Het dirty little secret van antidepressiva
Johann Hari lijdt al sinds zijn puberteit aan depressies, en begon ook al jong met het nemen van antidepressiva. In zijn boek Verbinding verbroken gaat hij op zoek naar de echte oorzaken en oplossingen voor depressie. Knack biedt u een fragment aan.
Dr. John Haygarth begreep er niets van. In de Engelse stad Bath – en in een aantal andere geïsoleerd liggende plaatsen verspreid over de westerse wereld – was iets bijzonders aan de hand. Mensen die jarenlang verlamd waren geweest van pijn, kwamen van hun ziekbed en gingen weer lopen. Het maakte niet uit of je kreupel was van reumatiek of als gevolg van zware lichamelijke arbeid – het gerucht ging dat er hoop was. Mensen konden weer lopen. Niemand had ooit zoiets gezien.
John wist dat een bedrijf, opgericht door een Amerikaan genaamd Elisha Perkins uit Connecticut, een paar jaar daarvoor had verkondigd dat ze de oplossing voor allerlei soorten pijn hadden gevonden – en er was maar één manier om die te bemachtigen: betalen voor het gebruik van een dikke, metalen staaf waar ze patent op hadden en die van het bedrijf de naam ’tractor’ had gekregen. De staaf had bijzondere eigenschappen waar het bedrijf helaas niets over kon zeggen, omdat concurrenten hem dan zouden namaken en al hun winst zouden opstrijken. Maar als je hulp nodig had, kwam een van de mensen die was opgeleid om de staaf te gebruiken naar je huis of naar je ziekenhuisbed, om uit te leggen dat de tractor, zoals een bliksemafleider weerlicht wegtrekt, de ziekte uit je lichaam wegtrok en in de lucht liet verdwijnen. Daarna gingen ze met de tractor over je lichaam zonder dat die je aanraakte.
Je wordt je gewaar van een warm, misschien zelfs een brandend gevoel. De pijn wordt gestaag uit je lichaam weggetrokken. Voel je het?
En als die procedure eenmaal was gevolgd, bleek dat het effect had. Veel mensen die helse pijnen leden, stonden daadwerkelijk op. Hun kwelling nam werkelijk af. Veel patiënten die bijna geen hoop meer hadden, werden – aanvankelijk – van hun lijden verlost.
Wat dr. John Haygarth niet begreep, was hoe dat kon. Alles wat hij tijdens zijn studie geneeskunde had geleerd wees erop dat de bewering dat pijn een niet-tastbare energie was die gewoon de lucht in gedreven kon worden, onzin was. Maar deze patiënten vertelden hem dat het werkte. Het leek erop dat alleen een gek nu zou twijfelen aan de kracht van de tractor.
Daarom besloot John een experiment te doen. In het Bath General Hospital verstopte hij een simpele stok in een stuk oud metaal. Hij had een zogenaamde ’tractor’ gemaakt – die niet de geheime eigenschappen van de officiële staaf bezat. Daarna bezocht hij de vijf patiënten in zijn ziekenhuis die chronisch pijn hadden, onder meer als gevolg van reumatiek, en vertelde hun dat hij een van de inmiddels beroemd geworden Perkins-staven had bemachtigd die hen misschien konden helpen. En zo gebeurde het dat hij op 7 januari 1799, met vijf befaamde artsen als getuigen, met de staaf over hen heen bewoog. ‘Van de vijf patiënten,’ schreef hij later, ‘zeiden er vier onmiddellijk – en drie later – opmerkelijk veel verlichting te ondervinden van de neptractor.’ Een man die ondraaglijk veel pijn in zijn knie had gehad, kon bijvoorbeeld zonder hulp lopen – en liet het vol blijdschap aan de artsen zien.
