Hoe vind je een sport die bij je kind past?
Kinderen dromen zich nog kampioen. Maar echte kampioenen zijn zeldzaam. Uitvissen in welke sport je goed bent, daar komt het dus op aan. ‘Veertig procent van onze 7-jarige jongens speelt voetbal. Dat is niet normaal.’
Kinderen en hun ouders kiezen om de meest uiteenlopende redenen voor een sport. Is er een goede club in de buurt? Wat doen de vriendjes? Hoe ver (rijden) is het? Zitten broer of zus al in een club? Het zijn enkele van de klassieke vragen bij die afweging. Maar de cruciale vraag of het kind wel kans op succes heeft in een sport is meestal een van de laatste die gesteld worden. Onder andere omdat het kind en de ouders het nog niet weten.
Gewoonlijk krijgen ze daar pas een zicht op wanneer het kind al enige tijd bezig is. Lukt het niet, dan zorgt dat vaak voor frustratie en teleurstelling. Zeker als het kind grote dromen koesterde en de ouders al veel geïnvesteerd hebben.
Het probleem ligt Matthieu Lenoir, professor van de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de Universiteit Gent, na aan het hart. Want hij wil kinderen helpen hun weg te vinden naar een sport die aansluit bij hun capaciteiten, zodat ze niet alleen meer kans op succes hebben, maar ook op het plezier dat daar vaak mee gepaard gaat. Samen met enkele collega’s van de Universiteit Gent werkte hij met dat doel voor ogen het Vlaams Sportkompas uit, met steun van de Vlaamse Gemeenschap.
Het persoonlijke noorden
Het sportkompas helpt jongeren ontdekken waarin ze goed zijn. Dat gebeurt aan de hand van een testbatterij waarmee een 20-tal eigenschappen in kaart gebracht worden, waaronder lengte en gewicht, lenigheid, snelheid, kracht, evenwicht, bal- en werpvaardigheid.
Lenoir: ‘Het afnemen van de test duurt ongeveer 2 uur en levert een resultaat op dat je kunt vergelijken met het intelligentiequotiënt. Honderd is de gemiddelde waarde. Wie hoger scoort, beschikt over meer vaardigheden dan gemiddeld. Zo kun je achterhalen wie voor een bepaalde sport de beste kandidaten zijn. Voor gymnastiek bijvoorbeeld ben je beter klein, want een klein lichaam is minder zwaar met kortere hefbomen, zodat je het ook beter onder controle kunt houden tijdens de oefeningen. Voor basket en volley heb je vooral grote spelers nodig. Maar stel dat je een kleine, zeer gedreven jonge basketter hebt. Eentje die erg snel is, goochelt met de bal, fantastisch springt en voor wie er geen leven is buiten het basketbal. Die jongen scoort goed op bijna alle kwaliteiten en maakt dus kans op een plaats in het team. Maar hij is klein, en aan die lengte kun je nu eenmaal niets meer veranderen. Misschien maakt die jongen meer kans in andere sporten, en dat zullen we hem allemaal heel duidelijk vertellen. Maar uiteindelijk moet de jongen zelf beslissen voor welke sport hij gaat. Dat laten we aan hem over.’
Ongelukkige keuzes komen trouwens wel meer voor. Zo lijken er toch wel wat jongeren te zijn die niet helemaal op hun plaats zitten in een bepaalde topsportschool. Lenoir: ‘Een aantal van die jongens werkt erg hard, maar scoort te laag op cruciale eigenschappen voor een mooie toekomst in hun sport. Dat is niet ideaal. Misschien zijn die jongeren beter af in een andere sport. Het sportkompas kan hen daarbij helpen.’
Zwemmers zijn uitstekende kandidaten om in de roeiboot te stappen als ze in het zwemmen zelf de top niet halen.
Met dezelfde kwaliteiten kun je vaak in verschillende sporten terecht, stelt Lenoir. ‘Er zijn op dat vlak grote overlappingen. Een aanzienlijk deel van de internationale top in het polsstokspringen dames komt bijvoorbeeld uit de artistieke gymnastiek. Het zijn beide acrobatische sporten waarvoor je veel lichaamsbesef, kracht en lenigheid nodig hebt. Ook tussen wielrennen en ijsschaatsen zijn transfers mogelijk. Beide sporten vereisen veel dijkracht en uithouding en worden beoefend in dezelfde licht voorovergebogen houding. Schaatsers trainen trouwens veel op de fiets. Zwemmers zijn dan weer uitstekende kandidaten om in de roeiboot te stappen als ze in het zwemmen zelf de top niet halen. Ze zijn doorgaans groot, sterk, hebben veel longvolume en zijn niet bang om af te zien, allemaal kwaliteiten om het te maken in een roeiboot. Ze moeten bovendien geen jaren meer investeren in hun opbouw, want hun lichaam is al goed voorbereid op zware inspanningen.”
Samen sterk
Op dit moment worden de leerlingen van de meeste Vlaamse topsportscholen via het kompas gescreend. Dat heeft als voordeel dat testresultaten over sporten heen vergeleken kunnen worden. Gelukkig maar, want vroeger had iedereen eigen tests. Als de snelheid van voetballers gemeten wordt over 30 meter, bij basketbal over 20 meter en bij atletiek uit een startblok, dan kun je moeilijk vergelijken.
Een logische volgende stap zou inhouden dat federaties sporters die bij hen de top niet zullen halen begeleiden naar een andere sport waarin ze beter meekunnen, maar zo ver zijn de geesten nog niet. Binnen een club of federatie ziet men natuurlijk niet graag dat jonge sporters naar een andere discipline overstappen. De sportfederaties willen vooral hun eigen toekomst veiligstellen.
Die exclusieve aandacht voor de eigen sport weerspiegelt zich in veel verschillende aspecten van de werking van de sportfederaties, zoals de training van hun jongeren. Die is vaak volledig gericht op de competitie. Ideaal kun je dat niet noemen, omdat die opleiding dikwijls vrij eenzijdig blijft, wat niet bevorderlijk is voor de optimale ontwikkeling van alle capaciteiten. ‘Spijtig’, vindt Lenoir, die de algemene lichamelijke ontwikkeling van de jongste sporters wil verbeteren, zodat ze over een bredere basis beschikken om op voort te bouwen.
‘Veel beweging en actie zijn daarin de ordewoorden. Kinderen moeten zich vooral kunnen uitleven in allerlei vormen van beweging en daar veel plezier aan beleven, zonder zich op een echte sporttraining te fixeren. We hopen dat de sportfederaties die visie nog zullen overnemen. Want uiteindelijk komt een brede ontwikkeling iedereen in de sportwereld ten goede, omdat minder talent verloren zal gaan en we allemaal naar een hoger niveau kunnen klimmen. Maar dat zijn nieuwe ideeën die nog moeten groeien.’
Toppers in coördinatie
Lenoir drukt zo op die brede ontplooiing omdat kinderen die op 7 à 8 jaar al over een heel goede lichaamscoördinatie beschikken later gemiddeld de grootste vorderingen maken. ‘Dat blijkt duidelijk uit onze test, en de gymnasten zijn er een goed voorbeeld van. Logisch ook, want als je in handstand niet goed aanvoelt waar je voeten zich bevinden, dan kijk je aan tegen een hopeloze achterstand tegenover wie dat wel perfect beheerst.’
Hij vertelt ook het verhaal van de Belgische volleybalvrouwen die in Berlijn voor de eerste maal brons behaalden op een Europees kampioenschap. Lenoir: ‘Een deel van die ploeg was in 2008, op 15-jarige leeftijd, leerling van de topsportschool volleybal. De meisjes die 5 jaar later het hoogste niveau haalden, sprongen toen al iets hoger dan de andere meisjes van hun jaar, maar niet veel. Hét kenmerk echter waarin ze mijlen boven die anderen uit staken, was hun algemene lichaamscoördinatie. Dat zie je in veel sporten, zelfs in voetbal. Wie doorgroeit, heeft vaak een uitmuntende lichaamsbeheersing, waardoor je niet alleen soepeler, maar waarschijnlijk ook veel efficiënter beweegt. Die coördinatie ontwikkel je al op zeer jonge leeftijd. Hoe ouder je bent, hoe moeilijker je dat nog kunt bijschaven. Een goede coördinatie op jonge leeftijd is daarom veel belangrijker dan andere capaciteiten zoals kracht en uithouding, want die kun je zelfs tot op hoge leeftijd nog relatief gemakkelijk bijtrainen.’
Die bewegingscoördinatie hoeft bovendien helemaal niet sportspecifiek te zijn, stelt Lenoir. ‘We gebruiken enkele algemene tests, die totaal los staan van welke sport dan ook, maar de voorspellende waarde voor wie de grootste kans maakt op doorgroei of afhaken, is wel zeer groot.’
Tijdelijk ondermaats
Veertig procent van onze 7-jarige jongens speelt voetbal. Dat is niet normaal
Matthieu Lenoir, professor van de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen
Trainers en coachen evalueren hun sporters vaak door ze op het terrein met elkaar te vergelijken. ‘Het sportkompas biedt hen echter een veel bredere blik, en zo hebben we al goede mensen kunnen redden‘, vertelt Lenoir. ‘Zoals skiër Dries Van den Broecke, toen die op een bepaald moment niet optimaal doorgroeide en naast ondersteuning door zijn federatie dreigde te vallen. Een aantal parameters waren inderdaad niet erg goed, maar zijn basiscoördinatie was uitstekend. Ons advies luidde dan ook om af te wachten en hem de kans te geven om zich verder te ontplooien. Twee jaar later werd hij Europees kampioen bij de junioren. We testten ooit een jonge schermer van 11. Op het vlak van coördinatie en techniek was hij heel goed, maar fysiek niet. Zijn explosiviteit, een belangrijke kwaliteit voor schermers, was bedroevend, vooral omdat hij flink wat kilo’s te veel meesleepte. Na een jaar begeleiding van een diëtist was het probleem verholpen. Die knaap groeit ondertussen flink door.’
Geen talent verkwisten
‘Veertig procent van onze 7-jarige jongens speelt voetbal. Dat is niet normaal’, zegt Matthieu Lenoir. ‘Het kan toch niet dat we 1000 maal meer talent hebben voor voetbal dan voor gymnastiek of schermen. Uit onze tests blijkt ook dat 1 op de 3 getalenteerde kinderen niet aangesloten is bij een sportclub. We laten dus heel veel talent verloren gaan en we zijn al met zo weinig.’
Lenoir droomt ervan dat alle scholieren ooit de tests van het sportkompas afleggen. ‘Gewoon tegen iemand kunnen zeggen: ‘Hé, weet jij dat je een uitstekende kandidaat bent voor die en die sport’, daar kun je toch veel mensen blij mee maken?’, lacht Lenoir.
In de Gentse omgeving gaan al een hele reeks scholen van start met het kompas. De jongste kinderen zullen minstens 6 jaar zijn, jonger heeft geen zin. Het doel is: ervoor zorgen dat het kind een sport kiest waarin het kans op succes heeft en dus plezier beleeft. Lenoir: ‘Dat betekent niet dat je op 6 jaar al kunt achterhalen of het kind later een topper zal worden. In het begin komt het erop aan dat die kinderen veel bewegen en vooral dat ze zich geweldig amuseren. De rest volgt dan wel.’
Olympiërs zoeken
In 2007 ging in het Verenigd Koninkrijk een nationale wervingscampagne voor roeiers van start onder de naam Sporting Giants. De organisatoren gingen op zoek naar jonge atleten die over voldoende capaciteiten beschikten om in 2012, dus nauwelijks 5 jaar later, op de Olympische Spelen in het strijdperk te treden. Sportleerkracht Helen Glover was een van de 4500 kandidaten. Hockey, tennis en zwemmen waren tot dan haar sporten. Een roeiboot had ze bij wijze van spreken nog nooit van dicht bij gezien. Maar nauwelijks een jaar na haar selectie won ze al een eerste trofee bij een lokale wedstrijd. Nog eens een jaar later strandde ze, samen met haar roeipartner in de dubbeltwee, op een haar van goud op de wereldkampioenschappen. Het jaar daarop had ze het goud wél te pakken, net zoals in Londen in 2012, op de eerste Olympische Spelen waaraan ze deelnam.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier