Hans Vandeweghe over de achterkamers van de topsport: ‘Ik beken: ik ben een Mitspieler geweest’
Laster en eerroof, zo heet de nieuwe bundel met een selectie van columns van Hans Vandeweghe. Vandeweghe is een van de scherpste en best geïnformeerde sportjournalisten in Vlaanderen, en by far ook de meest controversiële. ‘Via Jacques Rogge kwam ik waar geen andere sport- journalist raakte.’
Dit interview begint met een disclaimer. Toen ik in 1992 journalist werd bij De Morgen, stond ik in bewondering voor Hans Vandeweghe. Als freelancemedewerker bracht hij in de geweldige rubriek ‘Dug-Out’ sportverhalen die nergens anders verschenen: historische stukken, achtergronden en ook het betere buitenlandse sportnieuws. Hij schreef ook ongemeend boeiend over zwemmen en atletiek, en sprak over doping toen dat in veel Vlaamse media nog een half taboe was. Hans Vandeweghe was een sportjournalist, geen voetbal- of wieler- verslaggever. Dertig jaar later is hij dat nog steeds. Maar aan elke wedstrijd komt een einde. De immer afgetrainde veertiger Hans Vandeweghe – zo ziet hij er tenminste uit – blijkt in werkelijkheid 63 te zijn. Over twee jaar wenkt zijn pensioen. ‘Eeuwig de journalist uithangen hoeft voor mij niet. Ik wil nog een tijdje mijn mening kunnen neerschrijven, want ik ben niet gedegouteerd, maar hopelijk niet zo lang als Hugo Camps dat al doet.’ (lacht)
Het debat over doping verloopt louter in termen van goed en kwaad. Het is een onderdeel geworden van de moderne cancelcultuur.
Na bijna een halve eeuw journalistiek mag de riem worden afgegooid?
Hans Vandeweghe: Mijn eerste perskaart heb ik in 1976 aangevraagd, als medewerker volleybal voor de krant De Vooruit, de Gentse voorloper van De Morgen. Eigenlijk was ik een stakingsbreker. De freelancers wilden niet meer schrijven, en dus zocht de sportredactie nieuwe medewerkers. Ik zie in zijn hoekje op die redactie Louis Paul Boon nog zitten, een vriendelijke oudere man. Eigenlijk was ik zelf nog te jong om sportjournalist te mogen zijn – dat kon toen pas vanaf je eenentwintigste. Ik heb dus een paar jaar mijn leeftijd vervalst.
U was toen nog een volleybalspeler van enig niveau. Daardoor had u als journalist altijd bovengemiddeld veel aandacht voor het lichaam van een sporter: zijn lengte, zijn longinhoud, zijn gewicht ook. Dat gaf u een voorsprong als journalist.
Vandeweghe: Mijn volleybalcarrière heeft me inderdaad aandacht doen schenken aan het menselijk lichaam. Daar begint topsport. Ik heb me zelfs een paar jaar ingeschreven voor de zomercursus van de gezaghebbende Sporthochschule in Keulen. Ik kreeg er les van het wereldberoemde duo Wildor Hollmann en Alois Mader, de pioniers van het onderzoek naar de invloed van lactaat op sportprestaties. Ik stak er geweldig veel van op.
In Keulen kwam ik ook in contact met de grote Manfred Donike, dé wereldautoriteit in doping. Dat gebeurde op voorspraak van Jan Olbrecht, de Belgische ex-zwemkampioen en topfysioloog. Olbrecht had Donike ervan verzekerd dat ik een geschikte journalist was. Bij onze eerste ontmoeting zei hij: ‘Momentje. Eerst wil ik u vragen stellen.’ Hij peilde naar mijn kennis van zijn onderzoek naar testosteron. Zo zijn we in gesprek geraakt. Later liet hij mij zelfs toe in zijn inner circle. Ik mocht ’s avonds mee uit eten gaan.
Naar verluidt werkte Donike dag en nacht.
Vandeweghe: De waarheid is dat zijn assistente ook zijn maîtresse was. Daarom moest ik mee op restaurant: dan had hij weer een ander alibi om niet naar huis te hoeven gaan. Na een uur mocht ik al beschikken. (lacht) Maar ook bij hem haalde ik nieuws. In Nederland was er opschudding ontstaan nadat kogelstoter en discuswerper Erik de Bruin, een wereldtopper, op doping was betrapt. De Bruin schreeuwde zijn onschuld uit, de Nederlandse atletiekbond volgde hem. ‘Nederland denkt dus dat De Bruin onschuldig is?’ zei Donike. ‘Ik zal je eens wat laten zien.’ Hij mocht me geen vertrouwelijke documenten tonen, maar hij legde een mapje zichtbaar op zijn bureau en verliet daarna het vertrek. Ik mocht die documenten niet meenemen, maar ik kon ze lezen, overschrijven en zelfs fotograferen. Daaruit bleek dat De Bruin niet alleen humaan choriongonadotrofine (HCG) en gesofisticeerde testosteron gebruikte. Donicke had nog een derde stofje gevonden: stanozolol. Dat was het beruchte middel waarmee de Canadees Ben Johnson in de 100 meterfinale op de Olympische Spelen van 1988 in Seoel een spectaculair wereldrecord liep en de Amerikaan Carl Lewis klopte.
Het nieuws van dat toen nog onbekende derde dopingproduct bracht ik in primeur in Sport International, mét een foto van het bezwarende rapport. Dat heeft de internationale atletiekbond IAAF doen besluiten om De Bruin toch vier jaar te schorsen. Zo maak je natuurlijk naam als journalist.
Sport International was een zusterblad van Vrij Nederland. Vlaanderen keek ontzettend op naar de topjournalistiek van die Nederlandse tijdschriften.
Vandeweghe: Bij Sport International heb ik de toenmalige Nederlandse kroonprins Willem-Alexander leren kennen: tot zijn troonsbestijging was hij een lid van het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Ik spreek hem nog altijd aan met ‘WA’. Als hij toevallig voorbij mijn deur zou komen, zou hij gegarandeerd stoppen: ‘Drinken we een glaasje wijn?’
Mijn geloofwaardigheid als topjournalist heb ik vooral te danken aan mijn relatie met Jacques Rogge, die van 2001 tot 2013 IOC-voorzitter was. Rogge was toen de belangrijkste sportautoriteit ter wereld, en ik was de journalist die het dichtst bij hem stond. Onze relatie dateerde al van voor zijn verkiezing. Ik herinner me een redactievergadering bij Sport International in 1995. Mijn gsm licht op: ik word gebeld door Yasmine Braeckevelt, de personal assistent van Jacques Rogge. ‘Dokter Rogge vraagt of u met hem en Juan Samaranch een privéjet wilt nemen om de Olympische Comités van de voormalige Sovjet-Unie te gaan bezoeken.’ De Spanjaard Samaranch was toen al dertig jaar lang de almachtige voorzitter van het IOC, Rogge was nummer één van de Medische Commissie en dus Samaranchs rechterhand. Een journalist kan maar beter zorg dragen voor zijn eigen reputatie, dus ik herhaalde extra luid: ‘Dus ik mag samen met Samaranch en Rogge naar de ex-Sovjetstaten?’ (brede grijns)
In Wit-Rusland sliepen we in het paleis van president Aleksandr Loekasjenko. Ik stond erbij toen Loekasjenko aan Samaranch een nieuwe Olympische discipline voorstelde: de tolk vertaalde het als ‘ boxing of heads of state‘. Ik begon te lachen met dat grapje – zo’n president mocht merken dat ik hem leuk vond. Maar het was géén grapje en al die Wit-Russen keken me ontstemd aan. (bulderlacht)
Het was allemaal onwaarschijnlijk boeiend. Het zou niet netjes geweest zijn als ik vandaag voor een Belgisch medium zou schrijven en dan zo’n nauwe band met Jacques Rogge zou onderhouden. Maar als journalist voor een Nederlands sportblad vond ik dat het kon. Via Rogge kwam ik waar geen andere sportjournalist raakte.
In het begin van deze eeuw zat u mee aan tafel toen Wouter Vandenhaute, de kersverse eigenaar van de Ronde van Vlaanderen, zijn blauwdruk om het wielrennen te vernieuwen voorstelde aan de andere bonzen van die sport. Dat verliep allemaal in het striktste geheim, en dus schreef u er geen letter over. Tot Het Laatste Nieuws twee maanden later het nieuws ‘in primeur’ bracht.
Vandeweghe: De laatste fase waarin je als journalist komt, is de assimilatiefase: die waarin je gevraagd wordt om erbij te zijn op interne vergaderingen, op voorwaarde dat je niet schrijft wat je hoort en weet. Je kunt alleen maar wachten tot een ander medium met het nieuws komt en dan tegen je hoofdredacteur zeggen: ‘Ik wist het eigenlijk allemaal’, om vervolgens tot in detail uit te leggen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Ik beken: ik ben een Mitspieler geweest. Het spijt me niet. Als ik alles had opgeschreven wat ik heb gezien en wat ik weet, dán had ik pas problemen gekregen. Ik moet eerlijk zijn: zulk nieuws heb ik de laatste jaren niet meer naar boven kunnen halen. Alsof de deuren zich voor mij aan het sluiten zijn.
Begin deze eeuw was ik er inderdaad bij. Wouter wilde met zijn blauwdruk ‘Cycling 2020’ het professionele wielrennen op wereldschaal grondig hervormen. Als enige journalist zat ik aan tafel met mannen als Patrick Lefevere, Bjarne Riis en Johan Bruyneel, wellicht de verstandigste ploegleiders die het peloton ooit heeft gezien.
Maar zonder doping deden zeker die laatste twee namen het niet.
Vandeweghe: Het waren figuren van hun tijd. Toen ik het nieuws uitbracht over de doping van Johan Museeuw – de sms’jes waarin hij het had over ‘wespen’ als hij ‘aranesp’ bestelde, een vorm van epo – begreep Johan Bruyneel dat niet: ‘Museeuw is toch zo’n groot coureur?’
Nadien dronken we op een avond tijdens de Dauphiné Liberé samen een glaasje wijn. Het werden twee flessen. Bruyneel vroeg mij waarom ik niet geloofde dat Lance Armstrong zonder doping had gereden. ‘Johan, je hoeft mij niet de hele waarheid te vertellen,’ zei ik, ‘maar je mag ook niet liegen.’ Ik gaf hem mijn visie: ‘Lance heeft nooit op andere benzine gereden dan zijn concurrenten. Dus blijft hij voor mij een Tourwinnaar.’ Bruyneel: ‘Met die uitleg ga ik akkoord. ‘ (lacht)
In het dopingdebat is elke nuance weg. Vandaag wordt een wielrenner die op doping is betrapt víér jaar geschorst. Die kan zijn professionele carrière vergeten. Axel Witsel schopte als Standard-speler ooit het been van Anderlecht- verdediger Marcin Wasilewski in tweeën en kreeg een schorsing van acht speeldagen. Dat komt door al dat gemoraliseer over doping. Het debat verloopt louter in termen van goed en kwaad. En doping- zondaars schrappen we uit de geschiedenis van de sport. Het is een onderdeel geworden van de moderne cancelcultuur.
U hebt er zelf last van. U bent altijd een scherpe columnist geweest, maar in de inleiding van uw nieuwe boek schrijft u dat uw columns bij De Morgen vandaag vooraf worden nagelezen – en soms gecensureerd.
Vandeweghe: Onlangs had ik in een column willen uitleggen dat jonge Kenianen en Ethiopiërs nog altijd blootsvoets lopen voor ze hun eerste spikes krijgen. En dat ze zelfs in hun kinderjaren, wanneer ze ‘nog niet op ketonen maar op bonen lopen’, al sneller zijn dan elke Belg. Maar dat blootsvoets en die bonen moesten eruit.
Van wie?
Vandeweghe: Van hogerhand. Ik vind het spijtig. Vooral omdat ik in 2001 in Kenia ben geweest en het met eigen ogen heb gezien, en nog wel in het befaamde High Altitude Training Centre van de Nederlands-Keniaanse ex-veldloopster Lornah Kiplagat en haar man. Al die gastjes kwamen naar mij: ‘ Mzungu, mzungu – witte man – I can run! I want to Europe!‘ Ze lopen op blote voeten en ze willen tonen hoe snel ze zijn. Die jongetjes liepen gewoon naast onze auto, kilometers aan een stuk. Ik heb dat toen beschreven. Als dat ik vandaag nog in dezelfde woorden op papier zou zetten, zou ik Dalilla Hermans achter me aan krijgen.
Mijn vrouw rijdt veel sneller de cols op dan ik. Op de Ventoux klopte ze mij vorig jaar zelfs met twintig minuten.
De krant is bang voor negatieve reacties?
Vandeweghe: Ja. Ik kan wel verdragen dat een hoofdredacteur mij vraagt om een verkeerd te begrijpen zin anders te formuleren. De eerste die dat ooit deed, was Yves Desmet. Ik had geschreven dat Anderlecht-manager Michel Verschueren te laat was geboren, omdat hij een paar decennia eerder een mooie functie had kunnen ambiëren aan een of ander treinperron in Polen. Ik begreep het bezwaar en heb dat dus anders verwoord.
Zaterdagochtend hing Verschueren zelf aan de lijn: ‘ We moeten eens klappen, Hanske. Kom maar naar mijn frituur.’ Dat was Saint-Guidon, het clubrestaurant met een Michelinster. Eerst dronken we in zijn bureau twee porto’s. Vervolgens gingen we naar het restaurant. Daar zei Verschueren: ‘ Eerst een aperitiefke.‘
Verschueren, de man die zei dat er in het voetbal geen homo’s zijn, samen met Hans Vandeweghe, de columnist die al het verwijt kreeg een seksist en zelfs een racist te zijn.
Vandeweghe: Dat verwijt komt van goedmenende mensen die alles veel te ideologisch bekijken en zich zelden hebben verdiept in wetenschappelijke literatuur.
Het probleem is dat de meeste mensen niet begrijpen wat een gausscurve is. Topsport bevindt zich per definitie op het uiterste van die klokvormige curve: daar en alleen daar zie je een veel hogere concentratie van topsprinters van West-Afrikaanse origine, en meer mannen dan vrouwen. Maar in het ontzaglijk grote middendeel van die curve, het stuk waarin jij en ik ons bevinden, is dat verschil tussen Afrikanen en Europeanen totaal verdwenen. En dat tussen mannen en vrouwen ook. Op de Ventoux klopte mijn vrouw me vorig jaar zelfs met twintig minuten. (grijnst)
Hebt u uw door biologie ge- dreven insteek in de loop der jaren niet moeten nuanceren? In een interview zei Arthur Ashe (1943-1993), de eerste zwarte winnaar op Wimbledon, dat er voor de manifeste afwezigheid van zwarte toptennissers geen biologische maar sociale verklaringen zijn: de hoogte van de lidgelden bij Amerikaanse tennisclubs, en de blanke wijken waarin de courts zich bevinden.
Vandeweghe: Hij had natuurlijk gelijk, toch wat het tennis betreft. Sinds Venus en Serena Williams bestaat daar geen discussie meer over.
Ik heb Arthur Ashe ooit in New York geïnterviewd voor Humo. Toen kon dat nog. Vandaag zijn niet alleen de wereldvedetten onbereikbaar geworden. Ook Belgische sportfiguren schermen zich het liefst hermetisch af van de pers.
Dat gebeurt zelfs bij sympathieke wielerploegen. Ik ben in december nog op een trainingskamp kunnen meegaan. Officieel waren de renners opgedeeld in bubbels. In werkelijkheid gebeurde dat alleen tijdens het eten. Nadien zaten ze allemaal samen te pokeren en was het één grote bubbel in dat hotel. Vandaag hebben ook de tofste profploegen elk contact met de pers verbroken. Ze filmen hun eigen interviews met hun eigen renners, sturen die door – en daarmee moeten wij het doen. En dat wordt allemaal verantwoord door ‘corona’. Geen ellende meer met die journalisten. Corona wordt gebruikt om hen ver weg te houden. Het virus is hét alibi voor censuur.
Alle spontaniteit is weg, want spontaan uitgesproken woorden zijn een risico. Ik heb dat meegemaakt bij AA Gent, waar ze mij vroegen om communicatieadvies te geven. Er werd vooraf bepaald welke spelers na de wedstrijd met de pers mochten spreken. ‘Die zeker niet, want die valt te moeilijk te controleren.’ Iemand anders wel, ‘want die zegt toch nooit iets’.
Vroeger trokken journalisten na elke voetbalwedstrijd naar de kleedkamer. Vandaag zijn trainingen en zeker kleedkamers verboden terrein.
De eerste keer dat ik oud- international Enzo Scifo sprak, was hij poedelnaakt. Het was een klassiek kleedkamerinterview na een avondwedstrijd van Anderlecht, eind vorige eeuw.
Vandeweghe: Dat is niet meer mogelijk. Er mag niet meer vrijuit geïnterviewd worden.
Neem het grote wielertalent Remco Evenepoel. Niet alleen mag je niet met hem spreken, je mag als journalist zelfs geen onvertogen woord over hem schrijven. Zo wil manager Patrick Lefevere de druk afhouden van ‘Eddy Evenepoel’ – die benaming gebruikt mijn gewaardeerde collega Thijs Zonneveld, omdat Remco alles heeft om onze nieuwe Merckx te worden. In de VRT-podcast De Tribune spraken we onlangs over de vervelende schaambeenblessure waarmee hij worstelde. Meteen stuurde Lefevere een zure tweet: ‘Men moet stoppen met praten over Evenepoel.’ (zucht) Sportjournalistiek wordt nooit meer zo leuk als ze geweest is.
Terwijl u als journalist pas in uw element bent als u iemand onder vier ogen kunt spreken.
Vandeweghe: Ik heb in de loop der jaren geleerd dat de sportieve strijd zich niet beperkt tot het veld, de zaal of het parcours. Winst en verlies worden bepaald door wat er gebeurt in de bestuurskamers en andere belendende percelen. Veel journalisten vinden dat niet zo boeiend, mij interesseert het mateloos.
Neem die plots ingetrokken beursgang van Club Brugge. Ik ben vrij tevreden dat ik die afloop heb voorspeld in mijn column in De Morgen. Het ging om een emoaandeel, met weinig uitzicht op een dividend. En dat voor een bedrijf dat zich zorgen moet maken over zijn recurrente inkomsten. Straks zijn de Belgische ploegen hun vaste Europese plaats kwijt en moet Club Brugge zich elk jaar opnieuw voor de Champions League proberen te kwalificeren – wedstrijden tegen de nummer vier van Italië of Engeland: begin er maar aan. Maar zo’n analyse valt dus niet meer op. Het is blijkbaar veel belangrijker om te kunnen voorspellen welke speler volgende zondag zal scoren.
Daardoor bent u nooit een ‘echte’ sportjournalist geweest. Tot vandaag ziet een harde kern van klassieke verslaggevers u als een buitenbeentje, zelfs als een spelbederver.
Vandeweghe: Ik ben inderdaad niet blind voor de afspraakjes die ook door zogenaamde echte sportjournalisten achter de schermen worden gemaakt. Een Vlaams medium heeft ooit een mail verstuurd naar een renner: ‘Dit ga je zeggen over je ploeg, en wij gaan met jouw woorden nieuws maken’ – het betrof een indianenverhaal over doping. ‘In ruil betalen we je de helft van je contract bij je nieuwe team.’ Die e-mail zit nog altijd hierboven in mijn pc.
In mijn boek schrijf ik over Ivan Leko, toen hij tussen 2009 en 2014 nog voetbalde bij Lokeren en Dejan Veljkovic zijn makelaar was. Op een dag vroeg Veljkovic aan een ambitieuze jonge journalist: ‘Kun je Ivan in de statistiekjes van de maandagkrant drie assists extra toekennen?’ Dat zou de speler goed uitkomen wanneer hij een beter contract wilde afdwingen, wat natuurlijk ook een hogere fee voor de makelaar zou inhouden. Onze jonge collega durfde niet goed, maar na een paar dagen kon hij Veljkovic triomfantelijk terugbellen: ‘We hebben inderdaad één assist over het hoofd gezien.’ Waarop Veljkovic: ‘Eentje maar? De concurrentie telt er wel dríé bij.’
Ik kan het ook niet meer goed verdragen als collega’s bewust wegkijken, of zich plots niet meer herinneren wat er ooit is gebeurd. Een paar weken terug schreef zelfs La Gazzetta dello Sport: ‘Mathieu van der Poel rijdt Milaan- Sanremo met rugnummer 21: het geluksnummer van Marco Pantani, want daarmee won hij in 1998 de Tour.’ Dus de voornaamste sportkrant van Italië weet blijkbaar niet meer dat de editie van ’98 dé doping-Ronde was, de enige die je eigenlijk niet had willen winnen. Bovendien was Pantani op het einde van zijn leven een narcoverslaafde.
Soms bent ook u idolaat. U vindt de oud-NBA-ster Michael Jordan een soort halfgod.
Vandeweghe: Hij heeft meer betekend voor zijn team, zijn sport, voor zichzelf – geen topsporter heeft ooit meer verdiend – en voor de economie dan eender welke sporter voor hem heeft betekend en wellicht ook na hem zal betekenen. Michael Jordan heeft Nike gemáákt. Pas nadat Nike hem onder contract had genomen, is het van een ambitieus sportmerk uitgegroeid tot een wereldwijd icoon. Michael Jordan is in zijn eentje een onwaarschijnlijke marketingstory geworden.
Als speler was Jordan ook onwaarschijnlijk dominant. Ik heb hem tweeëndertig keer live zien spelen. In 2002 maakte ik op weg naar de Olympische Winterspelen in Salt Lake City een tussenstop in Washington, speciaal om hem te ontmoeten. Na de wedstrijd verzamelden we met een groepje journalisten bij zijn locker. Jordan kwam eraan en keek mij recht in de ogen : ‘ I remember you. It’s been a while. How are you?‘ Wat een boost gaf dat! (lacht) Ja, op zo’n moment ben ik geen journalist maar een echte supporter.
Hans Vandeweghe
– 2 januari 1958: geboren in Gent
– 1976-1991: freelancer en sportjournalist bij De Morgen
– 1991-1993: directeur communicatie van het Belgisch Interfederaal en Olympisch Comité (BOIC)
– 1993-2004: journalist bij Sport International
– Sinds 1996: gastdocent aan VLEKHO, VUB en Vives Brugge
– 2004-2009: chef sport bij De Morgen
– 2009-2011: sportjournalist bij De Standaard en Het Nieuwsblad
– 2011-2014: algemeen directeur van Wielerbond Vlaanderen
– Sinds 2014:+ sportjournalist en -columnist bij De Morgen