Heeft Bart De Wever gelijk? Was Manu Ruys de man die steeds meningen van feiten wist te scheiden?

Het cultuurpessimisme zou Ruys blijven achtervolgen. Misschien herkent Bart De Wever zich ook daarin. © Reporters
Walter Pauli

Het overlijden van Manu Ruys, jarenlang boegbeeld van de krant De Standaard, wakkert de discussie over de kwaliteit van de Vlaamse journalistiek aan. N-VA-voorzitter Bart De Wever wenste de krant al een terugkeer van ‘de geest van Manu Ruys’. Maar klopt het wel dat hij als geen ander meningen en feiten uit elkaar kon houden?

Het zal nog lang duren voor een journalist nog dezelfde impact zal hebben op politici en op de besluitvorming als Manu Ruys (25 februari 1924 – 7 december 2017). Eerst als verslaggever, dan als hoofdredacteur en politiek commentator van De Standaard was Ruys de invloedrijkste journalist van zijn generatie, en wellicht de belangrijkste sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar zoals dat wel meer gebeurt: na zijn dood is zijn nalatenschap voorwerp geworden van tegenstrijdige interpretaties. N-VA-voorzitter Bart De Wever maakt er al jaren geen geheim van dat hij de huidige journalistiek van De Standaard niet lust. Het overlijden van Ruys was een welkome aanleiding om dat nog eens duidelijk te maken. In de traditionele eindejaarsvraagjes van Humo wenste De Wever ‘voor iedereen het beste, en dat de geest van Manu Ruys in de kranten moge terugkeren’.

Moderniseren betekende voor Ruys afstappen van de pure, objectieve verslaggeving, en meer inzetten op persoonlijke duiding, psychologisering en karakterstudie.

Die vrome nieuwjaarswens krijgt van De Wever een omstandige uitleg in een interview met Newsmonkey: ‘Waar ik het au fond heel moeilijk mee heb, is dat de geest van Manu Ruys echt wel weg is. Het scheiden van feiten en duiding is weg. Dat kan een keuze zijn, maar zeg dat dan ook heel openlijk. Zeg welke kleur je hebt, als krant. Ik vind dat, met heel veel kleine zinnetjes, insinuaties en intentieprocessen, De Standaard zich vooral uit als opinieblad en niet als een kwaliteitskrant. Als ze eens eindelijk zouden toegeven dat ze dat zijn, dan zijn we weer vrienden. Maar zolang zij dat als kwaliteitsmedium blijven brengen, word ik daar opstandig van. Ik wil daar dan ook niks meer mee te maken hebben.’

De Wever is niet de enige die het metier van Manu Ruys afzet tegen de mores van de journalisten en de media van vandaag. In De Tijd merkte Rik Van Cauwelaert op dat de generatie van Ruys nog ‘een grotere afstand tot het politieke bedrijf’ bewaarde dan latere journalisten: ‘Ze liet zich niet als spookschrijver inspannen voor confectieboeken van politici, voor het schrijven van hun toespraken, noch voor het modereren van debatten en het presenteren van televisieprogramma’s in opdracht van politieke partijen.’ De redactie van De Standaard legde dan weer heel andere klemtonen in de herinnering aan haar eigen geschiedenis. Journalist Bart Brinckman gaf zijn in memoriam van Manu Ruys de titel: ‘De machtigste politicus van zijn tijd.’ Wie heeft gelijk?

De kleinheid van de politiek

Ook bij Manu Ruys werd zijn doen en denken in grote mate bepaald door zijn afkomst en zijn jonge jaren. Ruys is geboren in ‘wat men de gegoede Antwerpse burgerij noemde’, zo noteerde hij in zijn autobiografie Een levensverhaal (1999). Er werd bij Ruys thuis vooral Frans gesproken. Toch werd hij Vlaamsgezind: door lectuur, en door inspirerende leerkrachten zoals schrijver Ast Fontaine en de merkwaardige jezuïet Marcel Brauns, die met zijn zware Limburgse accent ‘op uitdagende wijze een radicaal nationalisme beleed’.

Hoewel Ruys de familiale politieke ambiance omschrijft als liberaal, werd die in de jaren dertig behoorlijk rechts ingevuld. Op zijn dertiende werd hij door zijn vader meegetroond naar een politieke meeting van Léon Degrelle, in een nokvolle zaal aan de Carnotstraat. Achteraf had vader Ruys drie belangrijke lessen voor zijn zoon. Eén: ‘De diagnose van die man is niet verkeerd. De Belgische politiek zit in het moeras.’ Twee: ‘Maar ik geloof niet in zijn autoritaire remedies.’ Drie: ‘Wij, in Antwerpen, moeten Brussel wantrouwen. Ze houden daar geen rekening met onze belangen. Ze weten niet wat wij denken.’ Die woorden lijken een voorafname op de lijn die Manu Ruys later in zijn ontelbare commentaarstukken zal aanhouden. Een principiële gehechtheid aan de parlementaire democratie hing samen met zijn afkeer voor ‘de kleinheid’ van de politiek en van politici, en met een blijvend wantrouwen voor de ‘Brusselse salons’ – een metafoor voor het francofone, Belgische gezag.

Manu Ruys

– 1924: geboren in Antwerpen – 1948 licentiaat Germaanse filologie – 1949 journalist bij De Standaard

– 1960: politiek coördinator van De Standaardgroep

– 1975-1989: politiek hoofdredacteur van De Standaard – 1982 lid van de raad van bestuur van de Vlaamse Uitgevers Maatschappij (VUM) – 1989 lid van het directiecomité van de VUM – 1995 Orde van de Vlaamse Leeuw

– 1997: eredoctor Katholieke Universiteit Brussel – 2015 Groot Ereteken van de Vlaamse Gemeenschap

– 2017: overlijdt 7 december in Brugge

– Boeken: o.a. ‘De Vlamingen’ (1972), Vijfentwintig jaar Kongo-Zaïre (1985), Achter de maskerade (1996), Een levensverhaal (1999) Waarom Lumumba moest sterven (2000)

Daarna kwam de oorlog, een periode die de generatie van Ruys niet alleen heeft getekend maar ook – in zijn eigen woorden – ‘gestaald’. Nadien werkte Ruys als student germanistiek in Leuven mee aan de redactie van talloze blaadjes en periodieken met een beperkt publiek, een korte levensduur en een Vlaamse inslag. Hij was zijn leven lang trots op zijn hoofdredacteurschap van Golfslag (1946-1950), een klein blad met grote impact en fameuze medewerkers zoals auteur Ivo Michiels en de dichter Adriaan de Roover. Golfslag zocht naar een ethisch houvast in verwarrende morele tijden. Vandaar dat de redactie niet alleen wilde afrekenen met ‘het nihilisme en het materialisme’, maar zich ook afzette tegen ‘de zwaaiend-brallende amerikanisatie’. Helaas bleken veel leeftijdsgenoten wél te vallen voor jazz, films en andere geneugten van de nieuwe, moderne tijd. Tot groot verdriet van Ruys, die als twintiger al geen hoge pet ophad van inhoudsloze jeugdcultuur. Die neiging tot cultuurpessimisme zou Ruys tot zijn oude dag blijven kenmerken – misschien herkent Bart De Wever zich ook daarin als een zielsverwant. Het latere VU-boegbeeld Hugo Schiltz noteerde in november 1946 na een bezoek van zijn oudere vriend Ruys aan zijn Leuvense kot het gesprek dat ze hadden over het gebrek aan engagement bij veel studenten: ‘Manu was zo-even bij mij. Er is bijna niets meer te bereiken. Het enige waarin zij nog belang stellen, is trekken naar de heide en daar gaan vrijen. Zij bouwen niet.’

Bouwen, daar kwam het voor de generatie-Ruys op aan. Ruys was in 1949 op zijn 25e in dienst gegaan bij De Standaard als redacteur. De voorpagina toonde toen nog het AVV-VVK-logo (‘Alles Voor Vlaanderen – Vlaanderen Voor Kristus’). Het was de tijd van de verzuiling, waarin journalisten van de socialistische of liberale pers weigerden de hand te schudden van Vlaams-katholieke collega’s. De jaren veertig en vijftig werden de decennia van de Koningskwestie, de Schoolstrijd, de opnieuw aanzwellende taalstrijd en de conflictueuze weg naar de onafhankelijkheid van Congo. De oorlog was weliswaar voorbij, maar de Belgische samenleving was allesbehalve gepacificeerd.

In weerwil van wat vandaag vaak gedacht wordt, was ook De Standaard (amper zes pagina’s ‘dik’) in die tijd géén kwaliteitsblad maar een strijdkrant. In zijn doctoraat over de politieke geschiedenis van die krant (in 2005 uitgegeven als De klauw van een papieren leeuw) is de Leuvense historicus Karel Van Nieuwenhuyse formeel: ‘Erg objectief en pluralistisch was de berichtgeving niet. Gebeurtenissen werden overdreven, onwaarheden werden gepubliceerd, suggestieve titels werden boven de artikels geplaatst, tegenstanders werden niet aan het woord gelaten en een scheiding van berichtgeving en commentaar was er niet.’ De jonge Manu Ruys voelde er zich nochtans als een vis in het water. In het onvolprezen overzichtswerk De Standaard – Het levensverhaal van een Vlaamse krant van Gaston Durnez valt zijn figuur niet te negeren. Wegens zijn ‘stevige contacten’ met ‘radicale jongeren’ werd hij ingeschakeld in De Standaard der Jeugd, de jongerenbijlage.

Vraag niet hoe hij het deed, maar Ruys was in staat om neer te kijken op mannen die fysiek groter waren dan hij.

Net zoals de redactie van Golfslag verweet De Standaard der Jeugd de Vlaamse jongeren ‘een verregaande principeloosheid én op nationaal én op godsdienstig gebied’. Dat moest rechtgetrokken worden, onder meer door de rubriek van Ruys, Landsknechttrom. ‘Vier jaar lang heb ik mee het politieke beleid van de jongerenpagina bepaald’, zei Ruys achteraf. Die lijn was precies de reden waarom de directie van De Standaard in de zomer van 1953 de jongerenpagina plots afschafte. Dat nieuws werd in primeur gebracht door ‘t Pallieterke: ‘Het is immers de meest extremistische bladzijde van de krant en de énige die zo’n beetje consequent flamingantisch was.’

Ruys ging niet in een hoekje zitten kniezen. De jaren als ‘jongerenredacteur’ lagen eigenlijk al achter hem. Al van in 1950 was hij parlementair verslaggever van De Standaard, de Wetstraat werd naast de redactie zijn tweede biotoop. Al snel creëerde hij een eigen rubriek: in april 1951 verscheen de eerste aflevering van Van Kamerleden en Senatoren, die zou blijven verschijnen tot aan zijn pensioen in 1989. Ruys dikte zijn karige journalistenloon aan met een job als redacteur bij (en later als directeur van) het ‘Beknopt Verslag’ in de Kamer. Bijna veertig jaar lang zat hij dus zélf in het halfrond. Zo kon hij de politieke tenoren vanaf de eerste rij inschatten. En dat in een tijd dat er nog geen regionale parlementen bestonden, en geen opvolgers. De plenaire debatten in de Kamer waren dus een wekelijkse gathering of the clans van al wie in partijpolitiek België een rol van betekenis speelde. Inbegrepen Manu Ruys.

Met zijn rubriek veroorzaakte Ruys het begin van een omwenteling in de politieke berichtgeving. Tot dan was het de gewoonte, om niet de zeggen de plicht van redacteuren om parlementaire debatten uitvoerig weer te geven. Volgens Gaston Durnez wilde ‘de jonge redacteur’ net daarvan af. Ruys had het plan opgevat om ‘de vlugge krantenlezer op het einde van de week een overzicht aan te bieden, en tegelijkertijd wat achtergrondinformatie over de politieke actualiteit en over de menselijke aspecten van het gebeuren geven’. Moderniseren betekende voor Manu Ruys afstappen van de pure, objectieve verslaggeving, en meer inzetten op persoonlijke duiding, psychologisering en karakterstudie. Durnez: ‘De rubriek kende onmiddellijk veel succes. De intelligente causeurstoon, die bij gelegenheid zowel poëtisch als cassant en sarcastisch kon zijn, sprak velen aan. Parlementsleden werden er zeker niet als politieke wonderdoeners en eerbiedwaardige standbeelden in behandeld, maar vanaf een intellectuele hoogte bekeken, zodat menigeen maar een dwerg leek te zijn.’ Het leek een verre echo van de les van zijn vader, na die avond in de Carnotstraat.

Frans Verleyen en Hugo De Ridder: sterkhouders in de jaren zestig, later koele minnaars van de aanpak van Ruys.
Frans Verleyen en Hugo De Ridder: sterkhouders in de jaren zestig, later koele minnaars van de aanpak van Ruys.© BelgaImage

Dubbelcircuit

Zo werd Manu Ruys een belangrijke en invloedrijke journalist. Hij had een uitstekende stijl – zakelijk, helder, en toch scherp en persoonlijk. Ruys was een man met een rechte rug, onderzoekende blik en neerhangende mondhoeken. Vraag niet hoe hij het deed, maar hij was in staat om neer te kijken op mannen die fysiek groter waren dan hij. Door die attitude verpersoonlijkte hij wat De Standaard als krant in haar geheel betrachtte: een politieke factor van betekenis zijn.

Gaston Durnez beschreef bijvoorbeeld hoe het er toeging bij de eerste Vlaamse ‘Mars op Brussel’ in 1961, toen de taalgrens op tafel lag, het statuut van Brussel en wat later de faciliteitengemeenten zouden worden. Gaston Durnez: ‘De Standaard verleende zo veel mogelijk steun, met commentaren, berichten en reportages. De ordedienst van de manifestatie kreeg de beschikking over radiowagens van de krant. De nieuwsdienst zorgde voor een ploeg verslaggevers, die de voorpagina en een paar binnenpagina’s vulden met teksten en foto’s, in de enthousiaste sfeer van de grote dagen. Daags nadien schreef Manu Ruys in zijn commentaar: “De parlementaire vertegenwoordiging, de politieke partijen, de sociale en de culturele wereld weten nu hoe machtig het Vlaams bewustzijn kan reageren.”‘

De redactie van De Standaard werd mettertijd aangevuld met steeds meer sterke pennen en uitgesproken persoonlijkheden, zoals reportageman Gaston Durnez (in de jaren vijftig), politieke journalisten zoals Hugo De Ridder en Frans Verleyen (in de jaren zestig), en de jonge studentenleider Paul Goossens op de economische redactie (in de jaren zeventig). Zij zorgden ook voor een breder netwerk aan contacten en informanten. De Ridder stond bekend als een intimus van CVP-coryfee Leo Tindemans, maar hij had goede contacten bij de (toen nog unitaire) socialistische partij: PSB’er André Cools of BSP’er Willy Claes hoorden ook bij ‘de vrienden van het huis’. Al trok De Standaard bij verkiezingen doorgaans de kaart van de CVP.

De Standaard had een geheel eigen ‘dubbelcircuit’: wat in de krant geschreven werd, was vaak het resultaat van intensieve politieke contacten achter de schermen. Concreet nodigde de directie van De Standaard de belangrijkste decision makers (politici, industriëlen, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, topambtenaren en -diplomaten, leiders van sociale organisaties, onderwijsbonzen enzovoort) graag uit op een lunch. Soms vond die plaats in de majestueuze directiezaal van de redactie aan de Jacqmainlaan in Brussel (Durnez: ‘waar een leeuwtje de lederen rugleuning van de stoelen sierde’), soms in de Canterbury, het hotel-restaurant vlakbij. Ook de belangrijkste redacteurs werden uitgenodigd. Haast onveranderlijk was Manu Ruys erbij. Karel Van Nieuwenhuyse: ‘Een dergelijke lunch diende om informatie uit te wisselen, om elkanders mening te leren kennen, en om eventueel de steun van De Standaard te beloven.’ (eigen cursivering, nvdr.) Manu Ruys had er een uitleg voor: ‘België heeft een echte lunchcultuur. Tijdens en na de lunch praat men met elkaar, men hoort wat de ander denkt en omgekeerd. Men wisselt informatie en standpunten uit. Er is eigenlijk sprake van een permanente dialoog in België.’ Vandaar ook dat de autobiografie van Manu Ruys wemelt van de lunchafspraken, de gesprekken, de vergaderingen en interne bijeenkomsten.

De Vlaamsgezinde Ruys was ook een man van het Hof. Hij had het oor van koning Boudewijn, en trad in een hoogst delicaat dossier op als zijn discrete go-between.

Van Nieuwenhuyse doet die uitleg af als een smoes. Hij schrijft: ‘Die gesprekken hadden minder informatiewinning dan wel vooral het uitoefenen van invloed tot doel. De krant promootte er jonge politici, deed er voorstellen, beloofde er eventueel steun en maakte afspraken. Soms werd er met de gast een gemeenschappelijke strategie gepland en afgesproken, of werd er aangedrongen op samenwerking. Soms gebeurde het dat politici De Standaard-mensen op hun kabinet uitnodigden of zelf op de krant toestapten om steun te vragen voor hun eigen voorstellen, die ze kwamen uitleggen en verdedigen.’ En vanaf de jaren zestig probeerde men actief de regeringsvorming te beïnvloeden, en zo mogelijk het regeerakkoord bij te sturen.

Vandaag spreken de belangrijkste politici van het land hun afschuw uit van kranten en duidingsprogramma’s die hen niet zinnen, en vetoën ze sommige journalisten. Bij Manu Ruys was het omgekeerde waar: politici, vooral van christendemocratische signatuur, kwamen naar Ruys’ privéwoning – eerst zijn villa in Meise, nadien in Zeebrugge – op een soort ‘audiëntie’: om zich voor te stellen, om zijn raad te vragen, of om af te toetsen hoe hij (en dus De Standaard) zich zou opstellen in bepaalde kwesties.

Toen de jonge en niet onbesproken Wilfried Martens (te Vlaams, te progressief) zich in januari 1972 kandidaat stelde als CVP-voorzitter had Ruys eerst enige reserve: ‘Gelooft Wilfried Martens nog in de christendemocratie als een blijvende en geldige formule tussen socialisme en liberalisme? Destijds heeft hij in zijn gesprekken met (de socialistische partijvoorzitter) Leo Collard over de progressieve frontvorming de indruk gewekt dat hij de CVP beschouwde als een overgang naar zo’n progressieve verzameling. Denkt hij dat nog steeds?’ Dat Ruys in De Standaard voorbehoud aantekende tegen hem, volstond voor Martens om in een interview in die krant afstand te nemen van veel van wat hem tot dan dierbaar leek; het ging de geschiedenis is als zijn ‘afzweringsinterview’. Op aanraden van Hugo De Ridder zocht Martens op een zondagochtend in februari Ruys persoonlijk op in zijn villa in Meise. Bij het afscheid zei Ruys tot Martens: ‘Veel succes, ‘ en na enig aarzelen, ‘mijnheer de voorzitter.’ Op 4 maart 1972 won Martens de voorzittersverkiezingen van de CVP met 83,6 procent van de stemmen.

Spanning op de redactie

De Vlaamsgezinde Manu Ruys was ook een man van het Hof. Hij had het oor van koning Boudewijn, en trad in een hoogst delicaat dossier soms op als zijn discrete go-between. Ondanks het gevraagde respect voor het colloque singulier bracht hij nadien aan enkele collega’s van De Standaard verslag uit over de visie van ‘Laken’ op het een en ander. Ruys maakte er geen geheim van dat Boudewijn, tijdens hun lange wandelingen in het park in Laken, ‘ijzige kritiek bracht op ministers, die hij bij naam noemde’ – alleen tegen Ruys, welteverstaan. ‘Hij bleef dan plots stilstaan om, traag en met hoorbaar misprijzen, kwalijke gedragingen te betreuren.’

Politici kwamen naar Ruys’ privéwoning op een soort audiëntie: om zijn raad te vragen, of om af te toetsen hoe De Standaard zich zou opstellen in bepaalde kwesties.

Het gaf De Standaard-journalisten zoals Ruys een unieke inkijk in de politieke wereld: hij was waarnemer en insider tegelijk. En dat niet alleen bij gelijkgestemde politici, maar ook bij ’tegenstanders’ – niemand kon zich vanaf de jaren zestig een openlijke oorlog met De Standaard veroorloven. In zijn boek Achter de maskerade – Over macht, schijnmacht en onmacht (1996) vertelde Ruys hoe in de jaren zeventig een zwaar beschonken premier Edmond Leburton (PSB) hem vanaf het spreekgestoelte in de Kamer uitschold. Toch deed de journalist daar zijn voordeel mee. Leburton besefte dat hij zich moest excuseren. Ruys: ‘Een vriend van hem, een Luikse grootindustrieel, speelde tussenpersoon en nodigde mij uit voor een weekeinde op zijn landgoed. Ik nam de invitatie aan, omdat ik wilde ervaren hoe die lieden zoiets proberen te “arrangeren”. De premier was stipt op de afspraak, samen met zijn kabinetschef, Guy Spitaels. Het werd een leuke namiddag in een prachtig domein met grazende paarden op immense weilanden en met een barbecue waarop Leburton mij de lekkerste brokjes toeschoof. Rondom ons kwamen en gingen allerlei chers amis, politici, advocaten, grootindustriëlen met hun jonge vriendinnetjes. Er werd openhartig en redelijk cynisch over politiek gepraat, en de gasten ledigden vele flessen Dom Pérignon. Iedereen bleef hoffelijk en iedereen bleef op zijn standpunt. De eerste minister bood zijn excuses aan. Wel vergrootte het weekeinde nog wat meer mijn argwaan tegenover een bepaalde Wetstraatstijl, en het even soepele als verdachte samenspel van politiek en industrie. Ik keerde naar huis terug in het versterkte besef dat wie overeind wil blijven in de perswereld de ogen moet openhouden en de handen zuiver.’

Is dat Manu Ruys altijd zelf gelukt? Zijn jonge De Standaard-collega Frans ‘Sus’ Verleyen had al vroeg de smaak te pakken om het zelf, als journalist, ‘moderner’ te doen. Zijn goede vriend Hugo De Ridder schreef daarover: ‘Zijn party’s in zijn tuin aan de Ster in Hove werden legendarisch. Je kon er naast nymfomane vrouwen, anarchistische acteurs en hun flodderige aanhang ook een christelijke eerste minister, een progressieve socialist of een in Argentinië ondergedoken collaborateur ontmoeten. Sus zong, dirigeerde, droeg romantische verzen voor, speechte, koppelde cabinettards in driedelig pak aan laatbloeiende flowerpowermeisjes, weende, lachte, stak een groot vuur aan, onderhandelde met de door wakkere buren opgeroepen Rijkswacht en troostte ontredderde gasten.’ Die onconventionele aanpak trok hij door op de redactie van De Standaard. Verleyen pakte uit met een dik en gestoffeerd dossier over gesjoemel bij een ngo, wat leidde tot bitse interpellaties in de Kamer. Helaas onderschatte hij het gevaar van het feit dat het relatienetwerk van die organisatie reikte tot in de partijcenakels van de CVP, én via een topbankier ook tot bij de directie van de De Standaard. Toen er een persconferentie werd georganiseerd om zijn berichtgeving tegen te spreken, mocht Verleyen er niet zelf naartoe van Manu Ruys: ‘Je bent te bevooroordeeld.’ Er werd een collega uitgestuurd om in De Standaard ‘de repliek te noteren’, dixit Hugo De Ridder, ‘op het investigatiewerk dat Verleyen met veel inzet en zweet bijeen had geschreven.’

Frans 'Sus' Verleyen.
Frans ‘Sus’ Verleyen.© Knack

Zo zorgde de beproefde achterkamerpolitiek met politici en bankiers voor interne spanningen op de redactie. Het ongenoegen van een aantal jonge redacteurs focuste zich op Manu Ruys. Om de zaak te kanaliseren, nodigde redactiedirecteur Luc Vandeweghe de ‘opstandelingen’ op een vrijdagavond uit, bij hem thuis in Mechelen. Vooral Frans Verleyen had zich helemaal laten gaan: ‘Als Vlaanderen straks kaal zal zijn als een klei, als we op het punt staan weggevaagd te worden door de milieuvervuiling, en ons vast te rijden in de Noord-Zuidkloof, zal De Standaard nog uitsluitend een standpunt innemen over de Vlaams-Waals-Brusselse tegenstellingen. Maar dan ohne uns!’ Toch leken op het einde van de avond de plooien gladgestreken. Op één punt na: ‘Nu Manu nog overtuigen.’

Daar was geen tijd meer voor. Op woensdag 23 februari 1972 pakte het jonge weekblad Knack op pagina 47 uit met een artikel onder de titel ‘Generatieconflict’: ‘Bij De Standaard zijn de jonge Turken in opstand gekomen tegen het olympische gezag van politiek coördinator Manu Ruys.’ Wat volgt, is een complotachtig verslag, inclusief de opmerking dat ‘jeune premier Frans Verleyen zijn geduchte floret met heel wat minder aarzeling hanteerde dan de anderen’. Bij die andere aanwezigen, preciseert het blad, waren ook Hugo De Ridder (de vaste collega van Ruys) en economiejournalist Jan Bohets, ‘een voortreffelijk econoom die zich sterk voelt omdat hij het vertrouwen geniet van grote baas Albert De Smaele‘. En dan was er dat bijtende slot: ‘De grijze leeuw Ruys (hij is overigens nog geen 50) ziet de hongerige pretendenten naar zijn suprematie al om zich heen lopen in steeds kleinere cirkels.’

In zijn memoires beschrijft Hugo De Ridder het effect van dat bericht bij Albert De Smaele en Manu Ruys: ‘De krantenbaas moet via een lek vernemen dat in zijn eigen huis de directeur van de redactie met de linkse falanx complotteert tegen de politieke coördinator Ruys. Het huis staat in rep en roer. Manu neemt het heel slecht op. Sus is bij hem gaan aankloppen, maar werd bars de deur gewezen.’ Die avond sleepte Verleyen zijn vriend De Ridder mee op een kroegentocht door de kleine zijstraatjes van de Jacqmainlaan. Hij zou De Standaard verlaten voor… Knack: ‘Ik kan hier niet meer ademen.’ Twee dagen later is hij inderdaad weg. Nog vier maanden later heeft Knack een nieuwe hoofdredacteur: Sus Verleyen.

Het verwijt van Verleyen dat De Standaard ‘meer op een politiek bureau dan op een redactie leek’ was flink overdreven: men liep niet aan het handje van één partij of één politicus. De Standaard besliste autonoom, maar de redacteurs schreven niet zomaar wat, zoals Verleyen had mogen ondervinden. Dat was de prijs die af en toe werd betaald om een krant te zijn zoals Manu Ruys die zag: De Standaard zou maar zin hebben als politiek en maatschappelijk project. Scheiding van informatie en duiding is in die optiek meer een goede vormelijke vereiste dan een inhoudelijke eis. Integendeel: als de krant een project is, staat ook de journalistieke informatie in dienst daarvan.

De Vlaamsgezinde Manu Ruys was ook een man van het Hof. Hij had het oor van koning Boudewijn, en trad in een hoogst delicaat dossier soms op als zijn discrete go-between

Dat inzicht heeft Manu Ruys trouwens expliciet neergeschreven. In 1999 was dat, toen de redactie van De Standaard intern discussieerde over de christelijke principes van de krant, en de ‘rechtmatige belangen van het Vlaamse volk.’ Nog één keer vroeg men de oude voorman om zijn mening, tien jaar na zijn pensioen. Ruys schreef die neer in een korte nota. Daarin staat: ‘De Standaard werd gesticht als een opiniekrant die onder meer informeert over de politieke, economische en sociale belangen van de Nederlandstaligen in België, en ter zake eventueel een redactioneel standpunt naar buiten brengt.’ De hiërarchie der dingen spreekt voor zich. Vandaar ook dat Ruys het debat over het wezen van de krant eigenlijk niet wil aangaan: ‘De redactie heeft niet tot taak de principiële bestaansreden van De Standaard ter discussie te stellen. De redactie wordt niet geconfronteerd met de vraag of zij nog een geëngageerde opiniekrant moet handhaven, maar met de vraag hoe de basisopdracht – de journalistieke behartiging van de belangen van het Vlaamse volk – verder kan worden uitgevoerd op een manier die de jongere generaties aanspreekt.’

Bitter noteerde Manu Ruys in zijn memoires: ‘Er kwam geen reactie op de nota.’ Ook Bart De Wever lijkt er nog altijd op te wachten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content