Waarom liegen we? Leugens maken de taal ingewikkelder
Liegen en bedriegen zijn een inherent onderdeel van ons bestaan. Ze zouden zelfs een stimulerend effect op de ontwikkeling van onze complexe taal hebben gehad.
Sommige gezegdes maken nogal gemakkelijk komaf met de harde realiteit. ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel’ is er zo een. Want zo gemakkelijk is het niet. Veel mensen komen geregeld weg met een leugentje, al dan niet om bestwil. Als het echt gemakkelijk zou zijn om leugens te ontmaskeren, zouden ze minder prominent aanwezig zijn in ons bestaan.
De wetenschap zoekt al lang naar efficiënte manieren om leugens te detecteren. Er zijn zelfs machines voor ontwikkeld. Maar feilloos zijn ze niet. De procedures om na te gaan of iemand liegt, bijvoorbeeld tijdens een verhoor door politie of gerecht, worden steeds ingewikkelder. Een standaardtraining voor veiligheidspersoneel somt niet minder dan 92 signalen op die je in het oog zou moeten houden. Het is onbegonnen werk om dat te doen.
Het gebruik van artificiële intelligentie (AI) in deze context stuit nog altijd op het fundamentele bezwaar dat we te weinig weten over hoe de algoritmes achter AI werken om de resultaten als voldoende betrouwbaar te kunnen beschouwen.
Jezelf hoger inschatten dan verantwoord is, zit diep in onze aard ingebakken.
Wetenschappers hebben in het vakblad Nature Human Behaviour een alternatieve aanpak voor leugendetectie voorgesteld. In plaats van te focussen op moeilijk interpreteerbare lichaamstaal of op metingen van fysiologische parameters zoals handvochtigheid, richten ze zich op de gedetailleerdheid waarmee iemand een verhaal vertelt. De achterliggende gedachte is dat je iets wat je grotendeels verzint, met veel minder details kunt presenteren dan een waargebeurd verhaal. Je moet al heel goed voorbereid zijn om een verhaal dat je verzonnen hebt met steeds dezelfde details te larderen om ontmaskering te vermijden. Uit experimenten blijkt het concept te kunnen werken, tenminste als je er oog voor hebt.
Evolutionaire mislukking
Een tijdje geleden verscheen in het vakblad Language Sciences een intrigerende hypothese over ‘de rol van de leugen in de evolutie van de menselijke taal’. Het klassieke uitgangspunt van taalexperts was blijkbaar dat ze de mogelijkheid van leugenachtig gedrag als een hinderpaal voor de ontwikkeling van taal beschouwden, omdat het de kans op slechte ervaringen zo sterk zou verhogen dat complexe taal gedoemd was om evolutionair te mislukken. Als taal je systematisch op het verkeerde been zou kunnen zetten, kon het je evolutionaire succes zo sterk beperken dat het contraproductief werd.
Maar de nieuwe hypothese draait de redenering om. Ze stelt dat onze taal, net door almaar gesofisticeerder wordende leugens en de behoefte om die efficiënter te detecteren, een grotere complexiteit gekregen heeft. ‘Liegen en taal raakten verstrengeld in een eindeloze co-evolutionaire spiraal die de communicatieve relaties in gemeenschappen gewijzigd heeft en onderdeel werd van talen, cognitieve vaardigheden en emoties.’
Liegen is in ons menselijke taalgebruik niet uitsluitend een kwestie van het toebrengen van schade aan een ander, meestal met het oog op een persoonlijk voordeel. Het kan evengoed een manier zijn om een ander te steunen. Hoe dikwijls zeg je niet ‘je ziet er goed uit’, terwijl je toch merkt dat iemand wat worstelt met zijn uiterlijk. Het antwoord op de vraag ‘is mijn kont niet te dik in deze jurk?’ hoeft niet waarheidsgetrouw te zijn om de drager van de jurk maximaal comfort te bezorgen.
Het omgekeerde gebeurt ook: de waarheid kan behoorlijk schadelijk of confronterend zijn. Als je een student moet vertellen dat hij of zij niet echt geschikt is voor de studie die hij of zij ambieert, is dat misschien wel een nuttige, maar zeker geen aangename boodschap. Het kan ook echt gemeen worden, bijvoorbeeld als je iemand meldt dat je hem of haar in een compromitterende situatie hebt betrapt. Waarheidsgetrouw zijn kan kwetsen, beledigen, vernederen en angst aanjagen.
De complexiteit van onze taal maakt dat er voor iedereen in alle omstandigheden manoeuvreerruimte is om de waarheid al dan niet geweld aan te doen. Maar de auteur van de nieuwe hypothese gaat daarin erg ver en stelt dat ‘de ontwikkeling van onze complexe taal meer deed om het menselijk vermogen tot bedrog te verhogen dan om het menselijke vermogen tot eerlijke communicatie te stimuleren. Geen enkel collectief project in de menselijke evolutie heeft een vorm van bedrog op een vergelijkbaar niveau mogelijk gemaakt.’
Hij onderscheidt verschillende vormen van interactie tussen leugenaars en niet-leugenaars, die elk op hun eigen manier taal gebruiken en/of misbruiken. Je hebt gepatenteerde leugenaars versus goedgelovigen. Je hebt slechte leugenaars versus gepatenteerde wantrouwigen. Je hebt, in de overtreffende trap, de beste leugenaars die in conflict komen met de beste menselijke leugendetectors. Het is een eindeloos en gevarieerd spel van bedriegen en bedrogen worden, van ermee wegkomen of afgestraft worden. Taal speelt daar een significante rol in.
Slechte chauffeurs
Een belangrijk aspect is dat mensen beduidend beter zijn in liegen als ze hun eigen leugens geloven. Ze komen dan overtuigender over. Dat kan ver gaan. Er is vastgesteld dat de meeste mensen geloven dat ze betere chauffeurs zijn dan gemiddeld. Dat is begrijpelijk, maar het is minder begrijpelijk dat het ook opgaat voor personen die in het ziekenhuis zijn beland na een zwaar ongeval dat ze zelf hebben veroorzaakt. Jezelf hoger inschatten dan verantwoord is, zit diep in onze aard ingebakken. Het maakt ons leven een stuk gemakkelijker.
In het niet-menselijke deel van de natuur komt uiteraard ook bedrog voor, maar doorgaans in minder complexe vorm dan bij ons. Zelfs bacteriën kunnen valse signalen uitsturen om samenwerking te stimuleren. Plantenwortels en schimmelnetwerken in de bodem leven in een vorm van symbiose met elkaar, die gevoelig is voor fraude. Ze wisselen voedingsstoffen met elkaar uit, maar proberen er soms de kantjes af te lopen door minder te investeren. Er is waargenomen dat planten de contributie van bepaalde worteltakken aan een schimmel stilleggen als ze ‘voelen’ dat de schimmel niet meer meewerkt.
Aapjes of meerkatten, die in de hiërarchie van hun leefgemeenschap op een laag trapje staan, durven weleens vals alarm te slaan voor een arend of een jakhals, waardoor de rest halsoverkop op de vlucht slaat en zij gemakkelijker bij een prooi kunnen die anders door anderen zou worden opgeëist. Sommige vlinders bootsen de kleursignalen van verwante giftige soorten na om van het beschermende effect te kunnen profiteren zonder zelf te hoeven investeren in de dure productie van giftige stoffen.
Vampiervleermuizen kunnen faken dat ze honger hebben, waardoor ze geholpen worden door soortgenoten die dan wat van het bloed dat ze zelf verorberden ophoesten in de muil van hun hongerige collega. Ze doen dat in de verwachting dat ze zelf geholpen zullen worden als zij ooit in nood komen – een natuurlijke vorm van sociale zekerheid dus. Maar dat verhaal legde de achilleshiel van bedrog bloot: als er te veel valsspelers in een systeem komen, stuikt het in elkaar omdat niemand nog voldoende vertrouwen heeft om in het systeem te investeren. Er is een limiet aan wat een gemeenschap aan bedrog kan verdragen – meestal ligt die op een maximum van 15 procent valsspelers. Zelfs bij de vampiers worden de profiteurs gestraft: als een diertje te dikwijls bloed nodig heeft en nooit iets afstaat, krijgt het op den duur niets meer.
Zo is er ook variatie geslopen in de houdbaarheid van leugens in een systeem. Een leugentje om bestwil kan veel minder kwaad dan systematisch de boel bedriegen. Als bedrijfsleiders op grote schaal fraude plegen, bijvoorbeeld door producten te verkopen waarvan ze weten dat ze amper een effect hebben of waarvan ze jarenlang verdoezelen dat ze een potentieel dodelijk verslavend effect op hun gebruikers hebben, is dat veel schadelijker dan wanneer een voetballer op het veld veinst dat hij een trap gekregen heeft of dat je ’s morgens aan de telefoon tegen je baas zegt dat je op weg bent naar het werk, terwijl je nog je tanden moet poetsen.
Huilende baby’s
Leugens en bedrog zijn dus niet alleen eigen aan de mens. De vraag is. Leer je liegen of moet je liegen afleren in de loop van je opvoeding? Als je naar kinderen kijkt, kun je niet anders dan concluderen dat de neiging tot bedrog er van het begin af aan inzit. Een belangrijk aspect van opvoeden is kinderen leren dat ze beter niet te veel liegen als ze het zichzelf niet te moeilijk willen maken.
Kinderen die achterblijven met de babysit, kunnen faken dat ze hun ouders missen.
Zo zijn er aanwijzingen dat baby’s al snel doorhebben, zonder dat ze het beseffen, dat ze met huilen aandacht kunnen trekken. Ze gaan dan zomaar huilen, zonder dat ze per se iets nodig hebben. Als peuter leren ze dat ze het best niet alles wat er gebeurt actief melden of dat ze met vleierij een eind weg kunnen komen. Kleuters van vijf proberen de grenzen van wat ze met liegen en bedriegen kunnen bereiken af te tasten, waarbij ze het soms zo ver drijven dat het contraproductief wordt. Ze beseffen dan dat ze ergens een gulden middenweg moeten zoeken.
Misschien wel de allereerste die, zij het in bescheiden vorm, iets concreets over het leugenachtige gedrag van kinderen schreef, was Charles Darwin, de ontdekker van sluitende mechanismen voor de evolutie van het leven. Het is een zoveelste prachtig verhaal dat illustreert wat voor een begenadigd observator Darwin was. In 1877 publiceerde hij in het vakblad Mind(A Quarterly Review of Psychology and Philosophy) een artikel over de ontwikkeling van kinderen, dat grotendeels gebaseerd was op notities die hij 37 jaar eerder over de ontwikkeling van zijn oudste zoon had gemaakt. Hij beschreef onder meer in detail de reacties van het kind nadat het betrapt was met zijn vingers in de suiker- of de jampot – de onderwerpen van kinderlijk bedrog blijken tijdloos te zijn. Darwin verbaasde zich over de volgehouden pogingen en de ‘strategische leugens’ van zijn zoon om zijn gedrag te verbergen of vergoelijken. Hij kon niet anders dan besluiten dat het kind beschikte over de capaciteit tot ‘zorgvuldig gepland bedrog’ (carefully planned deceit). Het zou echter duren tot de jaren 1980 voor kinderpsychologen zich ernstig over het concept van leugens en bedrog bij kinderen zouden buigen.
De resultaten waren schokkend voor velen die met een romantische blik naar kinderlijk gedrag keken. Een van de eerste inzichten was dat nogal wat kleine kinderen als ze bij een onthaalmoeder worden afgezet of net nadat de babysitter is aangekomen, eventjes een uitbarsting van verlatingsangst manifesteren, maar snel na het vertrek van de ouders rustig overgaan tot de orde van de dag. Ze faken dus dat ze de ouder niet kunnen missen. Er zit uiteraard grote individuele variatie in dit soort reacties – sommige kinderen kunnen echt niet zonder hun ouders – maar ze behoren wel tot het standaardpakket aan mogelijkheden waarvan kinderen gebruikmaken om de kluit te belazeren.
Er is ook aangetoond dat ouders letterlijk blind kunnen zijn voor pogingen van hun kinderen om hen om de tuin te leiden. Het spel tussen leugens en leugendetectie wordt dus al heel vroeg in het leven van een mens gespeeld.