door agressie. ‘Ik ben een kind van de kruisiging’, zei hij.
Vandenberghe: Ja, hij was gefascineerd door destructieve krachten, maar ook door het constructieve, omdat hij uit en met die destructie iets nieuws kon creëren. In Bozar komt dat lijden veel minder aan bod: hier focussen we op kunst als kracht, als verzet en als pamflet.
Na zijn dood in 2009 hebben u en uw broers beslist om een stichting op te zetten. Waarom?
Vandenberghe: We hebben lang de deuren gesloten gehouden. Daarna hebben mijn twee broers en ik vrij snel besloten dat we iets met dat oeuvre moesten doen. Wij vonden dat zijn werk zo rijk was, een reactie die we ook van kunstenaars kregen. We hebben een structuur opgezet, maar in de eerste plaats gezorgd dat het werk veilig en droog opgeborgen stond. Dan kon de registratie beginnen: we hebben 17.000 tekeningen, Pablo Picasso had er 40.000, dus op zich valt het nog mee. (lacht)
Wij hadden elk onze taak. Ik ben kunsthistorica. Mijn broer Mo is architect. Hij zorgde voor het atelier en de goede bewaaromstandigheden voor het werk. Het atelier van mijn vader blijft de locatie waar zijn werken nog steeds gepresenteerd worden en we belangstellenden en curatoren ontvangen: we krijgen meer dan 400 bezoekers per jaar over de vloer. Mijn broer Guillaume is filmmaker en fotograaf. Hij heeft alles in beeld gebracht.
We vinden het ook belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan. Nu zijn we bezig met het opstellen van de oeuvrecatalogus. Het archief van mijn vader – brieven, foto’s en persoonlijke documenten – hebben we geschonken aan de universiteitsbibliotheek van Gent. In ruil daarvoor is iemand aangesteld die in anderhalf jaar tijd het hele archief heeft geïnventariseerd.
Jullie zijn in zee gegaan met de internationaal gerenommeerde kunstgalerie Hauser & Wirth. Hoe hebben jullie die stap gezet?
Vandenberghe: Dat is via kunstenares Berlinde De Bruyckere gegaan. Zij zit bij Hauser & Wirth en heeft ons bij de galerie geïntroduceerd. Wij hebben daar vijf zeer goede jaren gehad, met internationale solotentoonstellingen in Londen, Zürich en New York. Ook in Museum De Pont in Tilburg (waar Berlinde De Bruyckere in 2012 een duotentoonstelling maakte met werk van Philippe Vandenberg, nvdr) en in La Maison Rouge in Parijs. Momenteel werken we niet meer samen met Hauser & Wirth. Die galerie is echt geboomd en is vooral bezig met grote internationale namen als Louise Bourgeois en Philip Guston, niet met het in de markt zetten van jonge kunstenaars. Het kan gek klinken maar mijn vader is internationaal gezien een ‘jonge’ kunstenaar.
De Philippe Vandenberg Foundation wordt vaak gezien als een van de grote voorbeelden voor een kunstenaarsstichting. Wat is uw aanpak geweest?
Vandenberghe: Eén: neem je tijd. De kunstenaar is overleden, er ís dus tijd. Je wordt enorm opgejaagd door curatoren en de kunstmarkt, denk dus rustig na over wat de mogelijkheden zijn. Twee: je moet je eigen verhaal op de achtergrond houden. Je bent zelf een brug en je moet die brug maken naar anderen, maar je moet het werk laten ademen en laten leven en zelfs interpretaties toestaan waar je niet mee akkoord gaat. Als kinderen staan wij dicht bij dat werk en hebben onze persoonlijke opvattingen. Maar mijn of onze visie op het werk is vaak niet relevant voor de tijd van nu.
Maar hoe kijkt u zelf naar het werk van uw vader? Is uw blik daarop veranderd?
Vandenberghe: Ik kijk niet naar dat werk, ik vóél het. Ik ben daarin opgegroeid. Ik kijk naar de dingen met een grote verwondering en een kritische geest. Zo zijn wij opgevoed en daar gaat het werk van mijn vader ook over. Hij zei zelf: ‘Ik ben een toeschouwer, ik kijk naar de wereld en ik vertel en vertaal die.’ En hij deed dat heel kritisch en met veel humor.
Mijn vader was ongelooflijk lucide. Daarom vind ik het jammer dat heel vaak een romantisch-pathetische visie op zijn werk overheerst. Eigenlijk is zijn werk zeer conceptueel. Verf was voor hem maar een medium, hij wilde vooral zijn verhaal vertellen. Zoveel mensen zeggen dat mijn vader een getormenteerd iemand was. Ik weet dat niet. Was Jeroen Bosch een getormenteerd persoon omdat hij zo’n wereld uitbeeldde? Mijn vader tekende meer dan tien jaar geleden een wereld vol waanzin. Hij was profetisch, als je ziet waar we ons nu in bevinden.
Philippe Vandenberg ‘Molenbeek’ tot 3 januari 2021 in Bozar, Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, Brussel. www.bozar.be
Alle info over de Foundation:
Philippe Vandenberg
– 1952: geboren als Philippe Vandenberghe in een tweetalig burgerlijk gezin in Gent
– 1972: opleiding schilderkunst aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten
– 1978: ontdekt Pollock, Kline en De Kooning tijdens een verblijf in New York
– 1981: Emile Langui prijs voor schilderkunst. Studeert een jaar in Parijs
– 1986: aankoop van een schilderij door Guggenheim Museum
– 1989: radicale koerswijziging met tekeningen van oorlog en dictators. Critici keren zich van hem af
– 2000: problemen met verslaving, ziekenhuisopnames
– 2009: pleegt zelfmoord in zijn atelier in Molenbeek
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier