Hanna Vandenbussche, filosofe en langeafstandsloper: ‘De filosofe saboteert de atlete soms, ja’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden. We zijn als maatschappij te veel op fitheid en gezondheid gefixeerd, vindt filosofe en langeafstandsloper Hanna Vandenbussche. Ze gelooft in de sterke eenheid van lichaam en geest, net als Descartes. ‘Ik haal veel energie uit geestelijke arbeid.’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Vanzelfsprekend heeft ze vanochtend al gelopen. Tien minuten maar, om zichzelf weer tot rust te brengen. ‘Ik was nogal nerveus voor ons gesprek’, zegt ze.
Nochtans beleeft Hanna Vandenbussche hoogdagen. Ze is zojuist verhuisd van Schaarbeek naar Oud-Heverlee en woont nu samen met haar vriend in een huis in een tuinwijk. Op de marathon van Berlijn liep ze drie weken voor onze ontmoeting een persoonlijk record: 2 uur 34 minuten en 44 seconden. En straks ligt haar eerste boek in de winkel, Het lot van Atalanta, waarin ze in het spoor van Franse filosofen zoals René Descartes, Blaise Pascal, Michel de Montaigne en Jean-Paul Sartre reflecteert over thema’s als verbeelding, vrijheid, identiteit, kwetsbaarheid en emoties.
‘Als je filosofisch nadenkt over langeafstandslopen kom je bijna spontaan terecht bij het thema van lichaam en ziel’, schrijft ze.
Vandenbussche doctoreerde op Descartes en Pascal, en werkt nu als pedagogisch begeleider voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Ze geeft bijscholing filosofie aan leerkrachten in de humaniora.
‘Ik ben van nature verlegen en onzeker’, zegt ze bij het begin van onze wandeling door het Heverleebos. ‘Ik ben dus heel benieuwd hoe mijn boek onthaald zal worden.’
U hebt het in uw boek over uw faalangst. Waar komt die vandaan?
Hanna Vandenbussche: Ik heb altijd passies gehad die mijn volledige aandacht opeisten. In mijn jeugd waren het de muziekschool, toneel en voordracht. Ik wilde in alles de beste zijn en moest me de hele tijd bewijzen, van mezelf. Dat gevoel heb ik nog altijd, in de atletiek en in de filosofie: er staat veel op het spel, lijkt me, ik moet dus mijn best doen. Tot op zekere hoogte heb ik zelf controle – ik kan veel trainen en veel boeken lezen en herlezen – maar geluk en toeval spelen ook een rol. Als perfectionist is dat niet gemakkelijk om te aanvaarden. Daarom heb ik altijd angsten. Hoe zal het vandaag gaan? Hoe zal ik overkomen?
We hameren op de individuele wilskracht en tegelijk laten we ons omringen door een leger van experts: kinesisten, diëtisten, psychologen. Die tegenstrijdigheid intrigeert me.
U schrijft: ‘Als filosofe keer ik mij radicaal tegen elke vorm van bijgeloof, maar als loopster ontsnap ik nooit helemaal aan de sterke invloed van mijn verbeelding en mijn emoties.’ Is het onderscheid tussen de twee zielen in u – de filosofe en de loopster – altijd even gemakkelijk te maken?
Vandenbussche: Soms is het bijna Jekyll en Hyde. Een concreet voorbeeld zijn de fameuze Vaporfly-schoenen van Nike. Als filosofe heb ik er moeite mee, ik stel er me veel vragen bij: tot hoever mag technologie ingrijpen in menselijke prestaties? Je kunt er slechts 120 kilometer mee lopen, is dat ecologisch wel verantwoord? Worden atleten die ze niet kunnen betalen niet benadeeld? En bedrieg je jezelf niet, want op gewone schoenen zou je nooit zo snel kunnen lopen? Maar als loopster is het natuurlijk verleidelijk om ze te dragen. Twee weken voor de marathon van Berlijn kreeg ik de limieten voor het Europees kampioenschap te zien en die waren zo scherp dat het dom geweest zou zijn om de schoenen niet te dragen. Als topsporter wil je er alles aan doen om je prestatie te bevorderen. En zie, ik heb een persoonlijk record gelopen. Maar wel met een stemmetje in mijn achterhoofd dat zei dat ik met andere schoenen nooit zo snel was geweest.
Soms zijn de twee zielen dus in strijd met elkaar. Maar op andere momenten helpen ze elkaar. Toen ik dit boek aan het schrijven was, liep ik beter dan ooit. Ik haal veel energie uit geestelijke arbeid, het geeft me zelfvertrouwen en daardoor loop ik beter.
De moeilijkste vraag die je een loper kunt stellen: waarom loopt u?
Vandenbussche:(lacht) Ik ben in elk geval niet beginnen te lopen omdat het me gelukkig maakt. Op de middelbare school was ik niet de gelukkigste leerling, ik vond mijn plaats er niet echt. Maar toen ik begon te lopen, kreeg ik opeens zelfvertrouwen. Blijkbaar had ik toch ergens talent voor.
Ik zal niet ontkennen dat ik tijdens het lopen soms euforisch word, maar voor mij is lopen vooral de ultieme uitdrukking van vrijheid. Het klinkt wat cliché, maar al lopend ontsnap ik even aan de verplichtingen van elke dag. Alleen al door je outfit te verwisselen, zoals kinderen een ‘speeloutfit’ aantrekken om in het bos te gaan spelen, word je al een beetje een andere persoon.
‘Het leven moet worden geleefd als een spel’, zei Plato.
Vandenbussche: Dat vind ik ook, al is het niet altijd even simpel die ingesteldheid vast te houden. Maar atletiek, en zeker veldlopen, is inderdaad een spel. Een serieus spel met duidelijke regels en iedereen doet er alles aan om te winnen, maar het blijft een spel. Ik ben wel niet altijd de beste speler, moet ik eerlijk zijn. Als ik tijdens een duurloop in het bos een groepje wandelaars tegenkom dat niet meteen aan de kant gaat, transformeer ik weleens in een ‘loopterrorist’. In het normale leven ben ik vriendelijk en menslievend, maar tijdens een training of wedstrijd ben ik minder verdraagzaam. Op zulke momenten wil je gewoon de beste zijn. Dan komt ‘ le moi haïssable’, zoals Blaise Pascal het noemde, in mij weleens naar boven.
Stelt u uw eigen competitiedrang vaak ter discussie?
Vandenbussche: De filosofe in mij saboteert de atlete in mij soms, ja. Vroeger meer dan nu. Ik was bang voor competitie, voor de confrontatie met anderen. Nu begin ik het meer als een spel te zien en kan ik alles beter relativeren.
Vindt u de wereld rond u dikwijls oppervlakkig?
Vandenbussche: Het zou nogal arrogant zijn om dat te beweren. Maar waar ik me wel vaak aan erger, zijn oppervlakkige uitspraken zoals ‘je komt hier sterker uit’ wanneer iemand heeft moeten opgeven tijdens een marathon, of aan commercieel gedreven zinnen als ‘ no human is limited’. Die slaan nergens op. Maar over het algemeen heb ik veel geluk: in mijn atletiekomgeving kom ik alleen maar intelligente, nieuwsgierige, filosofische mensen tegen en in academische kringen voel ik ook altijd veel begrip. Toen ik doctoreerde in Dijon vroeg mijn prof vaak naar mijn trainingen. Te vaak zelfs. (lacht) Ik ben ook filosofe, dacht ik op den duur, ik vind het minstens zo interessant om over filosofie te praten als over mijn looptrainingen.
Krijgt het louter lichamelijke te veel aandacht in onze maatschappij?
Vandenbussche: Zeker. Mensen die retorisch sterk zijn, spreken ook wel tot de verbeelding. Maar ze worden veel minder op een voetstuk geplaatst dan mensen die lichamelijk uitblinken. Gelukkig vinden steeds meer filosofen hun weg naar het grote publiek – Alicja Gescincka en Ignaas Devisch bijvoorbeeld – maar hun bekendheid is nog altijd niet te vergelijken met die van, ik zeg maar wat, Wout van Aert. Gelukkig is er wel meer en meer aandacht voor kwetsbare idolen, zoals Simone Biles (de gevierde Amerikaanse turnster die getuigde over het seksuele misbruik door haar coach en op de Olympische Spelen in Tokio door mentale problemen de meeste wedstrijden aan zich liet voorbijgaan, nvdr).
U pleit voor meer kwetsbaarheid?
Vandenbussche: ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’ is te veel een dogma geworden. Een persoonlijke missie bijna. We hameren voortdurend op de individuele wilskracht – ‘ you can do it!’ – en tegelijk laten we ons omringen door een leger van experts: kinesisten, diëtisten, stabilisatiecoaches, krachttrainers, psychologen, noem maar op. Meer en meer mensen stellen zich kwetsbaar op, maar tegelijk laten ze zich in hun kwetsbaarheid steeds vaker begeleiden. Die tegenstrijdigheid intrigeert me.
Niet iedereen hoeft een marathon te lopen om een gelukkig leven te leiden. Af en toe wandelen of fietsen, of zelfs gewoon stil zijn en aan zenmeditatie doen, kan al voldoende zijn. Onze enorme obsessie met eten, nog zoiets. Mensen kunnen blijkbaar geen ontbijt meer nemen zonder er een foto van op Instagram te posten. (lacht) Maar ook hier: gelukkig zijn er atleten zoals Louise Carton, die openlijk getuigde over de eetproblemen waar ze jarenlang mee kampte. Zeker bij de vrouwen is er nog altijd een groot probleem met anorexia in de atletiek. Ik ben zelf redelijk bourgondisch op dat vlak. Minutieus een voedingsschema volgen kan ik niet. Maar net daarom hou ik het mentaal ook vol, vermoed ik.
‘De interactie tussen het lichaam en de ziel wordt nog het best begrepen door wie nooit filosofeert’, vond René Descartes. Had hij gelijk?
Vandenbussche: Ik vind van wel, ja. Het stoort me als Descartes, zeker in sportfilosofische kringen, wordt voorgesteld als iemand die alleen bezig was met het cogito, het denkende subject, en het lichaam geen plaats gaf in zijn filosofie. Met zijn theorie over de onlosmakelijke eenheid van lichaam en ziel heeft hij net getoond hoe belangrijk het lichaam is, in het dagelijkse leven. Dat we voortdurend passies en gevoelens ervaren, is voor hem het sprekende bewijs van de intieme band tussen lichaam en ziel. En de ziel kan omgekeerd ook het lichaam beïnvloeden: hij beweerde dat er levensgeesten in ons bloed zitten die zich vertalen in een voorstelling in ons denken. Dat denk ik nu wel niet, maar hij schrijft ook aan zijn correspondent Elisabeth: ‘Neem eens wat afstand van de metafysica en kijk gewoon naar de mensen die er niet te veel bij stilstaan.’ De eenheid tussen lichaam en geest is voor hem geen analyseerbaar metafysisch concept, maar een vanzelfsprekende ervaring die we allemaal met elkaar delen. We moeten de eenheid tussen lichaam en geest dus niet per se willen verklaren.
Waar ligt volgens u de grens tussen lichaam en geest?
Vandenbussche:(denkt na) Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Ik denk net als Descartes dat lichaam en geest wel degelijk verschillende substanties zijn, die voortdurend met elkaar interageren. Maar op welke manier dat gebeurt en waar de grens tussen beide ligt? Ik weet het niet. Veel neuropsychologen geloven dat ons denken volledig bepaald wordt door hersenprocessen en ze bieden er een minutieuze verklaring voor. Heel interessant, maar ik geloof het niet. Het klinkt misschien wat ouderwets of nostalgisch, maar ik denk dat we toch nog een soort bewustzijn hebben dat losstaat van die hersenprocessen.
Een vrije wil?
Vandenbussche: Ja, al wordt die wel vaak afgeleid en misleid door onze verbeelding. Ik zie de vrije wil vooral als het vormen van oordelen en het kunnen nemen van beslissingen. Er zal vaak wel een lichamelijke aanleiding zijn, zoals Descartes schrijft, maar volledig materieel is dat bewustzijn volgens mij niet.
Waarin hebt u het meest vertrouwen, in uw lichaam of in uw geest?
Vandenbussche: In mijn lichaam, denk ik toch. Onze geest hebben we niet altijd onder controle. Zoals Montaigne schrijft: onze gedachten slaan soms op hol, als een paard, we kunnen ze soms moeilijk in de hand houden. Een puur lichamelijke blessure is meestal ook gemakkelijker te herstellen dan een geestelijke, heb ik al ondervonden. Maar ik geloof dus sterk in de eenheid tussen lichaam en geest, we moeten ze niet altijd tegenover elkaar willen plaatsen.
Als ik tijdens een duurloop in het bos een groepje wandelaars tegenkom dat niet meteen aan de kant gaat, dan komt le moi haïssable, zoals Blaise Pascal het noemde, in mij naar boven.
Deze interviewreeks heeft een nieuwe titel nodig?
Vandenbussche: Mocht het aan mij liggen, ik zou er enkele woorden aan toevoegen: ‘De eenheid tussen lichaam en geest’. (lacht)
Wat gebeurt er na de dood met ons onstoffelijke bewustzijn?
Vandenbussche:(denkt na) Ik denk wel dat er nog iets is na de dood. Geen geromantiseerd hiernamaals, maar toch ‘iets’. Wat dan? Dat weet ik niet. Ik kan hier geen hele theorie over de onsterfelijkheid van de ziel geven. Ik denk niet dat onze geest samen met ons lichaam sterft, als een soort machine. Het is een intuïtief aanvoelen en het intrigeert me sterk, maar ik heb er nog geen bevredigend antwoord op gevonden.
Bent u gelovig?
Vandenbussche: Ja. Niet praktiserend, ik ga niet naar de mis, maar ik beschouw mezelf wel als gelovig. Wat me sterk aantrekt in het katholieke geloof, is het idee van engagement en zorg voor de ander. Ik heb twee individualistische passies waarin ik almaar betere prestaties nastreef, maar toch spreekt dat christelijke idee me sterk aan. Mocht er in een wedstrijd een atlete vallen, ik zou zeker stoppen om haar te helpen. En als pedagogisch begeleider ben ik veel minder individualistisch bezig dan als academicus, die gewoon zo veel mogelijk artikelen zou moeten schrijven.
Wat is voor u de zin van het leven?
Vandenbussche: Ik zou het moeten weten, het staat in ons leerplan. Een van de doelen voor de filosofieleraren die ik opleid is ‘de leerlingen leren nadenken over de zin van het leven’. (lacht en denkt na) Tevredenheid, denk ik. Met jezelf en met het leven dat je leidt. En dankbaarheid, om wat je allemaal kunt doen in het leven. Die twee concepten geven het leven voor mij betekenis. Vroeger was ik te veel bezig met pieken – een mooi artikel schrijven en publiceren, een selectie voor een groot kampioenschap halen – nu weet ik dat trots nooit met zinvolheid in verband mag worden gebracht.
Hanna Vandenbussche
– Is 34 jaar
– Groeide op in Diksmuide, woont in Oud-Heverlee
– Doctor in de filosofie (KU Leuven)
– Werd in 2019 Belgisch kampioene veldlopen en nam ook al deel aan verschillende internationale kampioenschappen en marathons
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier