Evy De Caluwé
‘Veeg voorstellen die psychologische hulp toegankelijker maken niet meteen van tafel’
Evy De Caluwé reageert op de bezorgdheden van psychologen en psychotherapeuten over het plan van Maggie De Block voor de gedeeltelijke terugbetaling van psychotherapie. ‘Lichaam en geest interageren. Laten we dat als hulpverleners ook doen.’
Enkele dagen geleden kreeg ik, in een groepsbericht voor psychologen en psychotherapeuten, het pamflet “mypsymychoice” toegestuurd, dat vorige week op Knack verscheen. Met de vraag of ik het wou ondertekenen. Het was een krachtige poging van Frederik Van Driessche om zoveel mogelijk stemmen te verenigen die zijn bezorgdheid delen over de beleidskeuzes van Maggie De Block inzake de terugbetaling van psychotherapie. De een na de ander reageerde met een positief antwoord en een handtekening. Ik las het artikel met veel aandacht, ik twijfelde, maar besliste uiteindelijk om het niet te ondertekenen. Hoewel ik het met heel wat zaken eens ben, miste ik op bepaalde punten nuance en las ik geen constructieve voorstellen.
Ter opfrissing: wat stelt De Block voor?
Maggie De Block legde op 18 mei 2018 haar definitieve voorstel op tafel omtrent de gedeeltelijke terugbetaling van psychotherapie. Hierbij stelt ze twee voorwaarden voorop. (1) Een huisarts of psychiater moet doorverwijzen naar de psycholoog/psychotherapeut én (2) er moet sprake zijn van een matige psychische stoornis – met name depressie, angststoornis of alcoholverslaving – of trauma. In dit geval krijgt de patiënt vier sessies terugbetaald, met mogelijkheid tot verlenging met nog eens vier sessies. De patiënt zelf betaalt nog 11 euro per sessie.
Veeg voorstellen die psychologische hulp toegankelijker maken niet meteen van tafel.
Voor lichtere psychische problemen kunnen vier tot acht sessies volstaan. Mensen die echter ernstig psychisch lijden – zoals bij de diagnoses waarvan sprake – hebben doorgaans een langere behandeling nodig. Een uitbreiding van het aantal sessies, zou hier mogelijk moeten zijn. Het aantal categorieën waarvan sprake, is inderdaad ook te beperkt. Er zijn veel meer problemen waarvoor mensen baat zouden kunnen hebben bij psychotherapie. Een huisarts die zijn patiënt toch aan een terugbetaling wil helpen, zou moeten ‘foefelen’ met de diagnoses. De kans bestaat dat een patiënt bijgevolg het etiket ‘depressie’ krijgt (wat heel ernstig is), terwijl hij die niet heeft. Op een uitholling van diagnoses zit niemand te wachten, op oneigenlijk gebruik ervan evenmin. Dit, mevrouw De Block, zou u toch beter herzien.
Het pamflet
Tot dusver kan ik me aansluiten bij de tekst van het pamflet. Waar ik echter moeite mee heb, is de uitgesproken negatieve toon op bepaalde punten en het gebrek aan constructieve voorstellen.
De (huis)arts is de vijand niet.
Zo maakt Van Driessche een groot probleem (“de burger wordt bedrogen”) van de verplichte verwijzing door een huisarts of psychiater. Dit zou drempelverhogend werken, leiden tot willekeur bij de doorverwijzing, waarbij hij vreest dat bepaalde therapeuten die niet in het vakje van de arts passen zouden afgeraden worden. Van Driessche is ook bezorgd over de “inzetbaarheid van psychologen in een medisch denken, waaruit de psychologie zich net als zelfstandige discipline heeft losgemaakt”.
Ik durf op dit punt minder negatief te zijn. In mijn privépraktijk merk ik dat mensen vaak een goede vertrouwensrelatie hebben met hun huisarts. Regelmatig is de arts nu al de verwijzer. In de psychiatrie is het bijna evident. Dat iemand waarmee men een goede band heeft (‘overdracht’ in het psychoanalytisch jargon), adviseert dat psychotherapie helpend zou kunnen zijn, kan net ook de openheid voor therapie en daarmee de kans op ‘slagen’ vergroten. Met andere woorden, het voorstel van de (huis)arts als toegangspoort kan ook drempelverlagend werken.
Mensen vinden het zoeken van een psychotherapeut vaak ook een moeilijke opdracht. De zoektermen “therapeut+gent” leveren een waaier aan websites op van gekwalificeerde, maar ook zelf uitgeroepen therapeuten. De huisarts kan met zijn verwijzing zorgen dat zijn patiënt de weg vindt naar een gedegen en opgeleide psychotherapeut. Uiteraard moet de patiënt uiteindelijk beslissen tot wie hij zich wendt, maar opnieuw, laat ons niet per definitie uitgaan van een negatief scenario. Als huisartsen een negatief beeld hebben over bepaalde therapeuten/therapieën, wijst dat er misschien op dat men elkaar niet genoeg kent. Samenwerking en ontmoeting kan dan net helpend zijn.
Zelf werk ik al regelmatig samen met huisartsen of psychiaters – dit uiteraard steeds met toestemming van de patiënt – en ben ik daar positief gestemd over. Op momenten van crisis (bijv. bij suïcidale gedachten) is het erg zinvol om de behandeling samen te kunnen dragen. De huisarts kent bovendien vaak de geschiedenis, context en leefomstandigheden van de patiënt beter en is op die manier een waardevolle partner in de samenwerking. En als er een verschil in visie is, kan erover gesproken worden.
Lichaam en geest interageren. Laten we dat als hulpverleners ook doen.
Ook wil ik nog even ingaan op de vrees dat de psychologie (weer) ‘opgeslokt’ zou worden door een medisch discours. Ik begrijp dat enerzijds. Het is nodig geweest dat de psychologie zich kon onderscheiden van het medisch model en dat er zo meer aandacht kwam voor het particuliere en de complexiteit van psychisch lijden en de behandeling ervan. Maar intussen heeft de psychologie als discipline haar eigen plek gekregen en moeten we, mijns inziens, niet angstvallig de slinger aan het ene uiteinde vastklampen. Misschien is het tijd om wat meer naar het midden te gaan. Zowel voor de psychologie àls de geneeskunde. Want zolang beide ‘partijen’ enkel in hun eigen vakje blijven zitten, houden ze de Cartesiaanse opsplitsing mee in stand. Later in het pamflet oppert Van Driessche immers zelf dat er in het domein van de psychosomatiek veel meer begrip en kennis kan vergaard worden als beide disciplines samenwerken.
Psychotherapie als voorrecht van de welgestelde elite
Een volgend belangrijk punt is de onhoudbaarheid van de ambulante geestelijke gezondheidszorg zoals die nu is georganiseerd. Dag in dag uit merken we in de psychiatrie hoe moeilijk het is om voor patiënten de nodige ambulante nazorg te vinden. De wachtlijsten van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg en Centra voor Algemeen Welzijn puilen uit of worden afgesloten. Aan de andere kant is er een wildgroei aan zelfstandige psychologen/psychotherapeuten in elke stad of gemeente. De huidige situatie is eigenlijk moreel verwerpelijk: een welgestelde elite kan naar een privé-therapeut, wie het minder breed heeft mag twee jaar op een wachtlijst staan en wordt intussen niet geholpen – of de problemen escaleren waardoor een opname noodzakelijk wordt. Hoogtijd dus dat er iets in beweging komt. Het voorstel van De Block kan – ondanks de tekortkomingen en valkuilen – hierbij een eerste aanzet zijn. Als alle mensen die nu op een wachtlijst staan al acht keer naar een psycholoog zouden kunnen gaan, is dat toch al een goed begin, niet?
Controle en staatsinmenging
Het pamflet is, tot slot, bezorgd dat psychotherapie wordt ingebed in een neoliberaal beleid waar economische belangen en efficiëntie de bakens uitzetten. Men wijst op het risico van “inmenging van staatsbelangen” in het meest intieme voor de mens: zijn belevingswereld. Ook hier zou ik minder hard in paniek slaan. Ja, we moeten alert zijn dat cijfers het niet overnemen van het menselijk welzijn, maar nee, je afvragen wat iets kost en of het efficiënter kan georganiseerd worden is niet ‘vies’. Nee, informatie over de inhoud van de gesprekken zal ik niet meedelen aan de overheid, maar het is wel begrijpelijk dat de overheid een bepaalde kwaliteitsgarantie wil – en dat doet ze nu door de beroepstitels van psycholoog en psychotherapeut te beschermen.
Laat ons bekijken hoe we het hulpverleningslandschap beter kunnen organiseren, zodat meer mensen geholpen worden.
Tot slot
Toen ik het pamflet las, dacht ik vooral: ik begrijp de bezorgdheid, maar laten we niet vanuit een angst op onze achterste poten staan. Laat ons spreken met de beleidsmakers, met de medische wereld, en elkaar leren kennen. Laat ons bekijken hoe we het hulpverleningslandschap beter kunnen organiseren, zodat meer mensen geholpen worden. En vooral, laten we voorstellen die psychologische hulpverlening toegankelijker maken, niet meteen van tafel vegen. Ontmoeting en samenwerking klinken misschien niet erg sexy, maar het is wel via die weg dat er iets mogelijk wordt. Dat denk ik althans.
In die zin zou je de parallel kunnen maken met de verhouding van inwoners van een land ten aanzien van nieuwkomers van andere origine, en vice versa: zolang beide groepen vanuit een angst om ‘opgeslokt’ te worden door de ander in de eigen omgeving blijven zitten, wordt de angst enkel in standgehouden – of zelfs gevoed. Ontmoeting, ook hier, is de enige manier om elkaar te leren kennen; te zien wat anders is en wat gelijk. En met respect voor deze verschillen toch een manier te vinden om samen te werken. Vergeef me deze uitweiding.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier