Gie Goris (MO*): ‘Natuurlijk heeft de moord op George Floyd koning Filips spijtbetuiging getriggerd’
Weinig Vlaamse journalisten hebben hun hele carrière lang even consequent aandacht besteed aan het Zuiden als Gie Goris. Voor hij in augustus met pensioen gaat, zoomt de hoofdredacteur van MO* in op de veranderende geopolitieke verhoudingen. En op de toekomst van ngo’s.
De kranten in de leeszaal van de MO*-redactie in Sint-Gillis verraden dat het een historische dag is. De spijtbetuiging van koning Filip voor de Belgische wandaden in Congo spat van de voorpagina’s af. Het is 30 juni 2020, Congo viert zestig jaar onafhankelijkheid, en Knack heeft afgesproken met MO*-hoofdredacteur Gie Goris voor een drie uur durend interview over geopolitiek en zijn eigen lange leven in de journalistiek. In totaal is Gie Goris liefst dértig jaar hoofdredacteur geweest: eerst twaalf jaar bij Wereldwijd, vervolgens achttien jaar bij MO*.
Ook ngo’s waren soms bereid om autoritaire regimes te steunen, als die maar anti-imperialistisch waren.
Het was voor de Kempense mijnwerkerszoon nochtans niet vanzelfsprekend dat hij ooit de pen ter hand zou nemen. Zijn middelbare school beëindigde hij met een A2-diploma elektriciteit op zak. Maar in de jaren zeventig waaide de spirit van de sixties nog door Vlaanderen: de Guys van dit land noemden zich plots Gie, studiebeurzen hielpen arbeiderskinderen bij de keuze voor universitaire studies, en nadien kregen vlotte en geëngageerde pennen ruimte om te schrijven over de ngo-sector, ontwikkelingssamenwerking en de Belgische relaties met de vele dictators van toen. De tijden veranderen. Mobutu is al lang verdwenen, Zaïre is opnieuw Congo geworden, en ineens buigt koning Filip nederig het hoofd.
‘Natuurlijk heeft de moord op George Floyd de spijtbetuiging van koning Filip getriggerd’, zegt Gie Goris. ‘Het is puur toeval dat de opkomst van de Black Lives Matter-beweging samenvalt met de zestigste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo. Hadden die tweeënhalf jaar uit elkaar gelegen, dan was de spijtbetuiging van de koning er misschien niet gekomen.’ Toch kwam dat opgemerkte mea culpa van het paleis voor Goris niet uit de lucht gevallen. ‘Drie jaar geleden gaf Alexander De Croo (Open VLD) als minister van Ontwikkelingssamenwerking een lezing over Congo aan Columbia University in New York. Toen het publiek hem aansprak over de rol van België, maakte hij zich ervan af met: “Ik ben van ná de kolonisatie.” Toen ik begin februari samen met De Croo Kinshasa bezocht, viel het op dat diezelfde politicus een heel ander discours hanteerde. Ineens zei hij: “We moeten durven te benoemen dat onze aanwezigheid in Congo destructief was.”‘
Wat heeft de geesten doen rijpen?
Gie Goris: In 2010 probeerde de MO*-redactie van alles te doen naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid, maar toen viel het hele debat op een koude steen. Niemand was met Congo bezig, er was géén maatschappelijke discussie. Maar nadien werden we geconfronteerd met het debat rond Zwarte Piet, kwamen er vragen naar Lumumba-straten, waren er de controverses rond het AfricaMuseum van Tervuren en Leopold II. Langzaam maar zeker werd een momentum opgebouwd. Strijd moet je ook forceren.
Die wordt vandaag gevoerd door mondige Afrikaanse woordvoerders. Het debat over diversiteit ging jarenlang uitsluitend over mensen met Marokkaanse en Turkse roots. Afrikaanse stemmen kwamen niet aan bod. De voorbije twee, drie jaar hebben een heleboel jonge Afrikaanse Belgen hun plaats opgeëist. Zij doen dat ook vanuit een denken dat betrekkelijk nieuw is: de strijd tegen racisme is een dekoloniale strijd.
Kolonialen en missionarissen werden vanaf de jaren zestig opgevolgd door ontwikkelingssamenwerkers. Na uw studie godsdienstwetenschappen wilde u zelf naar Congo vertrekken.
Goris: In 1979 stonden mijn spullen in Antwerpen op de kade om ingeladen te worden op een boot naar Congo. Samen met mijn vrouw Jim zou ik er aan de slag gaan voor de vzw CDI-Bwamanda. Maar tijdens een voorbereidend weekend voelden we ons heel ongemakkelijk bij alle grapjes die ’s avonds bij de trappist gemaakt werden. Een organisatie die zwart zag van de witten, daarmee wilden we niet naar Congo. We zijn nooit op de boot gestapt.
Hoe raakte u geïnteresseerd in de Noord-Zuidthematiek?
Goris: Toen ik nog in Geel op de vakschool zat, was ik al vrijwilliger voor Broederlijk Delen en 11.11.11. Ik herinner me bijvoorbeeld nog perfect waar ik was toen Augusto Pinochet in 1973 de macht greep in Chili – op schooltweedaagse aan de kust. In mijn laatste jaar middelbaar ging ik alle klassen af. Ik vertelde over Julius Nyerere, de eerste Tanzaniaanse president, en waarom we zijn Ujamaa-socialisme steunden.
Was het Vlaanderen van uw jonge jaren meer geëngageerd dan vandaag?
Goris: Niet echt. Op een school met tweeduizend leerlingen waren er hooguit tien die zich inzetten voor de derde wereld. Het grote verschil met vandaag is dat de hele leerkrachtenploeg ons fantastisch vond. Twintig jaar later werden scholieren die zich engageerden al uitgelachen. Vandaag worden ze actief tegengewerkt door een deel van het lerarenkorps.
Tegelijk is er in deze superdiverse samenleving meer kennis over wat er in de wereld gebeurt. Daardoor verloopt onze betrokkenheid ook via andere wegen. De witte Vlaming van 1980, die zijn goed hart kon tonen ten opzichte van wat toen zonder enige scrupules ‘de negers van Afrika’ heetten, doet dat vandaag niet meer. Omdat het niet meer kan. Je kunt niet meer op dezelfde manier paternalistisch betrokken zijn.
‘Witte Vlaming’, zegt u. Vermijdt MO* het woord ‘blank’?
Goris: We merken dat ook auteurs van Afrikaanse afkomst op MO* ‘wit’ en ‘blank’ door elkaar gebruiken. Zelf vind ik het belangrijker om goed na te denken over de argumenten dan over de termen. Maar door de discussie over symbolen te voeren, forceer je wel het debat.
MO* wordt weleens een activistisch blad genoemd. Begrijpt u dat?
Goris: We zijn niet neutraal. We zijn geëngageerd en hebben een gezicht. Onze empathie gaat niet uit naar de macht maar naar hen die aan de onderkant van de samenleving zitten. Maar we willen wel betrouwbaar zijn. Wij zijn niet bereid de werkelijkheid op te schonen zodat ze past binnen de belangenverdediging van de armen of verdrukten. Alma De Walsche was jarenlang onze Latijns-Amerikaspecialiste. In Venezuela schreef ze kritische reportages over het regime van Hugo Chavez: zijn sociaal beleid was nodig, maar bleek gebouwd op een niet-duurzaam economisch model. Na die artikels kreeg Alma bakken stront over zich heen van alle activisten die vonden dat de Bolivariaanse Republiek van Venezuela hét na te volgen voorbeeld was.
Hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en activisme?
Goris:Vorig jaar trok ik op reportage naar de Filipijnen, een land dat ik al sinds 1986 volg. Uiteraard ben ik heel erg gekant tegen president Rodrigo Duterte en zijn brutale, populistische en moorddadige regime. Toch stelde ik me ook erg terughoudend op ten opzichte van het gepolitiseerde Filipijnse middenveld: als je niet oplet, schrijf je gewoon wat zij zeggen. Bij alle gesprekken met dat middenveld kwam één ding niet ter sprake: de populariteit van Duterte. Hoe valt die te verklaren? Als journalist moet je zo’n vraag ook beantwoorden. Pas door te blijven ingaan tegen het discours dat je opgediend wordt, krijg je echt greep op de realiteit. Ik ben ervan overtuigd dat journalisten daarin een meerwaarde hebben die activisten niet kunnen leveren. Activisten zijn gericht op politieke en sociale resultaten. Wij zijn gericht op informatie en betrouwbaarheid.
MO* schreef als eerste Vlaamse medium systematisch over de klimaatverandering.
Goris: Gelukkig is dat thema intussen mainstream geworden.
De klimaatstappers zijn nochtans uit het straatbeeld verdwenen, en dat al voor de coronalockdown.
Goris:De veer is gebroken, en dat is op zich niet zo verrassend. Het gaat om scholieren. Ik heb in 1973 als tiener scholierenprotesten mee georganiseerd tegen het plan van de christendemocratische minister van Defensie Paul Vanden Boeynants om de legerdienst te verplichten meteen ná het middelbaar onderwijs (in de praktijk kreeg men uitstel tot na de hogere studies, nvdr). Ook toen was dat een vlam. Daarna is het weer aan de volwassenen.
De klimaatjongeren beseften dat zij niet alles wisten. Net daarom vroegen ze inbreng van experts. Op verzoek van Youth for Climate stelden Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck en hoogleraar milieuwetenschappen Jean-Pascal van Ypersele een rapport op met aanbevelingen voor een beter klimaatbeleid. Daar is niets mee gebeurd. Zeker in Vlaanderen wordt nog altijd beleid gevoerd zonder de wetenschap in acht te nemen.
Ontwikkelingssamenwerking moet gebaseerd zijn op gelijkwaardige verhoudingen. Daar zijn we niet in geslaagd.
Gelukkig luisterden politici in de strijd tegen corona wél naar experts. Heeft de pandemie iets onthuld over de wereld dat u heeft verrast?
Goris: Corona zelf heeft ons verrast. In tegenstelling tot Oost-Azië, waar men na sars en mers ervaring had met de aanpak van virussen die van dier op mens overspringen, was het Westen niet voorbereid. Dat heeft te maken met ons eurocentrisme: ‘Wij kunnen dat aan, wij zijn rijk en goed georganiseerd, wij hebben de beste gezondheidszorg. Ons kan niets gebeuren.’ En ook al waren wij herhaaldelijk gewaarschuwd voor een pandemie, toch bleef het beleid daarrond uit, omdat het geld zou kosten. De mondmaskersaga is een duidelijk voorbeeld van hoe kennis werd weggeduwd omdat de waarheid te duur was.
Als hoofdredacteur volgde u de geopolitieke ontwikkelingen. Wat was het belangrijkste kantelpunt van de laatste jaren?
Goris:De enorme trendbreuk in de Verenigde Staten om de internationale orde van na de Tweede Wereldoorlog op te geven en op te blazen. Nochtans hebben de VS multilaterale instellingen als de Verenigde Naties en de Wereldgezondheidsorganisatie mee geboetseerd en opgebouwd. En voor alle duidelijkheid: die bocht dateert al van voor president Donald Trump. Zijn voorganger, Barack Obama, heeft dat nog gemaskeerd omdat hij eigenlijk een internationaal draagvlak nodig had voor zijn binnenlandse beleid.
Na de Val van de Muur in 1989 en de instorting van het communistische Oostblok leek het alsof de VS de grote overwinnaar waren.
Goris:Al snel volgde de opkomst en groei van China. Eigenlijk hebben de VS dat zelf gefaciliteerd. Zij zijn grote delen van de productie beginnen te outsourcen naar het veel goedkopere China. Daar zorgde het communisme ervoor dat het hardste kapitalisme begon te floreren, en zo konden Amerikaanse consumenten massaal goedkope Made in China-producten kopen. Maar dat model botste op een grens. Op een bepaald moment waren er te weinig Amerikanen die nog meekonden. Het economische systeem zorgde voor te grote ongelijkheid binnen de VS, en dat leidde tot een ressentiment dat te lang onder de radar is gebleven.
Toch blijven de VS dominant, dankzij technologiereuzen als Google, Facebook, Microsoft en Apple.
Goris: Het punt is niet dat die techplatformen vaak Amerikaans zijn, wel dat het gaat om oligopolies. Dat zijn ondoorzichtige machtsstructuren die een enorme ongelijkheid creëren. Niet alleen institutionaliseren ze onderaan in hun eigen bedrijf de uitbuiting, ze gebruiken ook de rest van de wereldbevolking als grondstof én als bedrijfsmodel. En met hun winsten doen ze wat ze zelf willen. Dat vind ik een opeenstapeling van onaanvaardbaarheden. Of het gaat om het Chinese Huawei of het Amerikaanse Apple, I don’t fucking care. Wél interessant is natuurlijk dat er een nationaal beleid achter schuilt. De Verenigde Staten hebben hun bedrijven geholpen om internationaal dominant te worden.
Hoeveel landen hebt u als journalist bezocht?
Goris: De teller staat op 77. Soms ging het om trips van enkele dagen, maar in landen zoals India ben ik wel tien keer geweest. Mijn eerste reis die ik buiten de Kempen maakte, CM-kampen niet meegeteld, was naar Tanzania. In 1977 heb ik er drie maanden doorgebracht. Zeer leerzaam. Ik stelde vast dat wat ik wist over Tanzania verschilde van wat je ter plekke zag. Dat inzicht kwam later nog vaak van pas. Maar Afghanistan heeft mij het meeste getekend. Omdat de Afghanen na veertig jaar destructie, geweld, oorlog en internationale inmenging er toch in slagen om als mens recht te blijven. Dat vind ik indrukwekkend.
U schreef ook een boek over Afghanistan. Hoe schat u de toekomst in?
Goris: Er is geen enkele reden voor optimisme. Het enige wat momenteel verschuift, is dat Donald Trump de Amerikaanse troepen nu echt weg wil uit het land. Wellicht wil hij nog voor de presidentsverkiezingen aankondigen dat dat gebeurd is. Die interventie was een koloniale bezetting door de NAVO, louter bedoeld om het bondgenootschap ook in post-Koude Oorlogstijd te legitimeren. Het beste scenario is dat de terugtrekking van de Amerikaanse troepen écht een mogelijkheid biedt tot machtsdeling tussen de verschillende machten en krachten in dat land. Ook een niet onbelangrijke sectie binnen de taliban zou openstaan voor gesprekken, zonder de macht alleen maar militair te willen veroveren. Maar de taliban zullen sowieso een bepalende machtsfactor blijven: in Afghanistan bestaat nu eenmaal een groot draagvlak voor een islamitische republiek.
Dat is slecht nieuws voor de Afghaanse meisjes en vrouwen.
Goris: Inderdaad. Maar is er iemand die denkt dat de Afghaanse meisjes de afgelopen twintig jaar echt geprofiteerd hebben van de aanwezigheid van westerse troepen? De taliban stellen trouwens dat ze nu wel voor onderwijs voor meisjes zijn, al blijkt uit het jongste rapport van Human Rights Watch dat ze die belofte niet waarmaken in de regio’s die vandaag al onder hun controle staan. In elk geval is het bijna onvermijdelijk dat er op het vlak van mensenrechten stappen terug zullen worden gezet. Ik ga daar niet licht over. Alleen hebben die mensenrechten voor de overgrote meerderheid van de Afghanen in de praktijk nooit bestaan of veel betekend.
Er zijn grenzen aan de ambitie om samenlevingen naar ons westerse ideaal te kneden?
Goris: In 2012 interviewde ik de Amerikaanse politoloog Benjamin Barber. Hij zei: ‘De idee dat je democratie kunt exporteren, is gewoon belachelijk. Democratie schraag je op een traditie die je opbouwt vanuit het middenveld.’ Ons probleem, aldus Barber, is dat wij het middenveld niet zien dat in de islamitische wereld bestaat. We erkennen de moskee en alles daarrond niet als middenveld, ‘want dat is religie’.
Weet u, als mijn theologische studie mij één voordeel heeft opgeleverd, dan is het dat ik de impact van geloof, religieuze tradities en zelfs kerken van binnenuit kan begrijpen. De basisbenadering binnen de journalistieke wereld is dat geloof een atavistische houding is, een onwaarheid die mensen opgedrongen wordt of waaraan mensen hechten bij gebrek aan beter. Dat helpt niet om de vele acties en evoluties die door geloof of religieuze cultuur gedreven worden te begrijpen als rationele keuzes. Daardoor begrijpen veel journalisten en politici ook zo moeilijk de symbolische waarde van argumenten, beelden en keuzes, en onderschat men vaak het politieke gewicht ervan.
Barber is maar een van de grote namen die u sprak. Wie heeft de grootste indruk gemaakt op u?
Goris: De Amerikaanse schrijfster Toni Morrison en de Indiase econoom Amartya Sen.
Twee winnaars van een Nobelprijs.
Goris:Het heeft telkens jaren geduurd om hen te kunnen strikken. Ik denk dat ik een van de weinige Vlaamse journalisten ben die Morrison langdurig kon spreken. Wat me vooral is bijgebleven, is dat Morrison een machtig mooie madam is, en zo gul: ze is een van de beste schrijfsters ter wereld en ik mocht haar alles vragen. Dat interview kwam er naar aanleiding van de orkaan Katrina. De manke Amerikaanse reactie op de verwoestingen had het thema van raciale ongelijkheid nogmaals naar voren gebracht.
Idem met Amartya Sen. Als er één internationaal monument rondloopt op de wereld, dan is hij het wel. Hij ontrafelde hoe de Bengaalse hongersnood van 1943 niet veroorzaakt was door een gebrek aan eten, maar door een gebrek aan de mogelijkheid om dat tijdig te signaleren. Sen was de eerste die duidelijk maakte dat democratie en mensenrechten essentieel zijn voor ontwikkeling en vooruitgang.
Met voormalig minister-president Geert Bourgeois (N-VA) hadden we een perfecte relatie.
Klinkt logisch. Was dat dan ooit een groot inzicht?
Goris: Geld voor ontwikkelingssamenwerking is jarenlang gebruikt voor geopolitieke belangen. Regeringen steunden er dictators mee, als die maar aan ‘onze kant’ stonden. Maar ook ngo’s waren soms bereid om autoritaire regimes te steunen, als die maar anti-imperialistisch waren.
Moet de Vlaamse Noord-Zuid- beweging kritischer terugblikken op haar eigen werking?
Goris: Daar bestaat geen twijfel over, al is het eigenlijk te laat. Men had daar de voorbije tien jaar minstens actiever mee bezig moeten zijn. In het algemeen wordt er betrekkelijk weinig teruggeblikt, en gezegd ‘daar hebben wij fouten gemaakt’. In 1984 ben ik naar Nicaragua geweest, waar het Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront aan de macht was. We beschikten toen over cijfers die toonden dat de landbouwhervorming van de sandinisten eigenlijk niets voorstelde. Maar dat kwam in het discours van de Nicaraguacomités niet aan bod. Solidariteit vervormt voor een deel je perspectief. Dat is niet abnormaal. Journalistiek heeft de opdracht om dat bij te stellen.
Moeten ngo’s het boetekleed aantrekken?
Goris: Soms lijkt het alsof er maar twee opties zijn. Ofwel ‘ Non, je ne regrette rien, ik sta nog altijd voor alles wat ik ooit deed’, ofwel: ‘Ik moet door het stof, want ik heb mij vergist en ik moet het verleden afzweren’. Komaan. Iedereen vergist zich voortdurend. Punt is dat je daaruit moet leren. Maar als je fouten onbenoemd laat, in de hoop dat ze met de tijd stilletjes verdwijnen, dan krijg je dat met een klap terug.
De Noord-Zuidbeweging in dit land is dus aan een nieuwe koers toe.
Goris:De sector is zich ervan bewust dat onze relatie met het Zuiden écht aan herziening toe is. Bij Rikolto, de opvolger van Vredeseilanden, zie ik het embryo van de richting die ngo’s uit moeten. Vredeseilanden is begonnen vanuit Vlaanderen en heeft elders in de wereld bureaus opgericht. Die verzelfstandigden en werden dan ‘partners’ genoemd. Inmiddels zijn dat allemaal afzonderlijke organisaties die samen één consortium vormen. Rikolto Leuven is nu één speler in de club, en niet langer het moederhuis. Binnen Rikolto zijn Ecuador of Congo vandaag gelijkwaardig aan België. Eindelijk. Al sinds de jaren tachtig – toen ik in Antwerpen bij Broederlijk Delen werkte als educatief medewerker – ben ik ervan overtuigd dat ontwikkelingssamenwerking gebaseerd moet zijn op gelijkwaardige verhoudingen. Daar zijn we niet in geslaagd.
Volgens socioloog Mark Elchardus toont de vluchtelingenproblematiek dat we het ideaal hebben opgegeven om de ontwikkelingslanden te empoweren. Vanuit de progressieve wereld gaat nu meer energie naar het faciliteren van migratie die het Zuiden zelfs verzwakt.
Goris: Ik vind dat een rommelargument. Dezelfde mensen die zich vandaag inzetten voor migranten en vluchtelingen zijn net dezelfde mensen die zich inzetten voor rechtvaardigheid op wereldschaal. Dat landen in het Zuiden zelf soms nadeel ondervinden van migratie is nogal evident. De vraag is: wat hebben al degenen die dat opwerpen als argument de afgelopen tien jaar gedaan om rechtvaardigheid op wereldschaal te realiseren?
Het kernfundament van de liberale orde na de Tweede Wereldoorlog zijn de mensenrechten. Ze zijn ondeelbaar en universeel, ook als ze ons niet goed uitkomen. De N-VA zei ‘njet’ tegen het VN-migratiepact. Zo kom je terecht in een wereld zonder regels. Maar niet zonder mensen. En dus moet je toch optreden, maar wordt het een eenzijdig optreden. Enerzijds sluiten we met Afrikaanse landen handelsakkoorden af die voor hen nadelig zijn. Anderzijds investeren we in sectoren zoals veiligheid en bewaking. Die aanpak is niet coherent. Ik ben het tot op zekere hoogte wél eens met Elchardus wanneer hij zegt dat er te weinig aandacht is voor het maatschappelijke ongemak dat de plotse diversifiëring van onze samenleving meegebracht heeft.
Ik vind dat de overheid moet investeren in een kwalitatief medialandschap.
Is het moeilijker geworden om aandacht te krijgen voor het Zuiden?
Goris:Twee jaar geleden maakte ik een reportage over de Pasjtoense beweging in Pakistan. Gigantisch belangrijk, heel interessant, maar er ligt bijna geen hond wakker van. Ook al is er géén link met België, en ook al is in België niemand vragende partij, toch moeten wij dat blijven doen. Anders verdwijnt het van de radar.
MO* bestaat intussen 18 jaar, maar financiering vinden was niet altijd vanzelfsprekend.Waarom is het zo moeilijk om in Vlaanderen een niet-commercieel medium leefbaar te houden?
Goris: We zitten opgesloten in ons kleine taalgebied. Als je dan iets nieuws wilt beginnen, is dat niet makkelijk. In augustus wordt Jago Kosolosky hoofdredacteur. Hij zal MO* digitaal nog beter op de radar zetten, al denk ik niet dat Knack-abonnees hoeven te vrezen dat het kwartaalblad zal verdwijnen.
Ook voor commerciële media zijn het moeilijke tijden. Het model van de afgelopen halve eeuw, gestoeld op advertenties en abonnementen, staat wankel. Iedereen moet op zoek naar hybride financiering.
Eigenlijk zegt u dat er overheidsfinanciering moet bijkomen.
Goris: Er is een soort idee-fixe dat media alleen onafhankelijk kunnen zijn als ze een beroep doen op de markt. Alsof de markt neutraal is en geen interventie inhoudt. Via distributiesteun krijgen gevestigde commerciële media trouwens jaarlijks al 180 miljoen euro overheidsgeld. Maar wanneer wij als kwetsbare, onafhankelijke kleine media overheidssteun vragen, klinkt het dat media een economische sector zijn. En dat overheidssteun gevaarlijk is, omdat de overheid vervolgens kan wegen op de inhoud.
Ik heb dertig jaar geschreven voor media die met overheidssteun werken en ben nooit overheidsinterventie tegengekomen. Als dat nu onder druk zou komen te staan, dan is dat omdat de huidige politieke generatie het fatsoen niet meer heeft om te geloven in onafhankelijke en kritische media, en dat ze alles wil controleren. Dat zou een noodlottige ontwikkeling zijn, maar het hoeft ook niet zo te lopen. MO* wordt deels gefinancierd met geld van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking. Met voormalig minister-president Geert Bourgeois (N-VA) hadden we een perfecte relatie.
Bent u al gaan aankloppen bij de nieuwe Vlaamse minister van Media, Benjamin Dalle (CD&V)?
Goris:Minister Dalle huivert bij de geachte aan economische steun aan media, zegt hij. Maar ik vind dat de overheid moet investeren in een kwalitatief medialandschap. Een democratie zonder kwalitatieve media is een manke democratie. Toch blijft de politiek – en de samenleving als geheel – vasthouden aan het neoliberale idee dat redacties en journalisten alleen binnen een commercieel bedrijf onafhankelijk kunnen werken. Na dertig jaar in de journalistiek weet ik zeker dat dit niet klopt.
Gie Goris
– 1955: geboren in Geel, opgegroeid in Veerle
– 1974: A2 elektronica-elektriciteit
– 1978: licentiaat godsdienstwetenschappen (KU Leuven)
– 1980-1990: medewerker Broederlijk Delen in Antwerpen
– 1990-2003: hoofdredacteur Wereldwijd
– 2003-2020: hoofdredacteur MO*
– 2011: auteur van Opstandland. De strijd om Afghanistan, Pakistan en Kasjmir
– Voorzitter Media. 21 (de koepel van onafhankelijke nieuwssites in Vlaanderen). Voorheen voorzitter van Open Doek (nu MOOOV) en Africalia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier