Hebben bedrijven grotere financiële buffers dan ze willen toegeven?
Bedrijven klagen over de stijgende loonkosten, maar hun winstmarges liggen historisch hoog. Beschikken ze over grotere financiële buffers dan ze willen toegeven?
Het is lang geleden dat de lonen nog zo snel stegen als vandaag. De spilindex zal in april voor de derde keer in amper vijf maanden worden overschreden. Dat betekent telkens een verhoging met 2 procent voor de overheidslonen, sociale uitkeringen en de salarissen van een hele rist bedrijven in de privésector. Het is van 1982 geleden dat het ritme van de loonindexering zo hoog ligt.
Natuurlijk heeft dat te maken met de voorthollende inflatie, het leven dat in sneltempo duurder wordt, vooral omdat de energieprijzen zo fors stijgen. We kennen in ons land het vrij unieke systeem van automatische loonindexering: de wedden en lonen, pensioenen en sociale uitkeringen volgen de stijgende levenskosten op de voet. Al moet dat een beetje worden genuanceerd, want de automatische loonindexering is ingewikkeld à la belge.
Afgevlakte index
De lonen zijn sinds 1994 niet meer gekoppeld aan de index, die weergeeft of het leven van de huishoudens duurder of goedkoper wordt, maar wel aan de ‘gezondheidsindex’. Tabak, alcohol, benzine en diesel zijn daaruit geweerd, maar gas en elektriciteit zitten daar nog in en net die prijzen stijgen nu heel sterk. Voor dit jaar wordt de toename van de gewone index geraamd op 7,3 procent, die van de gezondheidsindex op 7,1 procent. Meestal ligt de gezondheidsindex lager dan de klassieke index.
Dan zijn we er nóg niet helemaal: voor de loonindexering wordt van die gezondheidsindex het gemiddelde genomen over de laatste vier maanden. Dan komen we uit bij de zogenaamde ‘afgevlakte index’. Het is aan die afgevlakte index dat de overheidslonen, uitkeringen en de salarissen van veel werknemers in de privésector zijn gekoppeld. Ze worden aan de stijgende levenskosten aangepast telkens als de drempel van 2 procent, de ‘spilindex’, is overschreden. Er zit dus wat vertraging op de indexering, die bovendien wordt afgevlakt.
Meer dan 8 procent
Het is die spilindex die tegenwoordig om de paar maanden wordt overschreden. De lonen van het overheidspersoneel en de uitkeringen nemen bij overschrijding van de spilindex automatisch toe en dat geldt ook voor zowat de helft van de werknemers in de privésector. Daar hangt de timing van de loonindexering af van de collectieve arbeidsovereenkomst. Zo wordt het loon van zo’n 40 procent van de privéwerknemers maar één keer per jaar aangepast. Het loon van de meer dan 450.000 bedienden uit paritair comité 200 – de grootste groep in ons land – krijgt de indexering elk jaar op 1 januari. Zij ontvingen begin dit jaar een loonsverhoging van 3,58 procent, de hoogste loonstijging in meer dan 10 jaar. Alleen in 2009 stegen hun lonen met 4,51 procent nóg meer. Begin volgend jaar mogen ze een indexering verwachten van meer dan 8 procent.
In de regering-De Croo zijn de meningen over de automatische indexering en de loonnormwet uiterst verdeeld.
Loon-prijsspiraal
De automatische loonindexering is voor de werkgevers een doorn in het oog: stijgende prijzen hebben op die manier snel een impact op de loonkosten van de ondernemingen. En voor je het weet zit je in een loon-prijsspiraal: hogere prijzen leiden tot hogere lonen, die leiden tot hogere prijzen die weer leiden tot hogere lonen. In de meeste andere landen bestaat het systeem van automatische loonindexering niet, maar wordt er onderhandeld over loonsverhogingen. De lonen volgen ook daar wel de stijgende prijzen, maar meestal met een vertraging van pakweg twee jaar op ons land.
Om te beletten dat we ons met die hoge loonkosten uit de markt prijzen, werd in 1996 de loonnormwet ingevoerd. Die bepaalt dat de lonen niet sneller mogen stijgen dan die in onze buurlanden. Voor onze loonvorming is er dus een ondergrens, de automatische loonindexering, en een bovengrens die bepaald wordt door de loonnormwet. Maar in het verleden was het steeds zo: bij elke economische crisis ontspoorden onze loonkosten omdat ze hier bleven stijgen en in onze buurlanden niet of veel minder omhoog gingen. Onze producten werden in het buitenland zo duur dat we marktaandeel verloren. Ons restte dan soms geen andere uitweg dan een indexsprong: de aanpassing van de lonen aan de index werd een keer overgeslagen.
Concurrentiekracht
Met de huidige inflatieschok komt zowel de automatische loonindexatie als de loonnormwet onder druk. De werkgeversorganisaties willen af van de index omdat die onze concurrentiekracht aanvreet en leidt tot jobverlies, de werknemersorganisaties willen af van de loonnormwet omdat die de lonen te zeer onder de knoet houdt. Bij elke inflatieopstoot steekt de discussie de kop op en dus nu ook weer. Zonder interventie van de overheid zal er evenwel niets veranderen. En veel moet op dat vlak van de regering-De Croo niet worden verwacht, want de meningen over de automatische indexering en de loonnormwet zijn binnen de coalitie uiterst verdeeld.
Kassakassa
Maar misschien hoeven de ondernemingen de stijgende loonkosten nu niet volledig door te berekenen in hun prijzen. Zoals de gouverneur van de Nationale Bank, Pierre Wunsch, vorig week in Knack zei: ‘De winstmarges van de ondernemingen zijn vandaag historisch hoog en ze hebben buffers om een groot deel van de loonstijging op te vangen.’
De officiële statistieken tonen aan dat de winstmarges van de Belgische bedrijven sinds 2015 fors zijn gestegen. Dat blijkt uit de ‘margevoet’, die de brutowinstmarge weergeeft van niet-financiële bedrijven. Het gaat om wat een gemiddeld bedrijf overhoudt nadat het zijn werknemers en aankopen heeft betaald (inclusief btw), plus de eventuele subsidies die het krijgt. Tien jaar geleden schommelde de margevoet rond 39 procent. Vanaf 2015 steeg hij boven de 40 procent, en vorig jaar bedroeg hij zelfs meer dan 45 procent.
Stijgende winstmarges
Daarbij valt het op dat de winstmarges in België sinds 2015 feller stegen dan in onze buurlanden. Terwijl een gemiddeld niet-financieel bedrijf bij ons een margevoet heeft van iets meer dan 45 procent, is dat in Nederland 42 procent, in Duitsland 38 procent en in Frankrijk 33 procent. Drie jaar geleden kwam econoom Gert Peersman (UGent) in dit blad ook al tot deze conclusie: uit cijfers vanaf 1999 bleek dat de winstmarges in ons land al sinds langere tijd en vooral sinds 2015 meer stegen dan in onze buurlanden of de eurozone. Peersman merkte toen op dat dit níét gold voor onze exportprijzen: die stegen minder dan in de buurlanden. Het waren vooral de prijzen en winstmarges van de producten voor binnenlandse consumptie die opvallend de pan uit swingden: ze stegen 2 tot 3 procentpunt meer dan in onze buurlanden.
Dat de winstmarges in ons land duidelijk hoger liggen, valt niet te ontkennen, al geven werkgeversorganisaties dat niet graag toe. Waarom dat zo is, is onduidelijk. Het zou te maken kunnen hebben met een gebrek aan concurrentie. Minister van Economie Pierre-Yves Dermagne (PS) laat onderzoeken of bedrijven de voorthollende inflatie vandaag gebruiken om de prijzen extra te verhogen. Dat is ook wat gouverneur Wunsch opperde: ‘Het is niet uit te sluiten dat bepaalde bedrijven deze energiecrisis zelfs zien als een opportuniteit om hun prijzen te verhogen.’ Voor hen betekent dat kassakassa.
Ruimte voor bedrijven
Onze bedrijven hebben dus enige ruimte om de toegenomen kosten door de automatische loonindexering niet volledig door te berekenen in hun prijzen, aangezien ze al jaren bijzonder veel winst maken. De verwachting bij de Nationale Bank is dat de winstmarge van de bedrijven dit jaar wat zal dalen, als gevolg van de stijgende loonkosten. Maar dan nog zal de winstmarge boven het niveau van vóór de coronacrisis liggen, toen het 42 procent bedroeg. Dat is nog steeds behoorlijk veel in vergelijking met de gemiddelde winstmarge sinds de eeuwwisseling, want die bedraagt geen 40 procent.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier