Een lievelingskind hebben is niet abnormaal: ‘Maar pas op voor te hoge verwachtingen’
We zullen het stilletjes zeggen: veel ouders hebben een lievelingskind – en volgens een studie zijn dat vaker meisjes. Dat is niet noodzakelijk slecht, maar voorzichtigheid is wel geboden. ‘Zo’n kind krijgt vaak te maken met hoge verwachtingen’, zegt psychologe Eva Möhler.
‘Ouders geven het niet graag toe, maar uit studies blijkt dat de meeste moeders en vaders een lievelingskind hebben’, zegt Eva Möhler, directeur van de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie aan het Universitair Ziekenhuis van Saarland.
‘Maar dat hoeft niet slecht te zijn. Het is normaal dat ouders anders omgaan met het ene kind dan met het andere, bijvoorbeeld omdat die verschillende interesses hebben. Het betekent ook niet dat ze het ene kind liever hebben dan het andere.
Onderzoekers hebben verschillende studies onderzocht en concluderen dat ouders een lichte voorkeur hebben voor meisjes.
Eva Möhler: Statistisch gezien is dat begrijpelijk. Vooral in de eerste tien jaar, die voor ouders een uitdagende periode is, reageren jongens impulsiever en hebben ze meer drang tot bewegen. Uit onderzoek weten we dat ouders kinderen verkiezen die makkelijk in de omgang zijn en minder inspanning vergen. Een blik op psychiatrische afdelingen voor kinderen laat zien dat prepuberale jongens vaker opvallen dan meisjes van dezelfde leeftijd. Tijdens en na de puberteit verandert dat.
Soms begint de benadeling van een kind al wanneer het als baby meer huilt dan zijn broer of zus.
Is dat niet ook een typisch genderstereotype: de drukke, luide jongen en het brave, rustige meisje? Welke rol speelt socialisatie hierbij?
Möhler: Op driejarige leeftijd hebben meisjes gemiddeld een twee keer zo grote woordenschat als jongens. Statistisch gezien kunnen zij zich dus eerder duidelijk uitdrukken. Dat helpt ouders, want heldere communicatie maakt de omgang met kinderen eenvoudiger. Maar het gaat om algemene trends die uit het grotere geheel naar voren komen…
… en ook door socialisatie beïnvloed worden. Feministische opvoedingsmethoden proberen los te komen van klassieke rolpatronen.
Möhler: Dat is een belangrijke aanpak, waar ook jongens enorm van kunnen profiteren. Momenteel zien we bijvoorbeeld dat jongensgedrag veel sneller wordt geproblematiseerd. In de kinderpsychiatrie worden vaak jongens aangemeld die levendig en opvallend gedrag vertonen, maar niet per se voldoen aan typische diagnosecriteria.
De studie suggereert ook dat jongere broers en zussen vaker worden voorgetrokken.
Möhler: Biologisch gezien speelt het beschermingsinstinct daarbij een rol. Bovendien worden ouders vanaf hun tweede kind minder snel verrast door normaal kindergedrag. Waar ze bij het eerste kind misschien gestrest raakten omdat het op tweejarige leeftijd alle kasten leeghaalde, weten ze bij het tweede dat dit normaal, voorbijgaand gedrag is.
Favoritisme: ‘Een lievelingskind hebben maakt je niet per se een slechte ouder’
Wanneer begint de benadeling van broers en zussen?
Möhler: Soms begint dat al wanneer een baby meer huilt dan zijn broer of zus. Ouders kunnen dat kind dan vroeg negatieve eigenschappen toeschrijven. Als kinderen zich daar vervolgens mee identificeren, kan dit hun mentale gezondheid en zelfvertrouwen schaden. In extreme gevallen kan zelfs het uiterlijk van een kind tot benadeling leiden, los van het gedrag.
Hoe bedoelt u?
Möhler: Stel dat een moeder ooit door haar vader is mishandeld en haar zoon op die grootvader lijkt, maar zijn zus niet. Dan kan de moeder minder geduldig of meer afwijzend reageren op haar zoon. Zulke kinderen leren vaak dat ze alleen via negatief gedrag aandacht krijgen. Dat kan ertoe leiden dat ze proberen op welke manier dan ook een reactie uit te lokken, zelfs als het betekent dat ze worden uitgescholden. Negatieve aandacht is voor kinderen beter dan geen aandacht.
Is het een voordeel om het lievelingskind te zijn?
Möhler: Niet altijd. Zo’n kind krijgt vaak te maken met hoge verwachtingen. Soms worden er geen duidelijke grenzen gesteld, omdat het kind ‘alles goed doet’ of ‘alles mag’. Dat kan ook schadelijk zijn voor de ontwikkeling.
Uit de studie blijkt dat ouders het wel merken als ze een voorkeur hebben, maar dat kinderen dit niet doorhebben.
Möhler: Dat wijst erop dat kinderen begrijpen en accepteren dat ouders soms anders met hun broer of zus omgaan. Voorwaarde is wel dat ze zich geliefd voelen.
Kan het zijn dat deze benadeling kinderen pas later, als volwassene, duidelijk wordt?
Möhler: Ja, vooral als er sprake was van ernstige benadeling, zoals emotionele manipulatie. Het kan nuttig zijn dit therapeutisch te verwerken. Maar vaak verwatert de rivaliteit tussen broers en zussen na verloop van tijd.
Hoe kunnen ouders omgaan met het feit dat ze een lievelingskind hebben?
Möhler: Door zich bewust te worden van hun eigen gedrag en hoe ze situaties of eigenschappen interpreteren. Misschien ben ik ’s ochtends al geïrriteerd omdat mijn zoon luidruchtig de trap afrent, en begroet ik hem met een frons terwijl ik zijn broer of zus met een glimlach begroet. Maar waarschijnlijk doet hij dat niet expres en verdient hij ook een glimlach. Als volwassene kun je daarover nadenken en je reactie aanpassen.
Zijn zulke onderzoeken wel betrouwbaar?
Möhler: De studie is een samenvatting van verschillende onderzoeken. Methodologisch is dat lastig, omdat studies moeilijk te vergelijken zijn. Bovendien geven mensen vaak het sociaal wenselijke antwoord. Toch geven deze studies trends weer die helpen om patronen te herkennen en te doorbreken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier