Kasia Uzieblo
Na het bloedbad in Parkland: ‘Moet België vrezen voor een Cruz-scenario?’
Professor Forensische Psychologie Kasia Uzieblo na het bloedbad in Parkland, Florida: ‘Dient België een gelijkaardig drama te vrezen? Mogelijk ooit. Is mijn inschatting overdreven negatief? Laten we het hopen.’
Op 14 februari 2018 opent de 19-jarige Nikolas Cruz het vuur op zijn voormalige medestudenten in een middelbare school in Parkland, Florida. Deze schietpartij resulteert in 17 dodelijke slachtoffers en 15 gewonden. Met deze actie heeft Cruz zich in de top tien weten te plaatsen van de meest dodelijke massamoorden uit de recente Amerikaanse geschiedenis.
Na het bloedbad in Parkland: ‘Moet België vrezen voor een Cruz-scenario?’
Het lijkt alsof dergelijke schietpartijen enkel in de Verenigde Staten lijken voor te komen. De relatief beperkte aandacht van de Belgische media voor deze gebeurtenissen schept de indruk dat het voor ons, Belgen, slechts een ver-van-ons-bed-show is. Maar klopt het dat we een dergelijke tragedie in België niet hoeven te vrezen?
Diegenen die deze kans als gering of onbestaand inschatten, halen in eerste instantie aan dat de toegang tot vuurwapens in België te beperkt is om een gelijkaardig bloedbad mogelijk te maken.
Ook in Amerika zelf krijgt dit argument heel wat aandacht. Vrijwel onmiddellijk na de schietpartij zwengelde het inmiddels schijnbaar hopeloze debat over wapencontrole weer aan waarvan we het besluit helaas al kennen. Niettemin blijft het een terecht debat. Het land bezit een onwezenlijk aantal wapens. Zo huisvest Amerika ‘slechts’ 4.4% van de wereldbevolking, maar bezit het wel 42% van alle wapens. Om nog een concreter beeld te geven: bijna 400 miljoen wapens zouden er in omloop zijn. Het is zelfs niet zo moeilijk om aan deze wapens te geraken. Integendeel, zelfs in de nasleep van tragedies als de recente schietpartij in Las Vegas, worden steeds meer beperkingen opgeheven. Het is dan ook niet verrassend dat wapengeweld aangeduid wordt als een van de belangrijkste doodsoorzaken in de Verenigde Staten. Dit wapengeweld leidt tot circa 34.000 doden per jaar of bijna 90 doden per dag.
Diverse studies tonen aan dat een gemakkelijke toegang tot wapens gerelateerd is aan een hoger voorkomen van (massa)moorden. Op dat vlak doen de Verenigde Staten het dus zeer slecht. Alleen Jemen – een land dat reeds jaren verscheurd wordt door interreligieus geweld en dat het tweede meest wapenrijke land ter wereld is – doet het slechter. België vertoont een schijnbaar kleiner risico. Terwijl naar schatting een derde van de Amerikaanse bevolking, beschikt ‘slechts’ 5% van de Belgische gezinnen over een wapen.
Hebben we dan inderdaad niets of maar weinig te vrezen? Dit kunnen we mijns inziens niet uitsluiten. Het is alleszins geen louter Amerikaans fenomeen. Onder meer Nederland (1999), Duitsland (2002), Finland (2007) en Zwitserland (2014) hebben dit jammer genoeg reeds aan den lijve mogen ondervinden.
We dienen te beseffen en te erkennen dat toegang tot wapens slechts één kant van het verhaal is. Want wat als iemand met een persoonlijkheid en intenties als deze van Hans Van Themsche – de 18-jarige jongeman die in 2006 in Antwerpen twee mensen neerschoot en 1 vrouw verwondde – tot onze 5% behoort? Kunnen we dan bloedbaden als in Florida volledig uitsluiten?
De toegang tot (vuur)wapens verklaart niet waarom iemand overgaat tot het doden van medeleerlingen. Wat de redenen dan wel zijn, is doorgaans gissen. De meeste plegers komen tijdens de schietpartij te overlijden, al dan niet door eigen toedoen. Bijgevolg dient deze informatie vaak afgeleid te worden uit dagboeken of verhalen van derden. Hierdoor is het allesbehalve eenvoudig om op een betrouwbare wijze het daadwerkelijke motief te achterhalen.
Wel noteren onderzoekers diverse factoren die het risico op een dergelijke geweldpleging verhogen. Deze factoren worden op het vlak van de persoonlijkheid, familiale omstandigheden, school en sociale dynamieken gesitueerd.
De toegang tot (vuur)wapens verklaart niet u003cemu003ewaaromu003c/emu003e iemand overgaat tot het doden van medeleerlingen.
De plegers vertonen doorgaans psychische problemen, maar niet noodzakelijk een psychiatrische stoornis. Ze nemen een eerder positieve attitude ten aanzien van geweld aan en vertonen daarnaast een uitgesproken interesse in geweld wat zich onder meer kan uiten in een opvallende fascinatie voor gewelddadige videospelen. De plegers hebben dikwijls zelfmoordgedachten, voelen zich overal een buitenstaander en hebben een of meerdere traumatische gebeurtenissen achter de rug. Dat ze zich een buitenstaander voelen, heeft niet noodzakelijk met pesterijen te maken. Sommige plegers kregen inderdaad zware pesterijen te verduren; anderen waren dan weer zelf de pester. Met hun eerder symbolisch misdrijf hopen ze in de schijnwerpers komen te staan.
Het is juist deze cocktail van chronische, stressvolle gebeurtenissen, de ervaren moeilijkheden, het gevoel van controleverlies en opportuniteit die tot een dergelijk bloedblad kunnen leiden.
Cruz’ profiel lijkt hier reeds grotendeels aan te beantwoorden. Cruz is enkele malen – al dan niet op eigen vraag – van thuis veranderd. Hij werd bij de geboorte geadopteerd door Roger en Lynda Cruz. Na de dood van beide adoptieouders kreeg Cruz het moeilijk. Hij werd opgenomen door een bevriend gezin, maar hij kon er zijn draai niet vinden. De laatste drie maanden heeft hij bij het gezin van een vriend gewoond. Cruz vertoonde depressief gedrag. Op school ging het ook niet vlot: hij zou vanwege wangedrag van de desbetreffende school gestuurd zijn. Voormalige medestudenten beschrijven Cruz als afstandelijk, stil en teruggetrokken. Sommigen geven bovendien aan dat ze verontrust waren door zijn fascinatie voor wapens. Cruz zou er extreemrechtse sympathieën op nahouden. Zelf stelt hij dat hij in zijn hoofd stemmen hoorde die hem tot deze gruweldaad zouden hebben aangezet.
Kunnen we bij het doornemen van bovenstaande risicofactoren blijven stellen dat een dergelijk drama bij ons niet kan gebeuren? Ook heel wat van onze jongeren krijgen met gelijkaardige psychische, sociale, schoolse en familiale problemen te kampen. De prevalentie van suïcidale gedragingen en gedachten bij jongeren blijft hoog. Ook onze begeleidings- en opvangmogelijkheden zijn beperkt. Weliswaar worden momenteel diverse initiatieven ondernomen om het tekort aan bedden binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie weg te werken en de wachtlijsten in te korten. Desalniettemin zullen bepaalde kinderen en jongeren door de mazen van deze opvangnetten blijven glippen. Geen enkel systeem is feilloos.
Maar het draait hier niet alleen om de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de geestelijke gezondheidszorg; er dient tevens gekeken te worden naar onze onderwijsinstellingen. Onderzoek toont aan dat diverse risicofactoren voor (extreem) gewelddadig gedrag zich ook op het niveau van de school situeren. Zo blijken plegers voornamelijk leerlingen te zijn die van een kleinschalige naar een grootschalige school overgaan, waar leerkrachten voor grotere groepen studenten dienen in te staan en een geïndividualiseerd, persoonlijk contact tussen student en leerkracht niet gegarandeerd kan worden. Ook dit is een plausibel scenario voor Belgische jongeren. Denk bijvoorbeeld aan hun overgang van het middelbaar naar het hoger onderwijs.
We moeten er natuurlijk niet van uitgaan dat iedere jongere met psychosociale en/of schoolse problemen een volgende Cruz dreigt te worden.
Mocht er zich op onze scholen, hogescholen of universiteiten een gelijkaardig incident voordoen, dan lijken deze instellingen bovendien hier onvoldoende op voorbereid te zijn. Naar aanleiding van recente (terroristische) incidenten in binnen- en buitenland hebben bepaalde onderwijsinstellingen enige stappen ondernomen, maar de vraag is of deze voldoende zijn. De maatregelen die mij althans bekend zijn, zijn eerder beperkt en reactief van aard. Het installeren van een systeem waarbij personeel en studenten bijvoorbeeld per sms gewaarschuwd worden indien zich een gevaarlijke situatie voordoet, is bijvoorbeeld onvoldoende. Men zou eerder moeten inzetten op vroegtijdige detectie van signalen alsook op het implementeren van efficiënte interventies bij aanwezigheid van signalen. Ter illustratie, wanneer een student op sociale media dreigende of agressieve taal naar studenten of leerkrachten uit, wordt dit nog al te snel als een geïsoleerd en eenmalig incident afgedaan. De zaak Cruz toont echter wederom aan dat dergelijke online posts niet al te snel onder de mat geveegd moeten worden.
We moeten er natuurlijk niet van uitgaan dat iedere jongere met psychosociale en/of schoolse problemen een volgende Cruz dreigt te worden. De meeste jongeren die met psychosociale problemen kampen, zullen niet tot (massa)moorden overgaan. Schooldrama’s komen dan ook zelden voor. Dit maakt het voorspellen van deze gewelddaden niet evident, maar impliceert niet dat we ons naïef moeten opstellen. We zouden juist aandachtig moeten zijn voor signalen, structureel moeten inzetten op preventie en aan studenten en leerkrachten gepaste handvatten moeten geven om met (extreme vormen van) gewelddadig gedrag om te gaan.
Dient België een gelijkaardig drama te vrezen? Mogelijk ooit. Is mijn inschatting overdreven negatief? Laten we het hopen.
Kasia Uzieblo is hoofdlector Forensische Psychologie (Thomas More) en professor Forensische Psychologie (UGent).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier