Bent u hoogsensitief of niet stressbestendig? Dit zegt de wetenschap
Een mooie zomerdag op een terrasje in Leuven. Terwijl psychologe Patricia Bijttebier ons uitlegt wat de wetenschap weet en niet weet over hoogsensitiviteit, waaien flarden van een gesprek aan een ander tafeltje onze kant op. Thema van dat gesprek? Hoogsensitiviteit.
Toeval, misschien, al zegt het ook iets over deze tijd. Over het thema verschijnt de ene bestseller na de andere. Er gaat ook geen week voorbij of een bekende Vlaming out zich als hoogsensitief. Wat dat dan precies mag betekenen, blijft bij die ontboezemingen meestal onvermeld.
Hoogsensitiviteit was ook voor Byttebier, hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de KU Leuven, ooit niet meer dan een vaag concept. ‘Ik ben een beetje in dit onderzoeksgebied gerold’, vertelt ze. ‘Vroeger deed ik voornamelijk onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken. Tot een vijftiental jaar geleden Ilse Van den Daele (oprichter en voorzitter van de Vlaamse vereniging voor hoogsensitieve personen, nvdr) me vroeg of ik me eens wilde verdiepen in hoogsensitiviteit. Waarom ook niet, dacht ik. Ik was er ook wel benieuwd naar. Mij leek hoogsensitiviteit een persoonlijkheidskenmerk, en voor het beschrijven van persoonlijkheidskenmerken beschikken we over stevige wetenschappelijke modellen. Ik vroeg me af waarom er in die klassieke modellen nog nooit over hoogsensitiviteit was gerept, en of het daar eventueel een plaats verdiende.’
Lees ook: Tips hoogsensitiviteit: ‘Het is niet omdat je gevoelig bent dat je niet sterk kunt zijn’
En?
Bijttebier: Er is vorig jaar een doctoraat onder mijn leiding afgerond dat onderzocht waar hoogsensitiviteit zich bevindt binnen het zogenaamde klassieke vijffactorenmodel van persoonlijkheid. Verschillen tussen persoonlijkheden kunnen we in dit model – onafhankelijk van culturen of landen – beschrijven op vijf domeinen, oftewel de big five: neuroticisme (de tegenpool van emotionele stabiliteit, nvdr), extraversie, openheid voor ervaring, vriendelijkheid en gewetensvolheid. Die vijf persoonlijkheidsclusters kunnen we ook nog eens opdelen in een dertigtal specifieke facetten. Voor ons onderzoek hebben we op verschillende manieren geprobeerd om hoogsensitiviteit in dat model een plaats te geven.
Ik vraag me af of psychopaten in sommige opzichten de tegenpool zijn van hoogsensitieve personen.
Wat leverde dat op?
Bijttebier: Een beetje kort door de bocht kun je zeggen dat hoogsensitiviteit niet één persoonlijkheidskenmerk is, maar een mix van kenmerken die we al langer kennen. Hoogsensitieve mensen scoren hoog op een aantal facetten binnen neuroticisme, zoals ‘gevoeligheid voor stress’, ‘sneller angstig worden’ en ‘makkelijker depressieve gevoelens ervaren’. Ook een aantal facetten van extraversie horen erbij. Zo zijn hoogsensitieve personen eerder introvert en proberen ze grote groepen en sterke prikkels te vermijden. Daarbij komen ook nog een aantal facetten van openheid. Een aantal, want op ‘openheid voor verandering’ scoren die mensen laag. Wij zijn de bevindingen uit dit onderzoek nog aan het finetunen, maar we vermoeden dat zo’n tien facetten relevant zijn voor hoogsensitiviteit. Op een aantal facetten scoren ze hoog, op een aantal opvallend laag. We hanteren daarvoor een benadering die eerder ook al toegepast werd voor andere complexe persoonlijkheidsconcepten, zoals ‘charismatisch’. Ook dat is een combinatie van persoonlijkheidskenmerken, zoals grote ambitie, bovengemiddelde vriendelijkheid en leiderschapskwaliteiten.
Vanaf wanneer mag ik mezelf hoogsensitief noemen?
Bijttebier: Dat is niet precies te zeggen. Vaak wordt er over hoogsensitiviteit gesproken als een categorie. Je bent het, of je bent het niet. Dat deden ook Elaine Aron en haar man Arthur Aron, Amerikaanse psychologen die het concept in 1997 introduceerden in een artikel in het vakblad Journal of personality and social psychology. Volgens Aron en Aron is het een persoonlijkheidskenmerk dat bij ongeveer 20 procent van de bevolking voorkomt. Dat percentage suggereert dat het om een netjes afgebakende groep gaat, terwijl het allicht eerder over een continuüm gaat, waarbinnen iedereen een eigen positie heeft. Op dat vlak verschilt hoogsensitiviteit niet van andere persoonlijkheidskenmerken, zoals extraversie of emotionele stabiliteit.
Zelf gebruik ik het woord hoogsensitiviteit zelden. Als iemand me naar mijn onderzoeksdomein vraagt, zeg ik dat ik environmental sensitivity bestudeer. Die term zegt beter waar het om gaat: mensen, en overigens ook alle andere diersoorten, zijn sensitief voor hun omgeving. Als je dat niet bent, kun je niet adequaat op die omgeving reageren en dus ook niet overleven. Alleen is de ene mens daar gevoeliger voor dan de andere, en zal die ook anders op gebeurtenissen reageren.
Hoogsensitieve mensen zouden gevoeliger zijn voor zintuiglijke prikkels.
Bijttebier: Zintuiglijke prikkels zijn maar een deel van dit verhaal. Het gaat over de mate waarin je gevoel en je gedrag correleren met wat er in de omgeving gebeurt. Neem stressvolle situaties. Je hebt meer sensitieve personen, bij wie die situaties heel veel invloed hebben op hun emoties en hun handelen, en je hebt er anderen die er bij wijze van spreken immuun voor zijn. Die laatste groep noemen we dan ‘de weerbaren’, die ook in stresssituaties zonder problemen blijven functioneren.
Zijn hoogsensitieve mensen minder weerbaar?
Bijttebier: Die negatieve benadering heeft het onderzoek naar sensitiviteit lang gedomineerd. Sensitievere mensen zijn gevoeliger voor negatieve omgevingen, en zullen er sneller onderdoor gaan. Maar, en dat is de grote omslag in het denken, inmiddels groeit het vermoeden dat het in twee richtingen werkt. Mensen die bovengemiddeld gevoelig zijn voor negatieve omgevingen, zijn dat wellicht ook voor positieve omgevingen. Je kunt er dus ook voordeel uit halen.
Vertaald naar de werkvloer: wie zwaarder lijdt onder een slechte sfeer, zal bovengemiddeld goed reageren op een positieve werksfeer?
Bijttebier: Er is wetenschappelijk onderzoek dat in die richting lijkt te wijzen. Zo is al aangetoond dat programma’s tegen pesten op school meer gunstige effecten hebben op mensen die hoog scoren op sensitiviteit. Om het aanschouwelijk te maken, wordt zowel in de populaire als de wetenschappelijke literatuur de metafoor van de orchidee en de paardenbloem gebruikt. Orchideeën zijn prachtige, maar zeer kwetsbare bloemen. Ze hebben veel licht nodig, maar verwelken als je ze in direct zonlicht zet. Ze verdragen ook geen hoge temperaturen of tocht. Daartegenover staat de veel minder gevoelige, maar ook veel banalere paardenbloem, die in zowat alle omstandigheden kan gedijen maar nooit echt floreert.
Kan ik me op hoogsensitiviteit laten testen? Heeft dat zin?
Bijttebier: Twee keer nee. Alle testen die sensitiviteit willen meten, zijn gebaseerd op een volgens mij zwakke vragenlijst van Aron en Aron, die heel wat beperkingen heeft. Die lijst bevat 27 vragen, en is samengesteld op basis van gesprekken met mensen die zichzelf hoogsensitief noemden. Voor ons onderzoek hebben we die lijst gereduceerd tot de 12 minst slechte vragen, wat tot een betere validiteit van de meting geleid heeft. Maar dat volstaat niet om uitspraken over individuen te kunnen doen. Daarvoor moet je de score van een individu kunnen vergelijken met de scores van een heel grote groep vergelijkbare anderen en dit soort van normgegevens hebben we niet. Dat is anders voor bijvoorbeeld een intelligentietest, waarbij je duizenden kinderen in één land hebt getest, en kunt zeggen: die heeft een IQ van 100, omdat ongeveer de helft van de leeftijdsgenoten een hogere score heeft en de andere helft een lagere.
Zou testen wel kunnen als je enkele duizenden Belgen die vragenlijst van 12 voorlegt?
Bijttebier: Zelfs dan zou het een heikele onderneming zijn, al was het maar omdat we nog altijd niet weten of die 12 vragen het concept voldoende breed vatten. Er zijn aspecten van het theoretische concept hoogsensitiviteit, zoals diepere informatieverwerking, die niet echt aan bod komen in de huidige set van vragen.
In een column voor Knack was onderneemster en journaliste Magali De Reu onlangs bijzonder kritisch voor het concept hoogsensitiviteit. Volgens haar is er geen wetenschappelijke consensus en bestaat er geen eenduidige neurologische definitie.
Bijttebier: Wat ze bedoelt met ‘neurologische definitie’ is me niet precies duidelijk. Wat ik wel kan zeggen is dat hoogsensitiviteit niet iets is dat je met een hersenscan kunt zien. Er zijn wel enkele onderzoeken naar hersenactiviteit in relatie met hoogsensitiviteit. Zo is er een studie waarbij achttien proefpersonen geconfronteerd werden met emotionele prikkels. Uit scans bleek dat er inderdaad meer activiteit was in de hersenregio’s die voor de emotionele verwerking zorgen naarmate de scores op de hoogsensitiviteitsvragenlijst hoger waren.
Er is een soortgelijke studie waarbij mensen een aantal plaatjes te zien kregen die licht van elkaar verschilden. Wie hoger scoorde op de hoogsensitiviteitsvragenlijst nam meer tijd om de plaatjes te vergelijken en vertoonde meer hersenactiviteit in de regio’s die instaan voor het verwerken van dit soort prikkels. Het doet een beetje denken aan onderzoeken bij psychopaten, een groep die al veel uitvoeriger is onderzocht en voor wie er wel een duidelijke afbakening bestaat. De hersenregio’s die instaan voor emotionele verwerking reageren bij psychopaten veel minder dan gemiddeld op emotionele prikkels. Zij lijken dus bijzonder laagresponsief te zijn. Ik heb me al wel eens afgevraagd of psychopaten in sommige opzichten niet de tegenpool zijn van hoogsensitieve personen, precies vanwege hun tegengestelde reactie op emotionele prikkels. Het is een vraag die ik misschien ooit wel eens wil onderzoeken.
Volgens De Reu schuilt er een gevaar in het label ‘hoogsensitief’. Wie dat etiket krijgt opgekleefd, kampt in werkelijkheid misschien met autisme, een stoornis die het best zo vroeg mogelijk wordt opgemerkt.
Bijttebier: Dat zou kunnen. Uiteindelijk gaat het dan weer over de essentie: hoogsensitief zijn is geen stoornis, dus ook geen label en niet iets wat we zomaar kunnen vergelijken met een ontwikkelingsstoornis als autisme.
Hoogsensitiviteit en autisme lijken wel wat met elkaar gemeen te hebben. De afkeer voor verandering en onverwachte situaties, bijvoorbeeld.
Bijttebier: Er is geen onderzoek naar de link tussen autisme en hoogsensitiviteit, maar er lijken inderdaad een paar raakvlakken te bestaan. Mensen met kenmerken van hoogsensitiviteit blijken in vragenlijsten vaak aan te geven eerder afkerig te zijn van nieuwe situaties. Maar wat betekent dat precies? Is het wel dezelfde soort afkeer als de afkeer voor verandering die mensen met autisme ervaren? De vragenlijst die wij gebruiken voor ons onderzoek naar hoogsensitiviteit is niet fijnmazig genoeg om dat te weten te komen.
Fleur van Groeningen, die over het onderwerp de bestseller Leven zonder filter schreef, vertelde in een podcast dat ze wekelijks hoogstens ‘2 tot 3 sociale momentjes’ aankan. Kun je zo hoogsensitief zijn dat het een stoornis wordt?
Bijttebier: Ik weet niet of het in zo sterke mate vermijden van sociale contacten wel een kenmerk is van hoogsensitiviteit. Ik zal ook niet makkelijk van een stoornis spreken. Mensen zijn in meer of mindere mate sociaal georiënteerd, zoals ze ook in meer of mindere mate ordelijk zijn. Extreem wanordelijke mensen zullen daar uiteraard hinder van ondervinden. Maar daarom is het nog geen stoornis. Wij spreken pas over een stoornis als het gaat over een toestand die bijzondere zorg of klinische hulpverlening vereist of die aan de persoon en zijn of haar omgeving veel last berokkent.
Opvallend veel mensen noemen zich vandaag hoogsensitief. Hoe komt dat?
Bijttebier: Ik vermoed dat dat minstens voor een deel te maken heeft met de populaire literatuur over het onderwerp. Denk bijvoorbeeld aan de boeken van Aron en Aron. Lang voor de wetenschap het door hen geïntroduceerde concept had opgepikt, waren ze al steenrijk geworden met hun bestsellers. Ook bij ons verkopen boeken over hoogsensitiviteit bijzonder goed. Het is speculeren, maar ik denk dat het ook iets te maken heeft met de positieve connotatie van dit label. Als ik mocht kiezen tussen ‘niet-stressbestendig’ of ‘hoogsensitief’, zou ik het ook wel weten.
Misschien zegt die trend iets over deze tijd?
Bijttebier: Je kunt er niet naast kijken: het aantal prikkels dat we dagelijks te verwerken krijgen, wordt alleen maar groter. Denk alleen maar aan de smartphone, met zijn voortdurende stroom berichten die naar onze aandacht hengelen. Mensen kunnen niet onbeperkt informatie blijven verwerken. En de ene stuit sneller op zijn limiet dan de andere.
Bio Patricia Bijttebier
1968: Geboren in Kortrijk.
1998: Doctor in de psychologie.
Gewoon hoogleraar ontwikkelingspsychologie (KU Leuven).
Coördinator van de onderzoekseenheid Schoolpsychologie en Ontwikkeling in Context.
Oprichter en directeur van het KU Leuven Instituut voor Kind en Jeugd.