Jan Buelens
‘Hebben we wel wetgeving nodig over veiligheid en gezondheid op het werk?’
‘De voorstanders van administratieve vereenvoudiging zullen zeggen dat ze “uiteraard” niet de hele wetgeving overboord willen gooien’, schrijft Jan Buelens van Tripalium. ‘Maar waar begint het en waar eindigt het?’
Dit artikel maakt deel uit van de reeks ‘De Doordenkers van Knack.be‘.
Het lijkt een vraag waarop niemand ontkennend durft te antwoorden.
En toch werd ze enigszins impliciet gesteld door UNIZO-topman, Karel Van Eetvelt. Onder de titel “Werkbaar werk moet je niet in wetten gieten” (De Morgen 13 juni 2015), ventileert hij zijn ongenoegen tegen een aanscherping van de wetgeving. Hij eindigt zijn betoog met “Dat is mijn inzet: tonen hoe het kan in de praktijk en daarrond sensibiliseren. Liever dan een zoveelste uitbreiding van de welzijnswet. We hebben nu al de risicoanalyse, het actieplan, het globaal preventieplan, de algemene risicoanalyse en de psychosociale risicoanalyse, voor sommigen is het nooit genoeg”.
Niet alleen Van Eetvelt houdt zo’n pleidooi voor zelfregulering, dezelfde zienswijze is doorgedrongen bij de freemarketeers van de Europese Unie.
‘Hebben we wel wetgeving nodig over veiligheid en gezondheid op het werk?’
Zo is er het bewuste handelsverdrag dat momenteel wordt voorbereid tussen Amerika en Europese Unie (TTIP) een bedreiging vormt voor de welzijnswetgeving. Doel van dit handelsverdrag is namelijk de belemmeringen voor ondernemingen om te investeren “over de plas” te bevorderen. En regels in verband met veiligheid en gezondheid vormen belemmeringen.
De Europese Unie heeft dit verdrag evenwel niet afgewacht en focust zich op het zogenaamde Refit programma (Regulatory Fitness and Performance programm).[1] In het kader van dat programma moeten ondernemingen gevrijwaard worden van “red tape”, elke Europese richtlijn moet een “fitness test” doormaken om te zien of ze niet teveel lasten oplegt aan ondernemingen want “slim is beautiful”. Concreet bekijkt men wat er in de wetgeving over veiligheid en gezondheid op het werk kan worden geschrapt. Deze wildgroei aan termen appelleert inderdaad aan een basisverlangen van veel mensen die de wetgeving te ingewikkeld vinden. Wie kan nu tegen een administratieve vereenvoudiging zijn? Zelfregulering klinkt aanlokkelijk en modern, wat is het probleem?
“Slim” in het Engels betekent echter nooit slim in het Nederlands.
Voormelde hoge heren en dames zijn blijkbaar de sociale geschiedenis vergeten of, beter, ze worden er liever niet aan herinnerd.
In de 19e eeuw bestond er geen sociaal recht. Alles werd overgelaten aan het oordeel van de werkgever. Het idee van l’employeur seul juge. Deze zelfregulering leidde tot situaties à la Daens. Een van de eerste verzuchtingen van de arbeiders(beweging) was dan ook de verbetering van de veiligheid en gezondheid, zodat men kon terugkeren van het werk waar men ’s morgens naar vertrokken was. Kortom, het garanderen van het grondrecht op leven, fysieke en psychische integriteit en waardigheid. Pas na sociale actie kwam deze wetgeving tot stand, zij het zeer moeizaam. Zelfs de evolutie van de recente wetgeving op veiligheid en gezondheid is vaak een reactie op zeer ernstige en dodelijke arbeidsongevallen, en dit zowel Europees (bijvoorbeeld de Seveso-ramp in 1976, de ontploffing van de chemische fabriek te Toulouse in 2001) als Belgisch (Marcinelle 1956 maar ook recenter bij Arcelor-Mittal (2002), Gellingen (2004),….). Uiteraard is de evolutie van deze wetgeving toe te juichen maar voorkomen is natuurlijk beter dan genezen.
‘Het zou uw partner, dochter of zoon maar moeten zijn die een ernstig letsel oploopt of zelfs overlijdt omdat een onderneming vraagt om een risicovolle job uit te oefenen.’
De voorstanders van administratieve vereenvoudiging zullen zeggen dat ze “uiteraard” niet de hele wetgeving overboord willen gooien. Maar waar begint het en waar eindigt het?
Dat de wetgeving op veiligheid en gezondheid heel veel regels bevat, is correct. Maar de risico’s zijn ook van die aard dat het nodig is. Het zou uw partner, dochter of zoon maar moeten zijn die een ernstig letsel oploopt of zelfs overlijdt omdat een onderneming vraagt om een risicovolle job uit te oefenen. En dat je na een ‘grondig onderzoek’ de boodschap krijgt dat ‘het een spijtig voorval is, maar er geen regel werd overtreden en dus geen vervolging wordt ingesteld’. Of dat je in gerechtelijke kringen te horen krijgt dat “elk arbeidsongeval wel betekent dat de risicoanalyse niet goed is uitgevoerd, maar we daarvoor alleen niet kunnen vervolgen”. Zeker niet als er een grote speler mee gemoeid is. Zelfs vandaag komen zo’n uitspraken helaas veel te veel voor. En als er jaren later al iemand wordt veroordeeld, is dat nog te vaak een kleine garnaal op wie men de verantwoordelijkheid kan afschuiven, zo men de schuld al niet in de schoenen van het slachtoffer schuift en hem aldus een tweede keer slachtoffer maakt.
“Is de situatie van twee eeuwen later wel te vergelijken met de 19e eeuw?”, werpt men wel eens tegen. Neen maar toch vooral ja.
Grauwe realiteit
Gelukkig zijn de erbarmelijke situaties uit de 19e eeuw in België anno 2015 niet zichtbaar aanwezig. En ik zeg bewust zichtbaar omdat achter de muren van sommige ondernemingen en werven zaken gebeuren die het daglicht niet verdragen, zeker als er gewerkt wordt met buitenlandse werknemers. Af en toe sijpelt er iets door van die grauwe realiteit, zoals die keer toen een aannemer een zwaar gewond slachtoffer van een arbeidsongeval langs de weg dumpt maar achteraf toch wordt herkend. Pech gehad? Of het geval van de 21-jarige interimarbeider aan wie was verteld dat hij in de Haven van Oostende “simpele technische taken moest doen, schilderwerken, onkruid sproeien, gras maaien”, maar plots een uiterst gevaarlijke handeling moest uitvoeren (ontmanteling van apparatuur van een kooi) waarbij hij het leven liet. Het vonnis is bijzonder scherp en wijst op “een onthutsend gebrek aan verantwoordelijkheidszin in het bedrijf”.
Ten gronde is er niets veranderd. Nog steeds komt het streven naar (meer) winst regelmatig in conflict met de naleving van elementaire wetgeving.
Wildgroei aan precaire statuten
Maar ook nieuwe risico’s duiken op. Ten eerste omwille van de wildgroei aan precaire statuten (interim, onderaanneming, schijnzelfstandigheid,…). En wie zal nu nog het bestaan ontkennen van stress, burn-outs, en zelfs zelfmoord op het werk? Fenomenen die heus niet terug te brengen zijn tot een ‘complex geheel aan factoren’, zoals Van Eetvelt in voormeld interview tracht voor te houden. Vaak zijn de werkomstandigheden een voorname oorzaak en het is overigens al voldoende dat er een verband bestaat. Als het gaat om het in rekening brengen van deze nieuwe risico’s, staat de huidige wetgeving nog maar in de kinderschoenen. Psychologen worden aangetrokken om burn-outs bespreekbaar te maken, het risico wordt zelfs verzekerbaar, maar aan de oorzaken wordt bitter weinig gedaan.
Op Europees en internationaal vlak is een pleidooi voor een afbouw van de wetgeving al helemaal ongehoord: de ronkende verklaringen na catastrofes zoals Rana Plaza (ineenstorting kledingfabriek Bangladesh) of Soma (mijnramp Turkije) zijn even snel vergeten als ze zijn afgelegd. Ingeval van Rana Plaza moest hemel en aarde worden bewogen, enkel maar om een schadevergoeding los te weken van grote kledingproducten en een engagement voor betere arbeidsvoorwaarden bij hun toeleveranciers. De lijst van ongevallen is lang, die van de slachtoffers nog vele malen langer. Elk jaar herinnert de Internationale Arbeidsorganisatie ons eraan dat er 2,2 miljoen doden vallen in het kader van hun werk, oftewel 5.000 per dag.[2]
In essentie stelt dit debat ons voor de keuze of we in de toekomst een situatie zonder regels willen en alles overlaten aan de zelfregulering door ondernemingen of een situatie waarbij de wetgeving terdege rekening houdt met oude en nieuwe risico’s van veiligheid en gezondheid op het werk? Mijn keuze is duidelijk want hoezeer men het ook wil ontkennen, de eerste weg leidt alleen maar naar meer ongevallen, ziektes, stress, burn-outs en dus slachtoffers.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier