Waarom stamceltherapie (nog lang) niet zo ver staat als gehoopt
Stamcellen: wereldwijd hebben miljoenen mensen met een zware ziekte er hun hoop op gevestigd. Maar het onderzoek naar die ‘oercellen van het leven’ verloopt moeizaam. Terwijl miraculeuze resultaten euforisch stemmen, duiken ook zware neveneffecten op.
Draagt stamcelonderzoek al vrucht anno 2017? In Japan bleek recent van wel. Daar werden de pigmentcellen in de ogen van twee patiënten, beiden zo goed als blind door netvliesveroudering, succesvol vervangen door stamcellen van een vreemde donor. Maar na die primeur gaven de onderzoekers zelf toe: ‘Er zijn meer patiënten nodig om tot sluitende conclusies en een standaardprocedure voor de behandeling te komen.’ Want net zo goed loopt het flagrant mis. Het medische vakblad New England Journal of Medicine beschreef een geval van drie vrouwen, ook zij leden aan netvliesveroudering: na een behandeling met stamcellen in een Amerikaanse kliniek waren ze blind geworden.
Wereldwijd bieden honderden klinieken soms peperdure stamcelbehandelingen aan zonder dat geweten is of ze een effect hebben. ‘Wij zullen de ziekte van Alzheimer met stamcellen genezen!’ toeterde een instituut voor regeneratieve geneeskunde in Californië tien jaar geleden. Vandaag staat het nog altijd nergens. Maar zulke claims blijven wel de populaire media halen, waardoor er een hype rond stamcelonderzoek ontstaat. Daardoor trekken ook Belgen naar de Verenigde Staten, Mexico of de Filipijnen, waar ze alzheimer, multiple sclerose en andere ziektes laten behandelen. De voorbije zomer waarschuwde een internationale groep wetenschappers voor misbruik: ‘Kwetsbare patiënten worden in de val gelokt. Stamceltherapie is veelbelovend, maar nog géén wondermiddel.’
Voor veel geld worden zinloze behandelingen uitgevoerd. Zeker met claims over de strijd tegen aftakeling kun je mensen lokken
Gert Van Assche (UZ Leuven)
Veelbelovend is stamceltherapie omdat stamcellen zich tot elke mogelijke lichaamscel kunnen ontwikkelen. Breng je die oercellen bij een patiënt in, dan kunnen ze beschadigde of afwezige cellen vervangen. Ook in de strijd tegen kanker opent dat perspectieven. In België krijgen jaarlijks meer dan achthonderd kankerpatiënten stamceltherapie om de neveneffecten van hun behandeling tegen te gaan. Iets meer dan de helft van die groep krijgt stamcellen uit zijn eigen bloed ingeplant. Voor de anderen moet naar een donor gezocht worden, liefst een direct familielid.
Dat is op zich al geen sinecure: de kans dat de stamcellen van een niet- verwante donor voldoende op de jouwe lijken, bedraagt amper 1 op 50.000. Deze maand lanceerde het Belgisch Beenmergregister in de schoot van het Rode Kruis de campagne ’31 miljoen kansen’, om erop te wijzen dat er wereldwijd al zo veel stamceldonoren geregistreerd zijn. Maar zelfs als je in die groep een match vindt, ben je niet van een goede afloop verzekerd. In de helft van de gevallen waarbij stamcellen van een donor zijn toegediend, zo blijkt uit een recent rapport in het topvakblad Science, treden ernstige complicaties op.
Onbestuurbare cellen
Stamcelexperte Catherine Verfaillie van de KU Leuven, die zich in kwaadaardige bloedziekten specialiseerde, heeft het al geregeld zien gebeuren: ‘De stamcellen van een donor vormen afweercellen in het lichaam van een patiënt, en die kunnen zijn eigen cellen aanvallen. We moeten zoeken naar een goed evenwicht. Niet te weinig stamcellen toedienen, want dan is er geen effect op de leukemie. En niet te veel, want dan treden er neveneffecten op. Na een aantal jaar verdwijnen die meestal vanzelf – 10 procent van de patiënten zou aan stamceltherapie langetermijneffecten overhouden.’
Verfaillie bestudeert onder meer stamcellen uit navelstrengbloed. Die geven minder kans op afstoting. Ze komen alleen in kleine hoeveelheden voor, en moeten dus gekweekt worden in weefselschaaltjes. Ook dat schept problemen, omdat de cellen na verloop van tijd de bloedaanmaak niet meer langdurig kunnen herstellen. Waarom? Dat blijft zelfs na vijftig jaar onderzoek onduidelijk. Verfaillie: ‘Het vraagt tijd om stamcellen in de juiste richting te duwen, zodat ze doen wat je wilt.’
Ook Cédric Blanpain van de Université libre de Bruxelles, wereldwijd een van de grootste autoriteiten in de studie van stamcellen, pleit tegen overhaaste ingrepen. ‘We moeten stamcellen intens blijven bestuderen, zodat we goed weten wat ze in normale omstandigheden doen. Voor we ze inzetten tegen diabetes, weten we bijvoorbeeld maar beter hoe een stamcel een pancreascel wordt: tientallen moleculen moeten daartoe in de juiste volgorde hun werk doen, anders loopt het mis. Alle etappes in de ontwikkeling van een stamcel in kaart brengen: het is complex maar mogelijk. En het zou een vereiste moeten zijn vooraleer er klinische studies komen.’
Blanpain: ‘Er zijn nog niet veel studies die het genezende vermogen van stamcellen aantonen. Binnenkort verschijnt er één die hun werking bewijst in de behandeling van een genetische huidziekte waarbij mensen meer dan 80 procent van hun huid verliezen: met stamcellen kun je die huid integraal vervangen. Ze helpen ook kinderen die door zware immuunafwijkingen hermetisch afgesloten moeten leven: als je hun stamcellen toedient die genetisch zijn bijgestuurd om een fout werkend gen te vervangen, kun je hun genezing zo in de hand werken dat ze gewoon naar school kunnen gaan.’
Over de rol van stamcellen bij hartproblemen of bij been- en kraakbeenherstel is volgens Blanpain te veel euforie gecreëerd. Voor hartpatiënten heeft stamceltherapie zelfs meer na- dan voordelen, zo waarschuwde een recente studie in Circulation. Blanpain: ‘De sleutel ligt in deze vraag: leunen de cellen die uit stamcellen ontstaan dicht genoeg aan bij de cellen die ze moeten vervangen? Hartcellen uit stamcellen, bijvoorbeeld, trekken niet in hetzelfde ritme samen als volwassen hartcellen. Met uit stamcellen gemaakte hersencellen die dopamine produceren om de ziekte van Parkinson te behandelen, is wel succes geboekt. Maar als je hersencellen in het algemeen moet vervangen, kom je in moeilijkheden. Het zal nog minstens een kwarteeuw duren voor we zover zijn. We weten nog niet hoe we stamcellen naar de juiste plek moeten sturen: dat is een belangrijke uitdaging.’
Achterpoortjes
Voor die uitdaging staat ook gastro-enteroloog Gert Van Assche van het UZ Leuven. Hij gebruikt stamcellen om zweren te behandelen rond de anus van patiënten met de ziekte van Crohn, een ernstige chronische darmontsteking. Van Assche: ‘Een Spaans-Belgisch bedrijf haalt stamcellen uit vetweefsel van de patiënt. Vervolgens spuiten we ze in vlak bij de plaats waar ze de genezing van de zweren moeten bevorderen – anders vinden ze hun weg niet. Wat er daarna precies gebeurt, weten we niet. Lokken de cellen sterke littekens op de wonden uit, waardoor de zweren toegroeien? Bestrijden ze de ontsteking op dezelfde manier als klassieke afweercellen? We hebben er nog het raden naar. Maar in een aantal gevallen werkt de behandeling goed – tests wijzen uit dat het resultaat beter is dan wanneer we zout water toedienen – en er duiken geen neveneffecten op.’
Ook Van Assche waarschuwt voor al te groot enthousiasme: ‘Het potentieel van stamcellen voor de regeneratieve geneeskunde is geweldig. Maar het onderzoek staat nog lang niet zo ver als we vijftien jaar geleden hoopten. Ondertussen duiken er helaas figuren op die voor veel geld zinloze behandelingen uitvoeren. Zeker met claims over de strijd tegen aftakeling en veroudering kun je mensen lokken.’
‘Experimenten die nooit op mensen zouden mogen gebeuren, halen het nieuws. Dat is spijtig.’ Aan het woord is Mieke Geens van de onderzoeksgroep Reproductie en Genetica aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘De mogelijkheid om stamcellen voor geneeskundige doelen te gebruiken,’ zegt zij, ‘hangt sterk af van lokale regelgeving. In België is die streng, net zoals in de meeste Europese landen. Een kliniek die zulke behandelingen in Italië aanbood, is naar Georgië moeten uitwijken, waar de terughoudendheid kleiner is. Ook in Amerika maakt charlatanerie meer kans, door achterpoortjes in de wet.’
Geens’ ploeg onderzoekt hoe je menselijke embryonale cellen kunt laten evolueren tot zogenoemde pluripotente stamcellen: die cellen kunnen tot alle mogelijke celtypes uitgroeien. Als bron dienen donorembryo’s die niet meer nodig zijn. In een embryo is de pluripotente fase heel kort, zodat je de stamcellen moeilijk kunt ‘oogsten’. Uit cellen uit de huid of het bindweefsel van patiënten kun je wel pluripotente cellen verkrijgen, die vervolgens in een weefselcultuur een behandeling ondergaan. Het topvakblad Nature waarschuwde onlangs: hou je pluripotente stamcellen wekenlang in een celcultuur, dan veranderen ze van aard. Dat kan hun bruikbaarheid in gevaar brengen.
De hype rond stamcellen is niet voorbarig. Ze stimuleert het debat over homoseksuele voortplanting net
Petra De Sutter (UGent)
Uit Geens’ woorden blijkt opnieuw: van een wondermiddel is nog geen sprake. ‘Met de huidige meettechnieken vinden we genetische afwijkingen in zo goed als alle cellen die we kweken. Vaak zijn die niet gevaarlijk, maar je wilt natuurlijk niet het risico lopen dat je een patiënt met extra ellende opzadelt. Dat bewijst hoe voorzichtig je met stamceltherapie moet omspringen.’
Van stam- tot eicel?
Kun je huidcellen, via een tussenstap als stamcel, opnieuw programmeren tot ei- of zaadcel? Zo ja, dan zouden koppels die onvruchtbaar zijn of homoseksuele koppels een eigen kind kunnen krijgen. Het is een van de vragen die fertiliteitsexperte Petra De Sutter onderzoekt aan de Universiteit Gent. Ook zij blijft voorzichtig: ‘De techniek gaat stapje per stapje vooruit. Het zal nog minstens tien jaar duren voor we er mensen mee kunnen helpen. We proberen nu een cultuur te maken van cellen uit de eierstokken van foetussen – eerst in proeven met muizencellen, daarna met mensencellen. Dan moeten we nagaan of de eicellen functioneel zijn, en of de embryo’s die ermee gemaakt worden geen afwijkingen hebben. Het is niet uitgesloten dat alles wat we maken finaal onbruikbaar zal blijken. We worden ook voortdurend op de vingers gekeken door ethische commissies – en dat is goed. Onderzoek als dit roept vragen op, en die moet je bespreekbaar maken.’
De Sutter vergelijkt de huidige aandacht voor stamcellen met die van twintig jaar geleden rond klonen. ‘In 1996 werd het gekloonde schaap Dolly aan de wereld voorgesteld, waarna een globale hype rond het klonen van mensen ontstond. Maar pas drie jaar geleden werd er een menselijk embryo gekloond om stamcellen te produceren. De hype rond stamcellen is niet voorbarig. Integendeel: ze stimuleert het debat, bijvoorbeeld over homoseksuele voortplanting. Twintig jaar geleden schoten politici in een kramp. In ijltempo kwamen er wetten om klonen te begrenzen. Vandaag wordt het debat gevoerd vóór het voldongen feit er is. Dat is goed. Want het spreekt voor zich: stamceltherapie heeft een groot potentieel om de samenleving te veranderen.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier