De (s)preekstoel van Knack.be
‘Godsbeelden en mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen’
‘De vraag naar iemands godsbeeld is belangrijker dan we soms denken’, vindt godsdienstleraar en auteur Ignace Demaerel.
Het was de briljante schrijver Godfried Bomans die ooit de uitspraak deed dat de meeste katholieken in hun godsbeeld niet verder waren gegroeid dan een soort sinterklaasgeloof. Een lichtjes provocerende opmerking, maar wel een terecht doordenkertje – Bomans was namelijk zelf katholiek.
De discussie tussen gelovigen en niet-gelovigen over de vraag of er (al dan niet) een God bestaat, is eigenlijk deels naast de kwestie. Zeker in onze pluralistische maatschappij met een veelheid aan inheemse en uitheemse religies is het misschien correcter om te vragen: de God waarin jij (al dan niet) gelooft, hoe stel jij je die voor? Journalist Joël De Ceulaer organiseerde bijvoorbeeld in 2014 een interessant tv-debat: ‘De ketter en de kerkvorst’. Daarin kruisten de bekendste atheïst van België, professor Etienne Vermeersch, en de toenmalige aartsbisschop André Léonard de degens. De volgens mij meest spitse repliek van de driedelige serie ging als volgt: Vermeersch gooide eruit: ‘Als ik God was, ik zou het beter gedaan hebben’, waarop de aartsbisschop repliceerde: ‘Als deze wereld de wereld is die God geschapen heeft, zou ik ook atheïst worden.’
Godsbeelden en mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen.
Gelovigen en ongelovigen hebben namelijk eenzelfde probleem: ze moeten zichzelf onderzoeken of hun godsbeeld wel steekhoudt. Dit is volgens mij ook een kwestie van geestelijke hygiëne, want karikaturen creëren en afschieten kan iedereen. Het is gemakkelijk om alle schuld voor oorlogen en ellende in Gods schoenen te schuiven, want dan hoeven we niet naar onszelf te kijken; maar hoe volwassen is dit godsbeeld? De katholiek waar Bomans over spreekt, prefereert misschien een God die hem alleen maar cadeautjes uitdeelt: een wenselijke God die direct klaar staat als ik met mijn vinger knip. God als een automaat, een loopjongen, een softe opa? Vroeger heerste veel meer het godsbeeld van de strenge en straffende rechter, genre ‘God ziet u, hier vloekt men niet’. Toen Maarten Luther nog monnik was, worstelde hij jarenlang met dit (scheefgetrokken) godsbeeld en liep constant gebukt onder schuldgevoelens en zelfveroordeling: hij zag God als degene die eerst de lat onmogelijk hoog legt en er daarna vreugde in schept om mensen te veroordelen. God als de grote boeman die ons geen plezier of geluk gunt (zoals in de film ‘Le tout nouveau testament‘)?
Met dezelfde vragen worstelen ook andere religies, zoals bijvoorbeeld de islam: welk godsbeeld zit er in het hoofd van de terroristen die splinterbommen gebruiken om zoveel mogelijk ‘ongelovigen’ mee te verminken? Hebben zij het ware beeld van Allah in de Koran gelezen, of net de anderen die zeggen dat islam ‘vrede’ betekent? Is hun agressieve godsbeeld misschien een projectie van hun eigen innerlijke boosheid en frustratie? De vraag naar iemands godsbeeld heeft serieuze consequenties, nietwaar?
De Griekse filosoof Xenophanes (570-475 V.C.) is de eerste bekende die openlijk durfde zeggen: ‘De mens creëert goden naar zijn gelijkenis. De Ethiopiërs maken hun goden zwart en geven hen een platte neus; als ossen handen hadden en konden schilderen, zouden ze hun goden ongetwijfeld als ossen afbeelden.’ Deze uitspraak was ongetwijfeld choquerend in zijn tijd, maar Xenophanes heeft hier zonder twijfel een belangrijk punt. Als mens moeten we ons tenminste bewust zijn van dit al-te-menselijke mechanisme, en onszelf de vraag stellen of we niet een projectie van onszelf aanbidden. Hoe gemakkelijk zijn wij er niet in om onszelf te misleiden?
In de tijd van de Verlichting zocht men naar een ‘redelijke godsdienst’, en ergerde men zich aan alle antropomorfe beelden van God die in de Bijbel staan, omdat zij God als té menselijk afschilderden. Als tegenreactie ontwierpen enkele filosofen een deïstisch godsbeeld: God als een grote horlogemaker die zijn schepping intelligent gemaakt had, maar haar daarna ook volgens haar eigen wetten liet functioneren en dus niet meer ingreep. Maar is dit dan een hoogstaander, rationeler godsbeeld, of: een God zoals ik hem liefst wil, met andere woorden, die zich niet bemoeit met mijn leven? Voer voor psychologen…
Maar hoe kan je spreken over het godsbeeld van atheïsten, vraag ik mij af? Ik hoorde ooit s een achtjarig jongetje oprecht eerlijk zeggen: ‘Er kan toch geen God bestaan? Je kan toch niet op een wolk zitten?’ Deze kleine atheïst had zijn godsbeeld blijkbaar ontleend aan cartoons op internet… Is het niet naïef om te denken dat een atheïst helemaal geen godsbeeld heeft? Heeft hij al niet minstens een bééld in zijn hoofd waarvan hij zegt: ‘In zulke god kan ik niet geloven’. De meeste mensen sprokkelen zich een godsbeeld samen op grond van uitspraken van andere gelovigen in hun omgeving; en wanneer dit slecht geïnformeerde, luie, hypocriete of verstarde gelovigen zijn, zal hun godsbeeld uiteraard navenant zijn. Een verwrongen en scheefgetrokken beeld van God leidt tot krampachtige en verzuurde godsdienst, met mogelijks grote schade tot gevolg.
In onze moderne of postmoderne tijd lijkt het soms alsof iemands geloofsovertuigingen niet erg relevant zijn: ‘Het maakt niet uit wat je gelooft, of je christen of moslim, boeddhist of atheïst bent, als je maar een goed mens bent. In de praktijk komt het toch op hetzelfde neer.’ Dit soort uitspraken is vooral bedoeld om elementaire vriendelijkheid te betonen tegenover andersgelovigen, maar inhoudelijk gezien is ze zeer oppervlakkig.
Deze ‘ruimdenkendheid’ kan evengoed een teken zijn van intellectuele luiheid of onverschilligheid. Niemand ontkent dat geloofsvragen inderdaad moeilijk zijn en dat een dialoog tussen levensbeschouwingen ‘op eieren lopen’ is. Maar als we daarom zeggen ‘We geloven toch allemaal hetzelfde’, zijn we niet eerlijk met onszelf. Als het erop aankomt, gelóven we dat eigenlijk ook niet.
De vraag naar godsbeelden is véél belangrijker dan we denken. Want godsbeelden zijn verbonden met mensbeelden en wereldbeelden. In het joods-christelijke mensbeeld heeft de mens een schier oneindige waarde: is hij immers niet gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, een uniek kunstwerk, gewild en geliefd? De vader van de verloren zoon in de bijbel staat halsreikend op de uitkijk om zijn zoon terug in de armen te sluiten, ondanks zijn stinkende lompen.
Van Leon Trotski (1879-1940) zou daarentegen de uitspraak zijn: ‘Mensen mogen fungeren als mest op de velden van de toekomst.’ Waarmee hij bedoelde: enkele miljoenen burgers opofferen aan onze ideologie is perfect toelaatbaar. Stalin heeft dit ook met veel overtuiging in de praktijk toegepast, evenals Mao. In het brute communisme is de mens ‘quantité négligeable‘: eerst werd God aan flarden geschoten, dan de mens.
Mensbeelden zijn in twee richtingen verbonden met godsbeelden: wie of wat je ‘aanbidt’, bepaalt hoe je zelf wil worden. De God die we dienen is ons voorbeeld, rolmodel, doel. Iemands religieuze overtuiging heeft directe invloed op zijn morele waarden en normen. Vele oude religies aanbaden bloeddorstige goden, bloederige oorlogen en massa’s mensenoffers waren dus ‘normaal’.
Dat geldt soms ook voor seculiere goden: wie voluit voor ‘de god van het geld’ gaat, schuift alle moraal terzijde, schuwt geen bedrog en fraude, en gaat over lijken. In de andere richting werkt het soms ook: Hitler had in zijn hoofd het mensbeeld van de superieure Arische mens, en aangezien het christendom daarmee niet compatibel is, zochten hij en zijn medewerkers dus hun heil in het oude Germaanse heidendom.
Hoe zit dat dan met een puur seculier mensbeeld? Als vrijzinnigen dit puur willen funderen op de rede en de wetenschap, kunnen ze enkel uitkomen bij de evolutietheorie. Maar dan is de mens in wezen een roofdier dat ’the survival of the fittest’ gewonnen heeft en daar fier op kan zijn. Dan vraag ik mij af: waar is dan de grond om nog moreel te oordelen wanneer hij andere diersoorten uitroeit, of sterker: wanneer hij alles en iedereen uit de weg ruimt die hem in de weg staat?
Mensbeelden zijn geen vrijblijvende filosofische bespiegelingen, maar hebben wel degelijk gevolgen. Iemands mensbeeld/godsbeeld/wereldbeeld is als een bril waarmee hij de wereld, medemensen en situaties bekijkt: ze kleuren alles wat hij ziet, denkt, voelt en beslist. De lichtzinnigheid waarmee onze cultuur omspringt met de fundamentele vragen is verbijsterend.
Ignace Demaerel van de Evangelische Alliantie Vlaanderen (EAV) is godsdienstleraar en auteur.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier