Jeugdpsychiater Tine Oosterlink: ‘Jongeren tijdens de pandemie zijn gefnuikt in hun ontwikkeling’
De mentale gezondheid van jongeren is een groot probleem. Het gebruik van antidepressiva neemt toe, bleek recent, en de geestelijke zorg kan de hulpvraag van jongeren gewoon niet meer aan. Kinder- en jeugdpsychiater Tine Oosterlinck getuigt.
Steeds meer kinderen en jongeren kampen met mentale problemen. Waaraan ligt dat?
Tine Oosterlinck: Ik ben ervan overtuigd dat sociale media een héél belangrijke rol spelen. Het moet altijd leuk zijn, en je kunt ook altijd vergelijken met anderen die het nóg leuker hebben. Tevreden zijn met een paar dagen naar zee is veel moeilijker als je op Instagram ziet dat anderen in Rome of Istanbul zitten. Dat komt visueel zo sterk aan – zeker bij pubers, die zichzelf per definitie constant met anderen vergelijken – dat het heel moeilijk is om je eigen koers te blijven varen.
Sociale media hebben ook veel voordelen, maar voor het mentale welzijn van jongeren zijn ze destructief. Nog zoiets: afspreken is vandaag altijd voorwaardelijk, want wie weet gebeurt er ergens anders en met andere mensen wel iets leukers. Je moet altijd kiezen en alles moet het beste zijn, en dat heb je ook nog eens allemaal zelf in de hand. Dus als je verkeerd kiest, is het je eigen schuld. Voor een puberbrein is dat allemaal heel moeilijk.
Dat zijn problemen die in uw spreekkamer vaak aan bod komen?
Oosterlinck: Ja. En het gekke is: jongeren zijn door de sociale media bij de hele wereld betrokken, maar de eenzaamheid is immens.
In 7 op de 10 gevallen heb ik het met pubers over eenzaamheid. ‘Ik voel me alleen, geïsoleerd, heb niet zoveel vrienden als al die anderen…’ En bij jongvolwassenen, die net de overstap hebben gemaakt naar de universiteit, is de eenzaamheid nóg groter.
Ook vanwege sociale media?
Oosterlinck: Zeker, het gaat om jonge mensen die vol goede moed naar een nieuwe stad trekken en denken daar vrienden te kunnen maken, en dat gebeurt dan heel weinig. Het is door sociale media moeilijker geworden om nieuwe vrienden te maken. Veel mensen hebben hun oude vrienden gewoon nog in de broekzak zitten. Dat is heel lastig voor wie in een nieuwe omgeving wél die nieuwe vrienden nodig heeft. Het komt veel moeilijker op gang, en het wordt voor jonge mensen complexer om open en onbevangen in de wereld te staan.
Jongeren zijn door de sociale media bij de hele wereld betrokken, maar de eenzaamheid is immens.
Welke verklaringen ziet u nog voor mentale problemen bij jongeren?
Oosterlinck: Wat ik ook zie, en dat sluit misschien aan bij de crisis in het onderwijs, is dat ouders heel sterk ‘mijn kind, schoon kind’ als richtsnoer hanteren. Het mag bijvoorbeeld niet te moeilijk zijn op school, want ouders zijn niet bereid om hun kind af en toe een beetje te laten afzien. Als een kind in een sterke wiskundige richting niet meekan, is dat de schuld van de school. Terwijl het kind misschien gewoon niet goed is in wiskunde en er wat harder voor moet werken.
Maar de verwachting van ouders is: mijn kind mag niet lijden en moet altijd worden geholpen. Zo zit het leven jammer genoeg niet in elkaar, en zo krijg je heel kwetsbare kinderen.
Die dan bij de minste geringste tegenslag uit balans raken?
Oosterlinck: Precies, en die dan soms onder invloed van Instagram en TikTok zichzelf beginnen te snijden en te verminken, want dat hebben ze daar al eens gezien, en dat gedrag en die patronen gaan ze dan kopiëren.
De verwachting van ouders is: mijn kind mag niet lijden en moet altijd worden geholpen. Zo zit het leven jammer genoeg niet in elkaar.
Een belangrijke boodschap is: we moeten gewoon weer leren opvoeden en leren leven. Het leven is geen ponykamp, het is niet altijd tof.
Zijn er ook meer mentale problemen bij jongeren sinds de coronapandemie?
Oosterlinck: Veel meer. Vooral in de groep die tijdens de pandemie tussen de 14 en 17 jaar oud was. Die jongeren zijn echt gefnuikt in hun ontwikkeling. Er is twee jaar tussenuit geknipt, op een leeftijd die voor hen cruciaal was – het laatste stukje in hun identiteitsvorming, zeg maar. Daar zie je nu de gevolgen van.
Wat zijn die gevolgen?
Oosterlinck: Bijvoorbeeld niet meer zachtjesaan kunnen loskomen van thuis, of experimenteren en dingen uitproberen zonder dat het heel veel kwaad kan. De laatste jaren op de middelbare school zijn het moment om eens wat te veel te drinken of eens iets te doen wat niet mag. Je zit dan nog in de veilige omgeving van school en thuis.
Nu zie ik jongeren van 18 en 19 die zulke fouten maken, maar dan met een veel grotere impact. Het gebeurt allemaal later, maar dan gaan jongeren ook veel verder over hun grenzen. Maar er is geen vangnet meer, het is niet meer het juiste moment om te experimenteren, en dus loopt het ook vaker mis. Het is uitgestelde groei op een minder ideaal moment, en dan krijg je sneller barsten.
Jongeren die tijdens de pandemie tussen de 14 en 17 jaar oud waren, zijn gefnuikt in hun ontwikkeling.
Herkent u het beeld dat jongeren uit de middenklasse veel makkelijker de weg vinden naar geestelijke zorg dan jongeren uit lage sociale klassen, waar vaak ook sprake is van meer complexe en veelkantige problemen?
Oosterlinck: Zeker. Het is heel goed dat mentale problemen veel meer bespreekbaar zijn geworden, maar naast mentale problemen hebben bemiddelde jongeren vaker moeite met de verveling, het verdriet en de moeilijkheid die bij het leven horen. Ze zijn het niet meer gewoon om even te moeten wachten of zichzelf te frustreren. Die frustratie verwarren ze met ‘mentale problemen’ waarvoor ze hulp nodig denken te hebben.
Aan de andere kant zie ik kinderen uit heel kwetsbare, arme gezinnen, die steeds dieper wegzakken en nauwelijks hulp krijgen. In een centrum voor geestelijke gezondheidszorg is de drempel om hulp te krijgen best laag. Maar typisch voor mensen uit de sociale onderklasse is dat ze ofwel niet aankloppen omdat ze de weg niet weten en hulpverleners niet vertrouwen, ofwel geen concrete hulpvraag hebben omdat hun zorgen zo complex zijn.
Vaak gebeuren aanmeldingen ook via een onlineformulier, waarbij je je vraag om hulp in enkele zinnen helder hoort te formuleren. Hoe mondiger je bent, hoe beter die formulering en hoe meer kans je hebt om geholpen te worden.
Kunt u een voorbeeld noemen?
Oosterlinck: Stel, iemand uit de middenklasse, een meisje dat aan het krassen is of een zelfmoordpoging heeft gedaan, gaat naar een centrum geestelijke gezondheidszorg. Dat is een duidelijke en acute hulpvraag en dan krijg je voorrang op de wachtlijst – terecht, want er is een suïciderisico.
Bemiddelde jongeren zijn het niet meer gewoon om even te moeten wachten. Die frustratie verwarren ze met “mentale problemen”.
De problemen van een kind uit een multiprobleemgezin zijn echter niet acuut en zijn veel moeilijker concreet te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over kinderen die zwakker zijn op school, zich niet kunnen concentreren, gedrags- en agressieproblemen en vaak ook een gewichtsprobleem hebben. En als je dan wat beter gaat kijken, zie je dat beide ouders ook veel problemen hebben: financiële zorgen en onzekerheid, te kleine behuizing, chronische ziektes zoals rugpijn, sociaal isolement. Die optelsom veroorzaakt zo veel stress dat de ouders niet meer aan opvoeden toekomen. Ze stellen minder grenzen aan gsm-gebruik, hebben geen energie om gezond te koken of kunnen dat gewoonweg moeilijk betalen. Het hele gezinssysteem crasht. Op school vertonen die kinderen moeilijk gedrag, waardoor ze ook daar niet altijd de zorg en warmte krijgen die ze nodig hebben.
Werkt u veel met die heel kwetsbare kinderen?
Oosterlinck: Hoe erg het ook is om te moeten zeggen: als je alleen maar met de complexe, moeilijke gevallen gaat werken, ga je er zelf aan onderdoor. Ik zoek deels uit zelfbehoud naar wat haalbaar is.
Werken met kwetsbare gezinnen vraagt veel tijd, en jammer genoeg komt er ook veel bitterheid en boosheid bij kijken, als je ziet hoe de samenleving die kinderen aan hun lot overlaat. Ik zet mijn tanden er ook alleen maar in als ik weet dat ik er niet alleen voor sta. Dus als ik bijvoorbeeld kan rekenen op een betrokken CLB-medewerker of iemand uit thuisbegeleiding, en gelukkig zijn die er ook wel.
De problematiek van die kwetsbare kinderen is zo groot dat we daar veel meer maatschappelijk hulp tegenover moeten zetten. Maar dan bots je op wachtlijsten van twee à drie jaar voor thuisbegeleiding en extra ondersteuning, En zonder dat lukt het niet. 80 procent van mijn tijd in de spreekkamer gaat naar gesprekken met de ouders – met het kind alleen werken heeft geen zin –, maar ik kom niet bij mensen thuis, natuurlijk. Je hebt ook iemand nodig die intensief met dat gezin op weg gaat. Die thuis regelmatig met de ouders praat over hun moeilijkheden en zoekt naar de juiste hulp op het gebied van gezondheid, financiën en behuizing. Die met andere woorden het totaalplaatje bekijkt.
Zijn er kinder- en jeugdpsychiaters die zo zwaar onder de druk staan dat ze de handdoek in de ring gooien?
Oosterlinck: Daar heb ik geen aanwijzingen voor, maar de frustratie bij mij en mijn collega’s is wel torenhoog. Waar zijn wij mee bezig? Wij aanvaarden gewoon dat wij te weinig middelen hebben en zijn de onnozelaars die toch op die manier blijven verder werken.
Het is alsof een chirurg zou zeggen: ik zou deze operatie heel goed kunnen doen, maar ik wacht jammer genoeg nog op het juiste mesje. Komt u later nog maar eens terug.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier