Problematisch gebruik van sociale media bij jongeren, en dan vooral bij meisjes, zit in de lift

‘Naarmate ze ouder worden, worden jongeren kritischer tegenover hun eigen socialemediagebruik.’ © Getty Images
Elisa Hulstaert

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie gebruiken jongeren sociale media steeds vaker op een problematische manier. Dat zou vooral bij meisjes het geval zijn. ‘Nochtans spenderen jongens ook veel tijd op hun smartphone, maar zij zijn minder snel geneigd om te rapporteren dat ze zich zorgen maken over hun digitale welzijn.’

Gemiddeld gebruikt 11 procent van de jongeren sociale media op een problematische manier. In Vlaanderen doen jongeren het met 9 procent net iets beter. Dat blijkt uit een vierjaarlijkse studie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarvoor 280.000 tieners van 11, 13 en 15 jaar uit Europa, Azië en Canada bevraagd werden over hun sociale mediagebruik.

De studie toont vooral aan dat het problematische gebruik van sociale media tussen 2018 en 2022 sterk is toegenomen. De groep jongeren die dat rapporteert, groeide van 7 naar 11 procent. Het problematische gebruik van sociale media zou toenemen met het ouder worden, maar piekt onder 13-jarigen. Bovendien komt problematisch gebruik van sociale media dan vaker voor bij meisjes (16 procent) dan bij jongens (9 procent).

Problematisch gebruik van sociale media piekt onder 13-jarigen.

Problematisch gebruik houdt in dat jongeren tekenen vertonen die lijken op die van mensen met een verslaving: ze geven andere activiteiten op om tijd door te brengen op sociale media, ze hebben geregeld discussies over hun socialemediagebruik, ze liegen over hoeveel tijd ze erop doorbrengen en zijn niet in staat om hun socialemediagebruik onder controle te houden.

‘Erg genuanceerd is dat beeld niet’, waarschuwt Karen Linten van Mediawijs, wanneer we haar vragen om een reactie. ‘Om dat problematische gedrag te bepalen, hebben de onderzoekers de jongeren een vragenlijst voorgelegd, maar door de manier waarop die werd opgesteld, zijn meisjes wellicht sneller geneigd om aan te geven dat ze hun gebruik van sociale media als problematisch beschouwen.’

Ook Laura Vandenbosch, professor digitale media-effecten en director van het Media Psychology Lab aan de KU Leuven, geeft een kritische noot mee. ‘Belangrijk om daarbij in het achterhoofd te houden, is dat het over zelfrapportage gaat. Wat iemand zelf ervaart, komt niet altijd overeen met de werkelijkheid.’

Digitale puberteit

Toch betekent dat niet dat het WHO-onderzoek niet klopt, want de bevindingen komen – weliswaar met meer nuance – ook terug in wat ze bij Mediawijs of het Media Psychology Lab zien.

Zo blijkt uit het Apenstaartjarenonderzoek (een tweejaarlijks onderzoek van Mediawijs naar de digitale leefwereld van Vlaamse kinderen en jongeren tussen de 6 en 18 jaar) dat jongeren in Vlaanderen gemiddeld 8 jaar en 1 maand oud zijn als ze hun eerste smartphone krijgen. Ergens tussen de 11- en 12-jarige leeftijd heeft de helft van de kinderen een smartphone met volledige connectiviteit. En vanaf 13 jaar mogen kinderen een account aanmaken op sociale media, al gebeurt dat vaak al op jongere leeftijd.

‘Al die elementen kunnen verklaren waarom de WHO rond het 13e levensjaar een piek ziet in problematisch gebruik van sociale media’, zegt Linten. ‘Ze stappen de digitale wereld binnen en verliezen zich daar even in. Ze komen dan eigenlijk in hun digitale puberteit. We merken wel dat dat zich later weer corrigeert.’

Vandenbosch ziet ook dat meisjes inderdaad sterker aangetrokken worden door sociale media. ‘Meisjes worden enerzijds gesocialiseerd om vriendschappen te onderhouden, anderzijds om de klemtoon te leggen op uiterlijkheden. Op sociale media kunnen ze contact leggen met anderen en worden ze visueel geprikkeld. Daarom brengen meisjes vaak meer tijd door op sociale media dan jongens.’

Digitale gezondheid

Toch wil Vandenbosch ook hier een belangrijke nuance aanbrengen. ‘We weten dat meisjes in het algemeen meer dan jongens belang hechten aan een goede digitale gezondheid. Zij maken zich vaker zorgen over hun sociale mediagebruik en praten daar ook over met hun vrienden. Dat kan verklaren waarom er een genderverschil is in het zelf gerapporteerde digitale welzijn. Jongens spenderen namelijk ook veel tijd op hun smartphone, maar zijn minder snel geneigd om te rapporteren dat ze zich zorgen maken over hun digitale gezondheid.’

Vlaamse jongeren zijn gemiddeld 8 jaar en 1 maand oud als ze hun eerste smartphone krijgen.

Bovendien scoren meisjes volgens het Apenstaartjarenonderzoek ook hoger op kritische vaardigheden. ‘Het is niet omdat meisjes op sociale media vaker ongepaste inhouden zien, dat die ook per definitie schade aanrichten’, zegt Vanwynsberghe. ‘Het blijft alleen de vraag of ze kritischer zijn omdat ze vaker zulke berichten zien, of omgekeerd.’

Nog volgens het Apenstaartjarenonderzoek zijn jongeren wel degelijk bezorgd over de afleiding die sociale media hen bezorgen. ‘Maar ze geven ook aan dat het hun leven niet overneemt’, zegt Hadewijch Vanwynsberghe, die het onderzoek coördineert. ‘Naarmate ze ouder worden, worden ze dus ook kritischer tegenover hun eigen socialemediagebruik.’

Sterker verbonden

Volgens de WHO-studie gebruiken meisjes sociale media ook vaker om contact te leggen met vrienden. 29 procent van de 11-jarige Vlaamse jongens en meisjes zegt continu in contact te staan met vrienden en anderen, en ook dat neemt toe naarmate ze ouder worden. Tegen hun 15e geeft respectievelijk 42 en 32 procent van de Vlaamse meisjes en jongens aan continu met anderen in contact te staan.

Toch hoeft socialemediagebruik niet altijd negatief te zijn. Naast de 11 procent die aangeeft problematisch gebruik te vertonen, rapporteert 32 procent intensief gebruik. Opvallend is dat die groep ook aangeeft dat ze zich sterker verbonden voelen met leeftijdsgenoten. Vandenbosch: ‘Zoals altijd gaat het over het vinden van de juiste balans.’

Gaming

In de WHO-studie geven jongens aan dat ze vaker gamen dan meisjes, en als het gaat over problematisch gamegedrag scoren jongens in alle landen hoger. Gemiddeld rapporteert 12 procent van de jongeren dat ze problematisch gamegedrag vertonen.

Ook uit het Apenstaartjarenonderzoek bleek dat jongens vaker gamen. ‘Al is ook hier nuance nodig, want meisjes gamen net zo goed’, zegt Vanwynsberghe. ‘We merken wel dat het type games dat gespeeld wordt verschilt tussen jongens en meisjes.’

Bovendien is gamen niet altijd iets negatiefs. ‘Hier hangt het ervan af hoe en welke games er gespeeld worden’, zegt Vandenbosch. ‘Sommige games verbeteren niet alleen iemands ruimtelijke inzichten, maar ook hun sociale vaardigheden. Andere games, zoals de agressieve schietspelletjes, veroorzaken bij sommige jongeren agressievere attitudes. Al zijn het altijd slechts kleine effecten.’

Media-opvoeding

‘Het is belangrijk om jongeren nog voor ze in hun digitale puberteit komen mediawijsheid bij te brengen’, zegt Linten. ‘Ze moeten enerzijds beseffen waarvoor ze sociale media kunnen gebruiken en welke trucjes er gebruikt worden om ze zo lang mogen op het platform te houden. Anderzijds moeten ze leren hoe ze baas blijven over hun eigen socialemediagebruik en waken over hun mentale welzijn.’

‘Die lessen gaan het best hand in hand met aanpassingen aan de platformen’, vult Vandenbosch aan. ‘Nu stimuleren de algoritmen nog al te vaak blootstelling aan schadelijke content.’

De WHO pleit voor meer mediawijsheid onder kinderen, vóór ze hun eerste smartphone krijgen of beginnen te gamen, om online gezond gedrag te stimuleren. Bovendien zouden kinderen erbij gebaat zijn als sommige van die lessen afgestemd zijn op hun geslacht.

Daar gaat Linten niet helemaal mee akkoord. ‘Aangezien jongens ook op de sociale media zitten en meisjes ook gamen, denk ik dat alle kinderen dezelfde mediawijsheid moeten ontwikkelen. Ik begrijp waarom de aanbeveling er komt, maar ik vrees dat die de verschillen alleen nog maar zou uitvergroten, en dat is niet de bedoeling.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content