Over het verlies van een partner na kanker: ‘Elke nacht slaap ik met zijn pyjamajasje in mijn armen’

© /

De man van Karin overlijdt aan kanker nadat ze hem zeven jaar lang thuis heeft verzorgd. In alle openheid vertelt Karin in ‘Het leven gaat door’ over de wanhoop en angst die ze voelt na zijn dood. Een fragment.

De volgende dag is de eerste van de rest van mijn leven, een leven zonder Walter. Ik probeer er meteen aan te wennen, want dat hij niet meer zal terugkeren weet ik wel pijnlijk zeker. Ik ben bang voor die nieuwe realiteit. Ik zie enkel een groot donker gat dat zich ongevraagd aan mij openbaart en toch is het verlies voor mij op de een of andere manier nog irreëel. Ik heb hem nochtans helpen sterven, ik heb hem eigenhandig meegegeven met de lijkdragers, maar ik lijk niet om hem te kunnen treuren, niet te kunnen rouwen. Misschien heb ik te veel van hem gehouden om hem nu zonder meer af te schrijven, om hem zomaar dood te laten zijn. Als al die liefde zomaar ineens kan verdwijnen, wat stelde het dan voor? En waar moet ik nu naartoe met mijn liefde? Mijn lichaam weigert botweg het verlies te voelen, alles beter dan het verdriet van de waarheid.

Als al die liefde zomaar ineens kan verdwijnen, wat stelde het dan voor?

Veel te veel tijd heb ik nu. Sommige vrienden zien dat als een voordeel. ‘Je zult zien, nu kun je dingen gaan doen die jij wilt, nu kun je je eigen weg volgen’, hoor ik hen zeggen. Mijn eigen weg, een weg zonder hem. Denken zij echt dat dat is wat ik wil? Dat een leven zonder hem met veel meer tijd mij gelukkig zal kunnen maken? Ik weet amper nog wie ik ben en al helemaal niet wat ik zou willen. Ik heb geen eigen ‘ik’ meer, alleen nog leegte waar die ‘ik’ ooit heeft gezeten. Ik ben mijn identiteit kwijt en hunker helemaal niet naar meer tijd voor mezelf. Ik beschouw mijn vrijheid als een vorm van verraad. Misschien durf ik er tegenover mezelf niet helemaal eerlijk over te zijn omdat ik het niet begrijp.

Kankerremmend koken

Hoe vaak heb ik de voorbije jaren niet naar een beetje tijd voor mezelf verlangd? Als een vis in een bokaal ben ik opgesloten geweest, omringd door de harde realiteit die kanker met zich meebrengt. Beetje bij beetje is de bokaal beginnen te krimpen en nu hij gebroken is, ben ik bang om weg te stromen in het grote onbekende. Bang voor de vrijheid die dat met zich meebrengt. Misschien is de waarheid wel dat ik de zorg voor hem nodig heb, dat ik hem nodig heb. Hij heeft zich immers gedurende al die tijd in mij genesteld. En toegegeven, ik heb mezelf de laatste jaren voorbij gehold om alles rond te krijgen. De combinatie van mijn werk, zijn verzorging, de boodschappen, het huishouden, mijn onverdeelde aandacht voor de kinderen, het is intensief geweest. Nooit was er ergens een moment voor mezelf en toch restte me nog de tijd om te zoeken naar alternatieve behandelingen.

Wat hij ook bedacht, steeds heb ik geprobeerd zijn wens in te willigen. Zodra hij ergens las dat het drinken van puur waterkerssap tumorremmend werkte, reed ik wekelijks met een koelbox naar een boer in West-Vlaanderen die velden vol van dat groene wondermiddel kweekte, invroor en verkocht. Elke ochtend dronk Walter op zijn nuchtere maag een beker puur wondersap. We gingen op consultatie bij een arts die ons overtuigde van een aangepast dieet. Niet alleen om zijn lichaam te beschermen tegen het gif dat door zijn aders raasde, maar anders gaan eten zou zelfs genezend werken. Ik leerde alternatief, kankerremmend koken. Ik maakte sap van rode bieten en appels, liet koolzaadolie uit Frankrijk komen, bereidde broccoli op de meest uiteenlopende wijzen en kocht enkel nog zalm die in bepaalde temperaturen had gezwommen. We aten veel rauwkost, vers fruit, dronken groene thee en lieten kaas en melkproducten vallen. Witte wijn werd taboe en de rode moest uit een specifieke streek in Frankrijk komen, maar daar genoot ik mee van.

Zodra hij ergens las dat het drinken van puur waterkerssap tumorremmend werkte, reed ik wekelijks met een koelbox naar een boer in West-Vlaanderen die velden vol van dat groene wondermiddel kweekte, invroor en verkocht.

Er was elke dag wel een reden om het glas te heffen, al was het maar omdat de zon scheen. Vroeger al, voor hij ziek was, kon Walter intens genieten van een voetmassage, dus besloot ik een opleiding voetzoolreflexologie te volgen, wat in onze nieuwe realiteit niet alleen relaxerend werkte, maar ook als pijnbestrijding van pas kwam. Soms, als het therapeutische deel voorbij was, bleef ik zijn voeten, enkels en onderbenen masseren tot hij volledig ontspande. Dan zat ik tussen zijn benen in, mijn rug naar hem gericht en met langzame bewegingen gleden mijn handen op en neer tot ik aan zijn ademhaling hoorde dat hij sliep. Van een vriendin kregen we het adres van een kinesitherapeut, gespecialiseerd in Simontontherapie voor kankerpatiënten. Ik zocht de man op en stelde hem de vraag of hij iets zou kunnen betekenen voor Walter. Zodra ik begreep dat het ging over psychologische begeleiding waarbij voornamelijk visualisatie werd gebruikt, wist ik niet alleen dat dat in dit stadium van zijn ziekte niets voor Walter was, maar ook waarom ik die dingen voor hem uitzocht. Hij had de kracht niet meer om een selectie te maken in de zee van aanvullende mogelijkheden op de klassieke therapie. Ik zou in zijn plaats alle paden bewandelen die hij me aanwees. Telkens als hij iets ontdekte dat hem misschien kon helpen, probeerde ik het te leren en het heeft me geen moeite gekost. Integendeel, handelen vanuit onvoorwaardelijke liefde, geven als een onderdeel van die liefde, gaf me energie. Het was bovendien zijn sterkte die mij op de been hield. Waar haalde hij in godsnaam die kracht?

Glashelder zal ik me altijd die eerste ochtend in het ziekenhuis blijven herinneren. De diagnose was gesteld en er werd onmiddellijk palliatief op geplakt. Ik kwam zijn kamer binnen en daar zat hij: aangekleed op de rand van het bed, klaar om te vertrekken. ‘Wat gebeurt er?’ vroeg ik zowel blij als niet-begrijpend. ‘Dit moet een vergissing zijn. De dokters zijn fout. De kinderen zijn te jong. Ze hebben mij nog nodig. Ik kan niet wegvallen binnen zes maanden. Er is nog te veel te doen. Ik ga mee naar huis.’

En zo gebeurde het. Hij liet het ziekenhuis definitief voor wat het was. Typisch Walter, de koppigaard, de onverwoestbare doorzetter. Daar heb ik me aan opgetrokken de zeven jaren die volgden, want hij heeft gelijk gekregen. De zes maanden die hem volgens de artsen nog restten, werden gelukkig omgezet in jaren.

Bedriegelijke vrijheid

Terwijl ik terugdenk aan het beeld in het ziekenhuis verstart mijn blik en begin ik zachtjes te snikken. ‘Hoe moet ik nu verder zonder je schouder?’ Ik wil hem vastpakken, of liever, ik verlang er zo naar om door hem vastgepakt te worden. Heel eventjes maar geborgen te zijn. Ik kon zo genieten van de avonden samen op de sofa. Walter was niet veel thuis ’s avonds, maar als hij er was, keken we samen naar de televisie en meestal viel ik dan in zijn arm in slaap. Er was geen betere manier om me te ontspannen dan op de schoot van mijn maat met de geluiden van het een of andere programma op de achtergrond. Of als ik weer eens honderd dingen tegelijk wilde doen en even door de bomen het bos niet meer zag, was het voldoende dat hij zijn armen om me heen sloeg en zei dat het wel goed kwam. En dat was ook altijd zo, het kwam altijd goed, behalve nu. Een tijdlang weet ik geen raad met mezelf. Ik voel het gemis met al mijn zintuigen. Vijfentwintig jaar lang heb ik voor Walter gezorgd. Eerst als partner en de laatste jaren bijna uitsluitend verplegend. Mijn dagelijkse leven heeft vorm gekregen door zijn noden, zijn behoeftes. Voortaan zal ik kunnen doen en laten wat ik wil, maar ik vind die vrijheid bedrieglijk nu alles me is afgepakt.

Voortaan zal ik kunnen doen en laten wat ik wil, maar ik vind die vrijheid bedrieglijk nu alles me is afgepakt.

Of toch niet, want Farah en Jens zijn er nog, zij geven mijn leven nog zin. Ik ben bang me te gaan wentelen in het verdriet, terwijl dat eigenlijk het enige is wat ik kan doen. Niet alleen voor belangrijke, maar ook voor onbenullige dingen die ik voordien deelde met Walter ben ik voortaan volledig aangewezen op mezelf. Alle gedachten, alle gevoelens, alle daden waren mijn hele leven op hem gericht en nu hij er niet meer is, word ik teruggeworpen op mezelf, wat automatisch leidt tot zelfmedelijden. Daartegen vechten is dus zinloos en onterecht, en toch duw ik het opzij. Ik wil sterk zijn en vooruitkijken. Sterk zijn is voor mij veel gemakkelijker, terwijl ik eigenlijk zoveel mildheid nodig heb.

Ik besluit het werk onmiddellijk te hervatten en me te concentreren op de kinderen, die ik een zo normaal mogelijk studentenleven wil geven. Oktober is immers niet alleen het einde van ons leven met vier, maar zowel Farah als Jens is gestart in het eerste jaar van de universiteit. Ze gaan niet op kot, daar ben ik blij om. Jens kan gemakkelijk naar Antwerpen fietsen en Farah kiest ervoor om naar Leuven te pendelen met de trein. Wat ik zo raar vind, is dat er nog een ‘wij’ was in september bij de inschrijving – hoewel hij natuurlijk niet meer lijfelijk aanwezig kon zijn – en dat die ‘wij’ al niet meer bestaat op de dag dat ze daadwerkelijk starten. De dagen die volgen zijn kleurloos, amper van elkaar te onderscheiden. De weekdagen kom ik gemakkelijker door dan de weekends, die enkel nog uit stilte lijken te bestaan. Dan heeft de dag niet langer de structuur zoals ik die altijd gekend heb. Ik moet een nieuwe structuur aanbrengen, weet ik, maar ik heb er de wilskracht niet voor. Zodra ik zijn aanwezigheid in huis niet meer voel, steekt de pijn van het gemis pas echt de kop op, vlijmscherp.

Pyamajasje

Ik mis hem bij alles wat ik doe en bij alles wat ik niet doe. Ik zie hem overal en nergens tegelijk. Misschien moet ik het appartement maar verkopen en ergens gaan wonen waar geen herinneringen op de loer liggen, maar dat wil ik pas doen als de kinderen het nest hebben verlaten. Zij hebben een thuis nodig, nu meer dan ooit. Nieuwe dingen vragen immers energie en die heb ik zelf ook niet te koop. Integendeel, ik voel me uitgeput en het zal nog wel even duren voor ik iets nieuws aankan. Ook voor mij biedt herkenning een vorm van veiligheid. Zo merk ik dat ik me ben gaan hechten aan Walters spullen. Als iemand uit ‘zijn’ beker drinkt, wil ik die afpakken en zeggen ‘afblijven, die is van hém!’ Mijn vader stelt voor om een nieuw bed aan te schaffen. ‘Is het niet te moeilijk om te slapen in het bed waarin hij is gestorven?’ vraagt hij voorzichtig aan de telefoon. ‘Helemaal niet, alleen de lakens kan ik niet meer zien’, antwoord ik zonder erbij stil te staan. De lakens associeer ik met de verzorging van die wansmakelijke wond. Hoewel ik die altijd zonder morren heb gereinigd, krijg ik nu braakneigingen bij de gedachte eraan. Alle lakens gaan de vuilnisbak in en worden vervangen door nieuwe, frisse, ongeschonden exemplaren. Het bed zelf is mijn nest, daarin voel ik me veilig. Elke nacht slaap ik met zijn pyjamajasje opgefrommeld in mijn armen. Zo kan ik hem nog ruiken, zo is hij nog dichtbij. In de geborgenheid van die pyjama laat ik me overweldigen door het gemis. Het vloeit langs mijn huid naar beneden tot in mijn tenen.

‘Laat de mensen daar maar het hunne over denken’, zeg ik tegen de kinderen. ‘Ik weet dat ik dat niet zal blijven doen, maar nu heb ik het nodig om hem nog een beetje bij mij te houden.’ Zij vinden het prima. Zij weten wat het betekent als al wat je lief is wordt weggerukt.

Over het verlies van een partner: 'Elke nacht slaap ik met zijn pyjamajasje in mijn armen'

Op een dag brengt Jens mij een grote beer die hij ooit van de Sint heeft gekregen. ‘Als je wilt kan die mee in jouw bed, mama, dan heb je iets om vast te pakken.’ Zo lief. De beer is enkele dagen mee in bed gegaan, maar netjes aan de kant, want hij heeft niets wat me aan Walter doet denken. Het enige wat me troost en herkenbaarheid brengt is de pyjama met zijn geur die even oud en vertrouwd is als de dertig jaar die wij samen gedeeld hebben. Meer dan een kwarteeuw hebben wij als twee communicerende vaten naast elkaar gelegen en die zijn nu ineens ontkoppeld. Met mijn ogen gesloten en het jasje tegen mijn neus gedrukt probeer ik de slaap te vatten. Als een vis op het droge spartel ik om overeind te blijven, waardoor ik niet in de gaten heb hoe het met mijn kinderen gaat. Ineens zijn ze volwassen geworden. Ze zijn allebei altijd erg zelfstandig geweest voor hun leeftijd, maar mijn verlies is ook het hunne en momenteel is er geen plaats om ook dat op te vangen. Het gemis wordt zo allesomvattend dat ik het niet eens kan definiëren: mijn man, het samenzijn, ons vroegere leven, het familiegevoel, de kinderen, zelfs de dagelijkse verzorging mis ik.

Sinds de begrafenis ben ik van binnenuit veranderd en ik ben boos op alles en iedereen. Boos op het universum dat ons dit heeft aangedaan, op Walter omdat hij mij in de steek heeft gelaten, op anderen wiens leven gewoon voortgaat alsof er niets gebeurd is. Tegelijkertijd voel ik me schuldig en haat ik mezelf omdat ik duizendmaal liever die lelijke wond zou zijn blijven verzorgen dan ervan verlost te zijn. Ik zie wel in hoe irrationeel en verraderlijk mijn gevoelens zijn. In mijn hoofd wordt het één grote chaos van emoties waar ik voortdurend mee worstel. Mislukking als partner omdat ik te lang enkel zijn verpleegster ben geweest. De schok van zijn overlijden, zo veel te vroeg. Verdriet om de leegte nu hij er niet meer is. Heimwee naar het vertrouwde ‘vroeger’. Hunkering naar het geluk dat ooit zo gewoon was. Angst voor wat nog moet volgen… Boosheid omdat hij me alleen heeft gelaten. Eventjes zie ik door de bomen het bos niet meer tot ik besef dat een deel van mijn verdriet zelfgericht is. Ik lijd om wat ik verloren ben. Zodra ik opnieuw zijn lijden voor ogen kan halen, neemt het mijne af en ben ik weer blij voor hem dat het voorbij is.

Het leven gaat door, over het verlies van een partner. Karin Heirstraeten. Uitgever: Davidsfonds/Infodok. ISBN: 9789059089532. 22,50 euro.

Lees meer over:

Partner Content