Zijn al die toetsen wel goed voor een kind?

© iStock

We zijn volledig doorgeslagen in onze wens om alles te meten en te kwantificeren, zegt de Nederlandse ontwikkelingspsychologe Annemie Ploeger over de vele tests die kinderen al vanaf de peuter- en kleuterjaren moeten doorstaan.

De Nederlandse ontwikkelingspsychologe Annemie Ploeger laat ons in haar pas verschenen boek ‘De evolutie van een kind’ op een andere manier kijken naar het opgroeien en de opvoeding van kinderen, namelijk vanuit een evolutionair perspectief. Ons lange evolutionaire verleden heeft immers nog steeds een invloed op ons dagelijks leven. Maar door de grote verschillen tussen de huidige en de prehistorische omgeving gaat er van alles wringen. Dit zien we goed terug in het gedrag van kinderen, maar ook in onze worstelingen met onze kinderwens en de moeite die het soms kost om zwanger te worden. In onderstaand fragment beschrijft Ploeger hoe het eindeloos toetsen van kinderen in ons huidig onderwijssysteem niet erg zinvol is.

***

Vandaag de dag moeten kinderen een groot aantal tests doorstaan, al vanaf de peuter- en kleuterjaren. Ik herinner me dat mijn oudste dochter, net vier jaar geworden en amper drie maanden op de basisschool, haar eerste rapport kreeg. Maar liefst 22 onderdelen werden onder de loep genomen, van fijne en grove motoriek tot aan knippen, tekenen, woordenschat en sociale vaardigheden. Er stonden ook verschillende uitslagen van Cito-toetsen op. Het Cito is het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling, dat jaarlijks zo’n vijfhonderd toetsen en examens ontwikkelt. De bekendste Cito-toets is die aan het einde van de basisschool, die mede bepaalt naar welke middelbare school het kind zal gaan. Wat minder bekend is, is dat het Cito ook toetsen ontwikkelt voor peuters en kleuters.

Al op jonge leeftijd worden kinderen getest op allerhande vaardigheden. Ik werd samen met mijn man uitgenodigd voor een tienminutengesprek met de juf, en we kregen het rapport van mijn dochter bij aanvang van het gesprek onder onze neus geschoven. Op maar liefst negen van de 22 onderdelen had onze dochter een onvoldoende gekregen. Mijn man en ik zaten er wat beduusd naar te kijken. ‘Herkent u uw kind in dit rapport?’, was het eerste wat de juf vroeg. We waren met stomheid geslagen. Een van mijn eerste gedachten was: hoe ga je in vredesnaam negen onvoldoendes bespreken in tien minuten? Het is met onze dochter helemaal goed gekomen – op het volgende rapport prijkten alleen voldoendes.

We zijn volledig doorgeslagen in onze wens om alles te meten en te kwantificeren.

Waar het mij om gaat, is dat we volledig zijn doorgeslagen in onze wens om alles te meten en te kwantificeren. We doen dit met de beste bedoelingen. Op de website van het Cito staat: ‘Gedreven werken we al sinds 1968 vanuit onze maatschappelijke missie “gelijke kansen voor iedereen”.’ Dit is natuurlijk prachtig, maar zijn de gevolgen van al dit getoets wel zo positief?

Een mogelijk positief gevolg van het toetsen is dat eventuele achterstanden snel ontdekt en weggewerkt kunnen worden. Een ander mogelijk positief effect kan zijn dat door de veelvuldige toetsen docenten beter gaan lesgeven (leerlingen moeten immers een zo hoog mogelijke score op de toets halen) en dat alle leerlingen dezelfde basiskennis en vaardigheden leren (de tests zijn immers gestandaardiseerd, dus iedereen leert hetzelfde). Ook zou het een positief effect kunnen hebben op de motivatie van leerlingen – door de tests worden kinderen uitgedaagd om goed hun best te doen en zo hoog mogelijk te scoren.

Maar wegen deze voordelen op tegen de nadelen? Want die zijn er zeker ook. Veel testen hangt samen met een lager zelfvertrouwen onder leerlingen, meer faalangst en meer stress. Deze negatieve aspecten kunnen vervolgens leiden tot gedragsproblemen, slaapproblemen, frustratie en fysieke ongemakken, zoals hoofdpijn en overgeven. En het pijnlijkste is dat deze negatieve effecten vooral opgaan voor kinderen uit lagere sociaal-economische groepen in de samenleving. Deze kinderen scoren gemiddeld lager op tests dan andere kinderen en ervaren daardoor het meest de negatieve gevolgen, met als mogelijk gevolg dat ze de school vroegtijdig de rug toekeren.

We lijken met al onze schoolactiviteiten en toetsen wel eens te vergeten dat kinderen vooral leren door te spelen.

De missie van het Cito is ‘gelijke kansen voor iedereen’, maar het vele toetsen lijkt hierop juist averechts te werken! Een ander dramatisch gevolg van veel toetsen is dat kinderen hierdoor op een andere, minder gunstige manier gemotiveerd raken om te leren.

Kinderen zijn van nature sterk gedreven om nieuwe dingen te leren. Ze zijn nieuwsgierig, hebben veel interesses en zijn snel enthousiast over iets. Als je vanuit je eigen interesse iets wilt leren, wordt dat intrinsieke motivatie genoemd. De tegenhanger hiervan is extrinsieke motivatie: hierbij ben je niet zozeer gemotiveerd omdat je geïnteresseerd bent, maar door een prikkel die van buitenaf is opgelegd, bijvoorbeeld hoog scoren op een test, het krijgen van een beloning of het vermijden van straf. Nu blijkt uit onderzoek dat extrinsieke motivatie negatief samenhangt met intrinsieke motivatie. Dit betekent dat zodra je iets gaat doen omdat er bijvoorbeeld een beloning bij komt kijken, dit de intrinsieke motivatie verlaagt. Je gaat iets doen voor de beloning in plaats vanuit je eigen interesse en enthousiasme. Dit is een schrijnende bevinding: door ons schoolsysteem met zijn grote aantal toetsen verlagen we automatisch de intrinsieke motivatie van leerlingen, zelfs als ze in eerste instantie wel intrinsiek gemotiveerd waren. Een bekend voorbeeld is het lezen voor de literatuurlijst op de middelbare school. Zelfs kinderen die van lezen houden, krijgen hier minder lol in als het moet voor een examen.

Zijn al die toetsen wel goed voor een kind?
© Getty Images/iStockphoto

Het eindeloos toetsen van kinderen kan dus leiden tot een vergrote extrinsieke motivatie – je wilt goed scoren op een test -, maar een verlaagde intrinsieke motivatie – je krijgt minder lol in leren en gaat minder uit van je eigen interesse. Dit kan er vervolgens weer toe leiden dat leerlingen zich focussen op datgene wat ze moeten doen om een zo hoog mogelijke score op een test te halen. Ze gaan bijvoorbeeld zo veel mogelijk oefentests doen, omdat die lijken op de uiteindelijke test. Je krijgt hierdoor algauw dat leerlingen oppervlakkig gaan leren – ze doen alleen datgene wat zorgt voor een hoge score op een test. En dat terwijl we eigenlijk willen dat leerlingen diepgaand leren, daadwerkelijk begrijpen wat ze leren en hiermee zelfstandig en creatief nieuwe dingen kunnen uitvinden.

Kan een evolutionair perspectief bijdragen aan een onderwijsvorm waarbij we proberen in te spelen op de intrinsieke motivatie van kinderen en proberen de mate van diepgaand in plaats van oppervlakkig leren te vergroten? We leven vandaag de dag niet meer in een jagers-verzamelaarsmaatschappij; onze kinderen moeten heel andere vaardigheden leren dan vroeger. Waar we wel van kunnen leren is dat we in ons evolutionaire verleden alles leerden binnen een bepaalde context. Kinderen observeerden bijvoorbeeld dat hun vader pijlen en bogen aan het maken was en werden langzamerhand steeds meer betrokken bij het vervaardigen hiervan. Of ze observeerden dat hun moeder bessen aan het verzamelen was en leerden hiervan dat je sommige wel en andere niet kunt eten.

Het is natuurlijk heel moeilijk om alles wat een leerling vandaag de dag moet weten aan te bieden in een natuurlijke context, maar we kunnen wel proberen de context meer naar ons toe te halen. In het basisonderwijs kan bijvoorbeeld veel meer worden gedaan met het combineren van spelen en leren. Leren tellen hoeft bijvoorbeeld helemaal niet op een stoel in een klaslokaal. Dit kun je prima buiten doen in de vorm van een spel, bijvoorbeeld de bladeren die van een boom zijn gevallen of de kinderen op het schoolplein tellen. Wie een beetje creatief nadenkt, kan van alles bedenken om leren leuker te maken en meer te laten aansluiten op de omgeving waarin we zijn geëvolueerd.

De onzin van meerkeuzetoetsen

Als we dan toch willen toetsen, kunnen we ook hier nadenken over vormen die meer op de praktijk aansluiten. Vanwege het gemak met nakijken maken we in het onderwijs veel gebruik van meerkeuzetoetsen. Op deze manier creëren we helaas een van de meest onnatuurlijke vormen van toetsen die denkbaar zijn. Hoe vaak komt het voor, in welke context dan ook, dat we kunnen kiezen uit vier duidelijk omschreven oplossingen? In bijna alle situaties die vragen om een oplossing moet je zelf over de mogelijkheden nadenken. Ook is het bijna nooit het geval dat je in de praktijk in je eentje aan een tafeltje, zonder hulpmiddelen, met een tijdslimiet van een uur en zonder de mogelijkheid tot overleg, tot een oplossing moet komen. Het is dus veel natuurlijker om langer de tijd te hebben om over een oplossing na te denken en daarbij gebruik te maken van de hulpmiddelen die je hebt (bijvoorbeeld internet, boeken, je ouders, je leerkracht of medeleerlingen), op een plek waar je je fijn en veilig voelt.

Zijn al die toetsen wel goed voor een kind?

De basisschoolleeftijd is heel leuk – misschien wel de leukste leeftijd, ook voor ouders. Kinderen huilen niet meer zoveel, je hoeft geen luiers meer te verschonen en ze kunnen al veel zelfstandig. Maar ze zijn nog niet blasé, zoals tieners vaak kunnen zijn. Ze zijn enthousiast, vrolijk, nieuwsgierig, vindingrijk en onbevooroordeeld. Ze kunnen zich al inleven in anderen. Ze zijn vaak heel zorgzaam en behulpzaam, bijvoorbeeld voor jongere kinderen. Het is dus vooral genieten van alle leuke woordspelingen, creatieve bouwsels en lieve gebaren die ze maken. Het belangrijkste is dat we ze vooral ook met rust laten. Eén of twee clubjes zijn leuk, maar maak van het leven geen ren-je-rotfestijn van de ene activiteit naar de andere.

Meerkeuzetoetsen zijn een van de meest onnatuurlijke vormen van toetsen die denkbaar zijn.

Leg ook niet te veel nadruk op toetsen en prestaties. Kinderen die lekker hun gang gaan en hun eigen weg kiezen, komen er meestal wel. Stimuleer kinderen zo veel mogelijk om hun eigen ding te doen en te ontwikkelen. Wat dat ook mag zijn. Zoals ontwikkelingspsycholoog Alison Gopnik stelt: als ouders kunnen we ons beter als tuinman gedragen dan als timmerman. Je creëert als ouders de randvoorwaarden zodat je kind kan groeien en bloeien; je gaat niet als een timmerman aan de hand van een bouwtekening een kind in elkaar zetten.

Daarbij is spelen uiterst belangrijk. We lijken met al onze schoolactiviteiten en toetsen wel eens te vergeten dat kinderen vooral leren door te spelen. Het is niet voor niets dat kinderen, en niet alleen mensenkinderen, spontaan gaan spelen als je ze de ruimte geeft.

Spelen geeft plezier, levert spontane acties op en geeft kinderen de kans om op avontuur te gaan en risico’s te nemen. Dit laatste wordt wel eens vergeten: ‘veiligheid staat voorop’ is tegenwoordig het adagium. Natuurlijk willen we voorkomen dat onze kinderen ernstige ongelukken krijgen, maar het aantal kinderen dat overlijdt of ernstig gewond raakt door een valpartij is verwaarloosbaar. Door extreem te letten op veiligheid ontnemen we onze kinderen de kans om dingen uit te proberen en te leren om risico’s in te schatten. Op de lange termijn zou dit wel eens schadelijker kunnen zijn dan de gevaren op korte termijn. Kortom, laat je kind lekker spelen, want voor je het weet dient de volgende fase in het leven zich aan: de puberteit. Dan is het snel gedaan met het vrolijke, onbekommerde spel.

De evolutie van een kind door Annemie Ploeger. ISBN 9789057124976 – 2018 – 256 p. – 22,95 euro – Uitgeverij Nieuwezijds – Verdeling: EPO distributie

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content