Winny Ang, kinder- en jeugdpsychiater: ‘Ik heb leren leven met een soort gemis’
Ze heeft al een testament van toen ze negen was en tijdens haar adolescentie worstelde ze flink met haar identiteit. Maar aan de piano en op de dansvloer laat kinder- en jeugdpsychiater Winny Ang graag de teugels vieren.
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Ergens halverwege ons gesprek, kriskras wandelend door het Antwerpse Middelheimpark, slaakt Winny Ang opeens een diepe zucht. ‘Normaal stel ik de vragen’, lacht ze. ‘Dit is een totaal andere beweging.’
Al meer dan twintig jaar is Ang aan de slag als kinder- en jeugdpsychiater. Ze werkt in een groepspraktijk, is verbonden aan de Universiteit Antwerpen en geeft ervaringsgerichte vormingen rond cultuursensitieve zorg en diversiteit.
De voorbije jaren bracht ze ook enkele kinder- en jeugdboeken uit, samen met illustratrice Fatinha Ramos onder meer, en straks zit ze voor het eerst in de jury voor kinder- en jeugdliteratuur van de Vlaamse Cultuurprijs Boon.
Dat zijn veel bordjes om draaiende te houden en wanneer daar nog een vraaggesprek bij komt, zegt Ang, lachend: ‘Het is even wennen.’
‘We moeten als maatschappij meer licht werpen op geestelijke gezondheid’, zei u eind vorig jaar in De Standaard. Waarom duurt het zo lang voor we onze aandacht voor mentaal welzijn, en dus ook de budgetten in de geestelijke gezondheidszorg, opschroeven?
WINNY ANG: Het gaat nu wel de goede richting uit, heb ik het gevoel, maar het gaat inderdaad traag. In de zorg is de eerste toegangspoort nog altijd het lichaam, mensen vinden het veel vanzelfsprekender om het daarover te hebben. Het lichaam is op zich ook wel complex, maar we kunnen het ondertussen beter begrijpen. Geestelijke gezondheid is fascinerend, maar best ingewikkeld. Je wordt telkens geconfronteerd met veel verschillende factoren die elk een rol spelen, wat het uitdagend maakt om een heldere kijk op de zaak te krijgen.
Schatten we het lichaam te hoog in?
ANG: Ik denk het wel, ja. Het is verschrikkelijk dat we er de covidpandemie voor nodig hadden, maar er komen nu wel allerlei inhaalbewegingen op gang. Iedereen heeft de voorbije twee jaar gevoeld wat het betekent om weinig mentale ruimte te hebben. Daardoor is er nu veel meer aandacht voor geestelijke gezondheid. Het is nodig, want de wachtlijsten blijven groeien. Ze waren al oneindig lang en door corona komen er weer een hoop nieuwe patiënten bij. Dat is verschrikkelijk, ontstellend zelfs, maar als in je de hulpverlening werkt, moet je dat kunnen loslaten. En als ik kijk naar de generatie van mijn eigen kinderen ben ik voorzichtig hoopvol. Op hun school is er tenminste al aandacht voor het sociaal-emotionele aspect van het mens-zijn, zelfs in de kleuterklas. Daarom zet ik zelf ook zo graag projecten op in het onderwijs: we kunnen er niet vroeg genoeg mee beginnen, want elke stap telt.
Zelfontplooiing, zelfwaarde en zelfautonomie zijn nu precies de hoogste waarden. Maar dat hoeft niet zo te zijn.
U zegt het bijna verontschuldigend, alsof u er soms moedeloos van wordt?
ANG: (lacht) Het is een eeuwig dilemma in mijn leven: doe ik te veel, of juist te weinig? Er is zo veel aan de hand in de wereld, ik blokkeer er soms van. Ik zou nog zo veel meer kunnen doen, vraag ik me dikwijls af, schiet ik niet tekort? Het zal een zoektocht blijven en het wordt er niet per se gemakkelijker op met ouder worden, heb ik al gemerkt. De menselijke geest blijft ook uitermate verrassend. Het lijden is elke keer anders en in die onvoorspelbaarheid vind ik altijd wel aanknopingspunten, maar feilloos weten waarom iemand depressief is, om nu maar iets te noemen, is bijna onmogelijk.
Hebt u voldoende aandacht voor het samenspel tussen lichaam en geest bij uw patiënten?
ANG: Soms te weinig, wellicht. In de psychiatrie ligt de focus erg op de geest, er wordt heel veel gepraat. (lacht) Sinds kort hebben we in onze praktijk iemand die zich specifiek met het lichamelijke aspect bezighoudt, en zelf let ik er ook meer en meer op. Slaap, eetlust, hoofdpijn of andere fysieke klachten, ademhalingsoefeningen, seksualiteit in het geval van adolescenten, het komt in de gesprekken allemaal aan bod. Maar ik dreig het lichaam weleens uit het oog te verliezen.
Ik werk met een erg divers publiek, van jong tot adolescent, mensen met een migratieachtergrond vaak of mensen die gevlucht zijn, mensen met een beperking ook. Het zijn telkens erg uiteenlopende verhalen die ik te horen krijg, en daardoor is de aanpak telkens persoonsgebonden.
Lukt het u met het ouder worden nog altijd even goed om in het hoofd van uw vaak jonge patiënten te kruipen?
ANG: Voorlopig nog wel. Ik blijf nieuwsgierig, ik lees zelf nog altijd graag kinder- of youngadultboeken en dankzij mijn kinderen blijf ik voldoende in contact met hun leefwereld. Oké, de tijdgeest is veranderd in vergelijking met de periode toen ik begon en de sociale media zijn erbij gekomen. Maar in essentie blijft de kern dezelfde: ieder mens wil graag gezien en erkend worden.
Hebt u in uw jeugd ook geworsteld met uw identiteit?
ANG: Dat het een van mijn stokpaardjes is, identiteit en belonging, zal wel geen toeval zijn . Ik ben hier geboren, maar mijn ouders zijn destijds uit Indonesië naar België gekomen. Dan heb je als kind sowieso leren leven met een soort gemis, een gevoeligheid die mijn zus, mijn broer en ik alle drie hebben. Zonder dat er veel over gepraat werd. En tijdens mijn adolescentie was mijn identiteitsontwikkeling scherper afgetekend dan bij de meeste mensen, denk ik. Mag ik er zijn? Bij wie hoor ik en bij wie niet? Wie wil ik zijn? Wie ben ik in relatie tot anderen? Het vinden van een antwoord op die vragen was een flinke zoektocht. Mijn ouders konden zich gelukkig wel iets voorstellen bij mijn worsteling en gaven ons alle ruimte.
Anderzijds waren sommige zaken al vroeg duidelijk. Toen ze me vroegen wie ik later wilde worden, antwoordde ik: een dokter die verhalen schrijft op de computer en pianospeelt. Eigenlijk is dat exact wat ik geworden ben. (lacht) Vooral die computer was bijzonder: mijn vader is ingenieur en had toen een van de eerste computers geassembleerd, zeer spectaculair in mijn ogen.
Hoe zijn uw ouders destijds in België terechtgekomen?
ANG: Op hun achttiende zijn ze in Indonesië vertrokken omdat ze hier wilden studeren, en ook wel omdat de situatie in hun moederland lang niet ideaal meer was. Ze zijn van Chinese afkomst, wat niet evident was in Indonesië. Ook al werd het niet zo uitgesproken, als kind heb ik sterk aangevoeld dat mijn ouders tussen twee werelden zaten. Dat besef heeft me gevormd. Toen ik op mijn negende voor het eerst naar Indonesië ging, voelde ik dat het een deel was van mezelf, ook al was ik er niet geboren of opgegroeid. Sindsdien ben ik al vaak teruggekeerd.
Bent u nog op zoek naar een ontbrekend deel van uzelf?
ANG: Op zoek niet echt, nee. Ik weet dat dat deel er is, in Indonesië. Soms brengt het gevoel van tussen twee werelden te zweven onrust, maar daar heb ik ondertussen vrede mee. Onze identiteit is nu eenmaal dynamisch en fluïde, ik kan me tegelijk erg Antwerps én erg Indonesisch voelen. Identiteit is geen vaststaand iets, in tegenstelling tot wat veel mensen denken. Die gedachte helpt me. Waar voel je je thuis: dat is toch voor iedereen een zoektocht? Met die nuance dat het geen puur individuele zoektocht is, het is me niet te doen om de louter individuele zelfontplooiing.
Ik heb altijd wel dromen, maar die zijn niet per se uitgekristalliseerd. De weg ontplooit zich al wandelend.
In onze maatschappij is individuele zelfontplooiing zowat het hoogste goed. Stoort u dat?
ANG: Vanzelfsprekend vind ik het interessant dat mensen zich ontplooien, maar soms ligt de focus wel heel erg op het individu en wordt de verbinding met de anderen te gemakkelijk vergeten. Ik ben zo niet opgevoed. Onze ouders hebben ons altijd gestimuleerd om onze eigen weg te vinden, maar de relatie met anderen stond wel steeds centraal. Naast jezelf leren kennen, jezelf leren verdedigen en grenzen leren trekken moet er al van jongs af aandacht gaan naar hoe je in verbinding treedt met anderen en hoe je anderen kunt leren begrijpen. Zelfontplooiing, zelfwaarde en zelfautonomie zijn nu precies de hoogste waarden. Maar dat hoeft niet zo te zijn, en het is ook sterk cultureel gebonden. Mijn ouders zijn bijvoorbeeld erg bezig met wat er gebeurt tussen mensen, hoe we in harmonie kunnen blijven leven met elkaar en hoe we iedereen erbij kunnen betrekken. Dat collectieve en inclusieve denken zou wat meer benadrukt mogen worden.
U hebt twee jaar in Canada gestudeerd. Hoe heeft die periode u gevormd?
ANG: Ik heb mezelf toen wat moeten heruitvinden. Ik was de 25 voorbij, ik had hier mijn vrienden al, en daar moest ik opnieuw beginnen. Eerst kwam ik mezelf tegen, maar uiteindelijk voelde het aan als thuiskomen. Ik was er ‘dubbelmigrant’: hier was ik al migrant en daar nog eens. Maar omdat iedereen er ergens anders vandaan kwam, was ik niet langer het buitenbeentje. Dat voelde goed. En de natuur in de omgeving van Montréal, waar ik studeerde, heeft me ook geraakt. Het is er zo uitgestrekt, zo weids, dat je als mens plots niets meer voorstelt. Ik herinner me nog goed een kanotocht op de Grote Meren: zo bijzonder. Met de kano ging ik zo traag vooruit dat alles een nieuwe dimensie kreeg. Doorgaans ben ik snel en ongeduldig, maar daar heb ik geleerd om héél geduldig te zijn. (lacht) Ik draag dat gevoel nog altijd mee. Objectief gezien heb ik een druk leven, en dat voelt vaak ook zo, maar ik slaag er toch goed in om rust te vinden. Wu wei ken je dat?
Helaas niet, nee.
ANG: Het is een concept uit het taoïsme, dat meestal wordt vertaald als ‘de kunst van het niet doen’, het ‘niet handelen tegen de aard der dingen in’. Niet in de zin dat je lui moet zijn, maar wel dat je ergens voelt dat de weg zich aan het vormen is en dat je er vertrouwen moet in hebben dat de weg klopt. Zoals water zijn weg zoekt en een kracht vormt, zonder het te willen of zonder een vaste vorm aan te nemen. Toen ik er voor het eerst over las, dacht ik: ha ja, natuurlijk, zo ben ik en zo zijn mijn ouders ook. Ik werp me bijvoorbeeld vooral op wat ik echt graag doe, en zo vormt zich na verloop van tijd een weg.
Hebt u enig idee waar de weg naartoe leidt?
ANG: Ik heb altijd wel dromen, maar die zijn niet per se uitgekristalliseerd. De weg ontplooit zich al wandelend, en ik heb er vertrouwen in dat ik dingen en mensen zal blijven tegenkomen die dicht bij me staan.
Bent u gelovig?
ANG: Ik heb zeker een band met het geloof. Mijn mama is katholiek, mijn vader komt uit een meer eclectische familie, met veel boeddhisten. Een gevoel van geloof was thuis dus altijd wel aanwezig. Ik ben zelf naar een katholieke school gegaan, ik ben gedoopt en ik heb mijn twee communies gedaan. Ik was dol op de verhalen in de Bijbel en ik ging graag biechten, vraag me niet waarom. Maar in mijn puberteit heb ik een geloofscrisis gehad. Ik begon alles te betwijfelen, kon gewoon niet meer geloven. Nu ben ik niet meer gelovig, maar ik ben ook geen atheïst. Ik weet het eigenlijk niet zo goed. Ik ben altijd al bang geweest om me op te sluiten in dogma’s, maar ook die angst kan weer een dogma zijn. Laten we het erop houden dat ik zeker iets spiritueels in me heb, naast mijn analytische, wetenschappelijke kant.
Wat gebeurt er na de dood met ons lichaam en onze geest?
ANG: (denkt lang na) Een deel in me zegt dat het gewoon over en out is na de dood. Maar tegelijk vind ik het moeilijk om dat te geloven en heb ik ergens in me een sterk gevoel van verbinding met alles wat er is, was en zal komen. Ik weet het dus niet goed. Als kind heb ik de aanwezigheid van de dood in elk geval al vroeg gevoeld. Ik had al een testament toen ik negen was. Dat besef van vergankelijkheid heeft ervoor gezorgd dat ik op het scherpst van de snee heb kunnen leven.
Mag ik vragen wat er in het testament stond dat u op uw negende hebt opgesteld?
ANG: Dat ik mijn meest waardevolle bezit, mijn eerste cassetterecorder waarmee ik allerlei verhaaltjes opnam, aan mijn beste vriendin schonk. (lacht) En ik had een lijst gemaakt met alle muziek voor mijn begrafenis. Ballade nr. 1 van Chopin onder meer, in een versie op dwarsfluit. Ondertussen zou ik toch voor de originele versie op piano gaan. (lacht) Muziek is altijd erg belangrijk geweest voor mij, en nog altijd. Zelf pianospelen is zo bijzonder. Ik ga twee keer per week lopen, telkens vijf kilometer en geen centimeter verder, maar dat komt niet in de buurt van het gevoel dat ik aan een piano heb. Dat is van een andere dimensie.
Danst u weleens?
ANG: O ja. Ik heb een beschouwende kant in mij, maar ik kan tegelijk alles goed loslaten. Ik heb altijd veel gedachten, wat me veel verbeeldingskracht geeft en soms ook vermoeiend is, maar ik kan me ook goed laten gaan. Ik ben zeker geen muurbloempje. En weet je wat: ik heb er zelfs geen alcohol voor nodig, want ik drink zelden of nooit.
Wat is voor u de zin van het leven?
ANG: (denkt lang na) Voor mij zit de zin van het leven in een aantal tegenstellingen. In kleine momenten die me een tijdloos gevoel geven, zoals in die kano in Canada, en omgekeerd: in grote omwentelingen, zoals kinderen krijgen, die ik toch niet te gewichtig probeer te bekijken. Het spanningsveld tussen stilstand en beweging, tussen jezelf en de anderen, daar heeft het volgens mij iets mee te maken. Verhalen vertellen en onderweg blijven, fysiek of in je hoofd, is ook belangrijk, en het samen delen van lekker eten vind ik ook erg zinvol. Maar tegelijk is de zin van het leven niet in woorden te vatten, het gaat net om het voelen en ervaren, het onuitspreekbare. (lacht) Was dat een beetje duidelijk?
Winny Ang
– is 46 jaar
– groeide op in Sint-Niklaas, woont en werkt in Antwerpen
– is actief als kinder- en jeugdpsychiater in de Antwerpse groepspraktijk ’t Verhaal en MFC Heder
– is verbonden aan de Universiteit Antwerpen
– geeft ervaringsgerichte vormingen rond cultuursensitief werken in de zorg
– bracht de voorbije jaren enkele kinder- en jeugdboeken uit: onder meer Woordenwolken (met illustratrice Fatinha Ramos) en Kapitein Nemo