Waarom we onze kleuters steeds lastiger vinden

© Getty
Jeroen de Preter
Jeroen de Preter Redacteur

Is er wat aan de hand met onze kleuters? De resultaten van de jongste Gezinsenquête van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin doen vermoeden dat hun gedrag steeds problematischer wordt. Maar is dat ook zo?

Worden onze kleuters almaar lastiger? De resultaten van een enquête bij een kleine 2000 ouders lijken op het eerste gezicht in die richting te wijzen. Om te beginnen is er het verminderd aantal ouders dat ‘geen moeilijkheden’ signaleert bij hun kinderen. Bij de vorige, gelijkaardige bevraging in 2016 noteerde bijna 68 procent van de ouders geen noemenswaardige problemen. Dat percentage was in 2021, het moment waarop de jongste enquête werd afgenomen, teruggelopen tot bijna 62 procent.

Die daling laat zich voor het grootste deel verklaren door de vier- en vijfjarigen. Of misschien correcter gezegd: de perceptie van ouders van vier- en vijfjarige kinderen. Een kwart van die ouders gaf aan dat hun kleuter (soms) met gedragsproblemen kampt. Meer dan dertig procent stipt aan dat hun kind (wel eens) hyperactief is, terwijl meer dan veertig procent problemen met het sociaal gedrag signaleert. Opvallend: bij de zes tot- twaalfjarigen en de dertien- tot achttienjarigen werden géén significante verschillen tegenover 2016 opgetekend.

Pandemie

Wat is hier aan de hand? Kristien Nys, onderzoekster bij het Kenniscentrum Gezinswetenschappen (Odisee Hogeschool), wijst naar de pandemie als mogelijke verklaring. ‘De enquête is afgenomen in 2021, en de vragen refereerden aan het voorbije jaar: het hoogtepunt van de coronacrisis. Het was een periode waarin ouders ook letterlijk veel dichter op hun kinderen zaten. Wellicht waren ze daardoor ook alerter voor problemen. Of het gedrag van die kleuters ook effectief problematischer was, kunnen we niet met zekerheid zeggen. De gezinsenquête geeft weer wat ouders observeren. En het is niet onlogisch dat die ouders tijdens de pandemie scherper observeerden. De leefwereld van de ouders was in die periode noodgedwongen veel kleiner.’

Een gelijkaardige verklaring komt van sociologe en onderzoekster Kim Bastaits (Hogeschool PXL). ‘Veel ouders hebben tijdens de pandemie thuis gewerkt’, zegt Bastaits. ‘Tegelijk waren ook de kinderen vaker thuis. Het rusteloze gedrag dat een kind van vier nu eenmaal vertoont, zal in die situatie waarschijnlijk makkelijker als storend en dus problematisch worden gezien. Dat ouders vaker dan in 2016 problemen signaleren die verband houden met het sociaal gedrag, kan ook met de pandemie te maken hebben. Kinderen hadden veel minder sociale contacten, en hadden daardoor minder mogelijkheden om sociale competenties aan te leren.’

Eerste 1000 dagen

Bastaits merkt nog op dat sommige van die kinderen bij het begin van de pandemie nog geen drie jaar oud waren. ‘Hun eerste duizend dagen waren nog niet voorbij. We weten vandaag dat dat de periode is waarin de ontwikkeling van kinderen grote sprongen vooruit maakt en ze ook gevoelig zijn voor stressvolle situaties in hun omgeving. Mogelijk heeft dat ook een rol gespeeld.’

Niettemin voelt de pandemie als verklaring wat onlogisch aan. Zo bleven de kleuters tijdens de pandemie minder dan de 13 tot 18-jarigen verstoken van sociale contacten. Daarbij komt nog dat voor jongeren het sociale leven buiten het gezin doorgaans een stuk belangrijker is. Dat ouders van 13 tot 18-jarigen aanzienlijk minder problemen signaleren, is in die optiek merkwaardig.

Misschien, zo oppert Bastaits, is er ook een verklaring die niets met de pandemie te maken heeft. ‘De laatste vijf jaar wordt er vanuit de wetenschap, het beleid maar ook in de media, veel nadruk gelegd op het belang van die eerste 1000 dagen’, zegt ze. ‘Ook dat kan ervoor gezorgd hebben dat ouders van jonge kinderen gevoeliger zijn voor sommige signalen. Misschien hadden we die stijging dus ook wel gezien als er geen coronacrisis was geweest.’

Diagnose

De gevoeligheid van ouders kan ook om nog een andere redenen zijn vergroot. ‘Dat meer ouders aangeven dat hun kind bovengemiddeld actief is’, zegt Kristien Nys, ‘kan ook te maken hebben met het toegenomen belang van diagnosticering in onze samenleving. Om voor je kind de gepaste ondersteuning te krijgen op school, is een attest en dus de diagnose ADHD vereist. Mogelijk maakt ook dat ouders alerter voor bepaalde signalen. Op zich is dat een goeie zaak, al mogen we natuurlijk ook niet uit het oog verliezen dat het gemiddelde vierjarige kind nu eenmaal bijzonder actief is. Een beetje hetzelfde geldt voor de gedragingen van het kind in de overgang van peuter naar kleuter. Kinderen zijn dan soms best lastig. Dat is een normale fase in de ontwikkeling, en wijst zeker niet altijd op een ernstig probleem.’

Anders gezegd: misschien heeft eerder te tijdsgeest dan de pandemie de resultaten van deze Gezinsenquête bepaald. ‘We leven in een tijd waarin woorden als “depressie” of “burn-out” niet langer taboe zijn’, stelt Philippe Noens, docent Gezinswetenschappen en onderzoeker aan de Odisee Hogeschool. ‘Niet bij volwassenen, niet bij jongeren, maar ook niet bij kleuters. Tot voor kort had men het toch moeilijk met het idee dat ook zeer jonge kinderen konden vastlopen in negatieve of verwarrende gevoelens. Vandaag is daar, gelukkig, meer oog voor. Al is de schaduwzijde van die sensibilisering een risico op te snelle diagnosticering.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content