John vroeg in een brief aan een vriend van hem, een vooraanstaand arts in Bristol, of hij hetzelfde experiment wilde uitvoeren. De man schreef niet lang daarna terug dat zijn zogenaamde tractor – ook een stok in metaal – dezelfde opmerkelijke effecten had opgeleverd. Zo had een drieënveertigjarige patiënt, Robert Homas, zo’n hevige reumatische pijn in zijn schouder dat hij jarenlang zijn hand niet van zijn knie had kunnen tillen – het was alsof die vastgespijkerd zat. Maar toen men de staaf over hem heen had bewogen, kon hij na vier minuten zijn hand een aantal centimeters omhoog krijgen. Ze behandelden hem nog een paar dagen met de staaf en binnen de kortste keren kon hij met zijn hand bij de schoorsteenmantel. Na acht dagen kon hij bij een houten plank die ruim dertig centimeter boven de schoorsteenmantel hing.
Zo verging het de ene patiënt na de andere. Dus vroegen ze zich af: was het mogelijk dat een stok een speciale eigenschap had waarvan ze niet eerder op de hoogte waren geweest? Ze probeerden een variatie op het experiment met een oud bot in metaal. Dat werkte net zo goed. Ze probeerden het met een oude tabakspijp in metaal. ‘Met evenveel succes,’ merkte hij droog op. ‘Ik had nooit eerder zo’n schijnvertoning meegemaakt; we durfden elkaar bijna niet aan te kijken,’ schreef een andere arts hem die het experiment ook had uitgevoerd. En toch keken de patiënten naar de artsen op met een oprecht: ‘God zegene u.’
Maar het raadselachtige was dat bij sommige patiënten het effect niet blijvend was. Na het aanvankelijke wonder werden ze opnieuw door pijn verlamd.
Wat kon er aan de hand zijn?
Toen ik met de research voor dit boek begon, bracht ik veel tijd door met het lezen van het wetenschappelijke debat over antidepressiva, dat inmiddels al ruim twee decennia in medische tijdschriften speelt. Ik ontdekte tot mijn verbazing dat niemand precies lijkt te weten wat deze pillen met ons doen, of waarom – ook niet de wetenschappers die ze zo dringend aanbevelen. Er bestaat grote onenigheid onder wetenschappers, en geen consensus. Maar in deze discussie dook, voor zover ik het kon zien, één naam vaker op dan andere – en toen ik over zijn bevindingen las in zijn wetenschappelijke papers en in zijn boek The Emperor’s New Drugs, vertoonde ik twee reacties.
Eerst reageerde ik schamper: zijn beweringen klonken absurd en in allerlei opzichten tegengesteld aan mijn eigen ervaring. En daarna werd ik boos. Het was alsof hij de basis waarop ik het verhaal over mijn eigen depressie had gebouwd, eronder vandaan schopte. Hij vormde een bedreiging voor wat ik over mezelf wist. Zijn naam was professor Irving Kirsch en tegen de tijd dat ik hem opzocht in Massachusetts was hij een van de adjunct-directeuren van een belangrijk onderzoeksproject aan Harvard Medical School.
In de jaren negentig zat Irving Kirsch in een praktijkkamer vol boeken en vertelde zijn patiënten dat ze antidepressiva moesten slikken. Hij is een lange, grijze man met een zachte stem, en ik kan me voorstellen hoe opgelucht ze zich voelden. Soms werkten de pillen, merkte hij op, en soms niet, maar hij twijfelde niet aan de reden van het succes ervan: een depressie werd veroorzaakt door een tekort aan serotonine, en deze pillen vulden dat tekort aan. Dus publiceerde hij boeken waarin hij de nieuwe antidepressiva beschreef als een goede, effectieve behandeling, die samen met therapie moest worden ingezet voor eventuele psychische problemen. Irving had vertrouwen in een enorme hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek die was gepubliceerd, en hij kon de positieve effecten ervan met zijn eigen ogen zien wanneer zijn patiënten zich zichtbaar beter voelden als ze weer bij hem binnen liepen.
Maar Irving was ook een van de meest vooraanstaande experts ter wereld in een tak van wetenschap die al in Bath begon, toen John Haygarth voor de eerste keer met zijn nepstaf zwaaide. Toentertijd had de Engelse arts beseft dat je een patiënt die je medisch behandelt in werkelijkheid twee dingen geeft. Je geeft hem een medicijn, dat meestal een bepaald chemisch effect op het lichaam heeft. En je vertelt hem een verhaal – over wat de behandeling met hem zal doen.
Hoe verbazingwekkend het ook lijkt, het verhaal dat je vertelt is vaak even belangrijk als het medicijn, besefte Haygarth. Hoe weten we dat? Omdat, als je de patiënt alleen maar een verhaal vertelt – bijvoorbeeld dat dat oude bot in metaal de pijn zal genezen – dat heel vaak werkt.
Dit werd het placebo-effect genoemd, en in de twee eeuwen daarna is het wetenschappelijk bewijs hiervoor enorm toegenomen. Wetenschappers als Irving Kirsch hebben opmerkelijke effecten van placebo’s aangetoond. Ze kunnen niet alleen veranderen wat we voelen – ze kunnen daadwerkelijk fysieke effecten in ons lichaam teweegbrengen. Een placebo kan bijvoorbeeld een ontstoken kaak helen. Een placebo kan een maagzweer genezen. Een placebo kan – althans tot op zekere hoogte – de meeste medische problemen verlichten. Als je verwacht dat het werkt, dan werkt het voor veel mensen ook.
Wetenschappers bleven jarenlang over dit effect struikelen en waren erdoor verbijsterd. Toen de geallieerde troepen zich bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen de nazi’s verdedigden, hadden hun mannen zo veel verschrikkelijke verwondingen dat de pijnstillende opiaten van de medische teams vaak opraakten. Een Amerikaanse anesthesist aan het front, Henry Beecher, was bang dat zijn soldaten zouden sterven aan hartfalen als hij probeerde hen zonder verdoving te opereren. Omdat hij geen raad wist, deed hij een experiment. Hij zei tegen de soldaten dat hij hun morfine toediende, maar in werkelijkheid kregen ze een infuus van zout water zonder pijnstiller. De patiënten reageerden precies zoals wanneer ze morfine zouden hebben gekregen. Ze schreeuwden of jammerden niet, en ze raakten niet in shock. Het werkte.
Halverwege de jaren negentig begreep Irving deze wetenschap beter dan wie ook, en hij stond op het punt een vooraanstaande figuur te worden in het onderzoeksprogramma van Harvard. Maar hij wist dat de nieuwe antidepressiva béter werkten dan een placebo – dat ze werkelijk effect hadden. Dat wist hij door iets heel eenvoudigs. Als je een medisch middel op de markt wilt brengen, moet je een strikte procedure volgen. Je medicijn moet worden getest op twee groepen: de ene groep krijgt het daadwerkelijke medicijn, de andere krijgt een suikerpil (of een andere placebo). Daarna gaan de wetenschappers deze groepen vergelijken. Je mag het medicijn alleen op de markt brengen als het significant beter werkt dan de placebo.
Dus toen een van zijn postdocs – een jonge Israëli, genaamd Guy Sapirstein – bij Irving kwam met een voorstel, was hij geïnteresseerd, maar niet juichend enthousiast. Guy vertelde dat hij graag iets wilde onderzoeken. Bij elk medicijn dat je gebruikt, treedt tot op zekere hoogte een placebo-effect op, naast de effecten van de chemische stoffen. Maar in hoeverre speelt dat effect? Bij sterke medicijnen wordt altijd aangenomen dat die factor heel klein is. Guy dacht dat de nieuwe antidepressiva interessant waren voor een dergelijk onderzoek, om te zien welk klein percentage van het effect toe te schrijven is aan ons geloof in het medicijn zelf. Irving en Guy wisten beiden zeker dat ze zouden ontdekken dat het effect grotendeels chemisch was, maar het zou wetenschappelijk ook interessant zijn om het geringere placebo-effect te bekijken.
Dus bedachten ze een eenvoudig plan. Er is een gemakkelijke manier om te onderscheiden in hoeverre het effect van een medicijn wordt veroorzaakt door de chemische stoffen die het bevat, en in welke mate door het vertrouwen dat je erin stelt. De onderzoekers moeten één specifiek soort wetenschappelijk experiment uitvoeren. Ze verdelen de proefpersonen in drie groepen. De proefpersonen in de eerste groep krijgen te horen dat ze een chemisch antidepressivum toegediend krijgen – maar in feite krijgen ze simpelweg een placebo: een suikerpil, even effectief als de staf van John Haygarth. De tweede groep wordt verteld dat ze een chemisch antidepressivum krijgen, en zij krijgen dat ook daadwerkelijk. En de derde groep krijgt niets – geen medicijn en ook geen suikerpil, zij worden alleen een bepaalde tijd gevolgd.
Die derde groep, aldus Irving, is heel belangrijk – hoewel die in de meeste onderzoeken wordt weggelaten. ‘Stel je voor dat je onderzoek doet naar een nieuw middel tegen verkoudheid,’ legt hij uit. Je geeft mensen een placebo of een medicijn. Na enige tijd wordt iedereen beter. Het resultaat is fantastisch. Maar dan bedenk je: veel verkouden mensen herstellen sowieso na een paar dagen. Als je daar geen rekening mee houdt, geeft dat een vertekend beeld van de werkzaamheid van een middel tegen verkoudheid – het zou de indruk wekken dat het medicijn mensen geneest die vanzelf ook wel zouden herstellen. Je hebt die derde groep nodig om het aantal mensen te bepalen dat domweg uit zichzelf, zonder hulp, beter wordt.
Dus gaan Irving en Guy de resultaten voor antidepressiva van deze drie groepen vergelijken met elk onderzoek dat ooit was gepubliceerd. Om erachter te komen wat de chemische effecten van het middel zijn, moeten er twee dingen gebeuren. Ten eerste laat je alle mensen weg die sowieso beter waren geworden. Daarna laat je alle mensen weg die beter werden nadat ze een suikerpil hadden gekregen. Wat je overhoudt, is het echte effect van het medicijn.
Maar toen ze de cijfers van alle voor iedereen beschikbare wetenschappelijke onderzoeken naar antidepressiva bij elkaar optelden, waren ze verbijsterd over hun bevinding.
De cijfers lieten zien dat 25 procent van de effecten van antidepressiva te danken was aan natuurlijk herstel, 50 procent aan het verhaal dat je erover was verteld, en slechts 25 procent aan de daadwerkelijke chemische stoffen. ‘Ik was stomverbaasd,’ zei Irving in de voorkamer van zijn huis in Cambridge in Massachusetts. Ze namen aan dat ze iets verkeerd hadden gedaan, dat er een fout was gemaakt in hun berekeningen. Guy zei later dat hij zeker wist ‘dat er iets niet klopte met de data’, en dus rekenden ze het maandenlang keer op keer opnieuw na. ‘Ik kreeg schoon genoeg van die spreadsheets en data en het analyseren op alle mogelijke manieren,’ zei hij, maar ze wisten dat er ergens een vergissing gemaakt moest zijn. Ze konden geen fouten vinden – dus publiceerden ze hun gegevens om te zien wat andere wetenschappers erover zouden zeggen.
Daarna kreeg Irving op een dag een e-mail, waarin werd geopperd dat hij misschien nog maar het topje van de ijsberg had ontdekt van een nog veel groter schandaal. Ik denk dat dat het moment was waarop Irving de Sherlock Holmes van de antidepressiva werd.
In die e-mail schreef een andere wetenschapper, Thomas J. Moore, dat hij was geschrokken van Irvings bevindingen, en dat er volgens hem een manier bestond om dit onderzoek breder te trekken en zo tot op de bodem uit te zoeken wat er in werkelijkheid speelde.
In bijna alle wetenschappelijke onderzoeken die Irving tot nu toe had bekeken, stond er in de e-mail, zat een addertje onder het gras. De overgrote meerderheid van onderzoeken naar de vraag of medicijnen al dan niet werken wordt gefinancierd door grote farmaceutische bedrijven, en die doen zulk onderzoek met een specifieke reden: ze willen die medicijnen op de markt brengen zodat ze eraan kunnen verdienen. Daarom voeren de farmaceutische bedrijven hun wetenschappelijke onderzoeken in het geheim uit, en daarna publiceren ze alleen de resultaten waarin hun medicijnen er goed van afkomen of waarin die van de concurrent er slecht uit komen. Ze doen dit om precies dezelfde redenen als waarom (bijvoorbeeld) KFC nooit informatie zou vrijgeven waarin staat dat kip niet goed voor je is.
Farmaceutische bedrijven voeren hun wetenschappelijke onderzoeken in het geheim uit, en daarna publiceren ze alleen de resultaten waarin hun medicijnen er goed van afkomen of waarin die van de concurrent er slecht uit komen.
Dit heet ‘publicatiebias’. Van alle onderzoeken die farmaceutische bedrijven uitvoeren is 40 procent nooit openbaar gemaakt, en veel meer nog alleen selectief, waarbij mogelijk negatieve uitkomsten worden achtergehouden.
Daardoor hebt u tot nu toe alleen de delen van de wetenschappelijke onderzoeken onder ogen gekregen die de farmaceuten ons wilden laten zien, stond er in de e-mail aan Irving. Maar volgens Thomas Moore kon dit verder uitgezocht worden. Hij legde Irving uit dat er zelfs een manier bestond om toegang te verkrijgen tot alle data die de farmaceuten voor ons verborgen houden. Dat gaat als volgt. Als je in de VS een medicijn op de markt wilt brengen, moet dat worden aangevraagd bij de Food and Drug Administration (FDA), de organisatie die officieel toezicht houdt op medicijnen. Ook alle proeven die er zijn uitgevoerd moeten daaraan voorgelegd worden, compleet – of die nu goed of slecht zijn voor je winstmarge. Het is alsof je twintig selfies neemt, en er dan negentien verwijdert waar je met een onderkin of halfdichte ogen op staat. Op Facebook of Instagram post je alleen die ene waarop je er goed uitziet (of, in mijn geval, het minst lelijk). Maar de farmaceuten moeten – volgens de wet – het equivalent van ál hun selfies naar de FDA sturen, zelfs die waarop ze dikker lijken dan ze zijn.
Als je een aanvraag doet via de wet Freedom of Information, stond er in de mail, krijg je alles te zien. Dan kunnen we erachter komen wat er werkelijk gaande is.
Nieuwsgierig geworden vroeg Irving samen met Thomas om informatie van de farmaceutische producenten van de zes meest gebruikte antidepressiva in de Verenigde Staten op dat moment – Prozac, Paxil (het middel dat ik gebruikte), Zoloft, Effexor, Duronin en Celexa. Een paar maanden later werden de gegevens aan hen prijsgegeven en Irving bekeek alles onder het wetenschappelijke equivalent van Sherlock Holmes’ vergrootglas.
Hij kwam er meteen achter dat de farmaceutische bedrijven hun onderzoeksresultaten – jarenlang – selectief gepubliceerd hadden, veel selectiever dan hij had verwacht. Zo werd bijvoorbeeld bij het testen van Prozac dit middel aan 245 patiënten gegeven, maar de farmaceut publiceerde de resultaten van slechts zevenentwintig van hen. Die zevenentwintig patiënten waren degenen bij wie het middel leek aan te slaan.
Irving en Guy beseften – op basis van de echte cijfers – dat ze konden berekenen hoeveel beter de mensen met antidepressiva het deden dan de mensen die suikerpillen kregen. Wetenschappers meten de ernst van een depressie met behulp van de zogenaamde Hamilton-schaal, die in 1959 werd samengesteld door de wetenschapper Max Hamilton. De Hamilton-schaal loopt van 0 (waarbij je vrolijk rondhuppelt) tot 51 (waarbij je voor de trein springt). Om een maatstaf te geven: je kunt een sprong van zes punten op deze schaal maken door je slaappatroon te verbeteren.
Waar Irving achter kwam, is dat antidepressiva in de echte gegevens die niet door een pr-filter waren gehaald, inderdaad een verbetering laten zien in de Hamilton-score: mensen gaan zich er echt beter door voelen. Het ging om een verbetering van 1,8 punten.
Irving fronste zijn wenkbrauwen. Dat was een derde minder dan je bereikt wanneer je beter gaat slapen. Het was absoluut schokkend. Als dit waar was, zou dat kunnen betekenen dat de medicijnen vrijwel geen effect hadden, althans voor de gemiddelde patiënt – dat ze zich door het verhaal, net als dat ooit gebeurde met de patiënten van John Haygarth in Bath, een tijdje beter voelden, maar dat ze daarna, als het werkelijke onderliggende probleem weer de kop opstak, weer terugzakten.
Toch lieten de gegevens iets anders zien. De bijwerkingen van de medicijnen waren wél echt. Ze veroorzaken bij veel mensen gewichtstoename of seksuele stoornissen, of overmatig transpireren. Het zijn echte medicijnen, met een echt effect. Maar als het aankomt op de effecten die ze zouden moeten hebben – op angst en depressie – lossen ze het probleem voor de meeste mensen hoogstwaarschijnlijk niet op.
Irving wilde niet dat dit waar was – het sprak zijn eigen publicaties tegen – maar hij vertelde me: ‘Een ding waar ik trots op ben is dat ik bij het bekijken van data van gedachten kan veranderen wanneer ze anders zijn dan ik had verwacht.’ Hij had deze medicijnen gepropageerd voor zijn patiënten, alleen op basis van de selectieve onderzoeken van de farmaceuten. Nu beschikte hij over de onverbloemde wetenschap en drong het tot hem door dat hij niet meer op dezelfde manier kon doorgaan.
Toen Irving deze cijfers in een wetenschappelijk tijdschrift publiceerde, verwachtte hij een felle tegenaanval van de wetenschappers die al die gegevens hadden geleverd. Maar in de maanden daarna merkte hij bij velen van hen vooral beschaamde opluchting. Een groep onderzoekers schreef dat het in hun vakgebied al lange tijd een dirty little secret was dat de effecten van deze middelen tegen depressie in werkelijkheid gering waren. Irving dacht voordat hij het publiceerde dat hij een primeur had, een ongekend schokkend nieuwtje. In feite had hij alleen maar ontdekt wat velen in dit vakgebied heimelijk allang wisten.
Nadat deze onthullingen uitgebreid in de media aan bod waren gekomen, was Guy – de postdoctoraal student die zijn eigen dr. Watson was – op een dag op een familiefeestje toen een van zijn familieleden naar hem toe kwam. Ze gebruikte al jarenlang antidepressiva. Ze barstte in tranen uit en vertelde hem dat ze het gevoel had dat hij beweerde dat alles wat zij met antidepressiva had ervaren – haar meest basale emoties – niet echt waren.
‘Dat beweer ik absoluut niet,’ zei hij tegen haar. ‘Het feit dat het effect grotendeels wordt veroorzaakt door de placebo, betekent alleen dat het brein ongelooflijk goed werkt – dat het er alles aan doet om jou je beter te laten voelen.’ Het is niet zo dat je gevoelens niet echt zijn, zei hij. Alleen is de oorzaak daarvan een andere dan jou is verteld.
Ze was niet overtuigd. Het duurde jaren voordat ze weer een woord met hem wilde wisselen.
Kort daarna kreeg Irving een ander uitgelekt onderzoek in handen. Dit onderzoek raakte mij in het bijzonder, omdat het over een situatie ging die ik uit eigen ervaring kende.
Niet lang voordat ik met Seroxat begon (ook op de markt gebracht onder de naam Paxil), had de farmaceut GlaxoSmithKline in het geheim drie klinische proeven gedaan om te zien of Seroxat aan tieners zoals ik gegeven zou moeten worden. Eén onderzoek wees uit dat de placebo béter werkte, een ander onderzoek toonde geen verschil aan tussen medicijn en placebo, en weer een ander onderzoek leverde een combinatie van resultaten op. Geen van de uitkomsten was doorslaggevend. Toch deelden ze in een eenzijdige publicatie over de resultaten mee: ‘Paroxetine [een andere naam voor het medicijn] werkt doeltreffend tegen zware depressies bij adolescenten.’
Ook de discussie hierover binnen het bedrijf kwam later naar buiten. Een van de leden had gewaarschuwd: ‘Het zou commercieel gezien onaanvaardbaar zijn om erbij te vertellen dat het effect niet is aangetoond, omdat dat het profiel van Paroxetine zou ondermijnen.’ Met andere woorden: we kunnen niet zeggen dat het niet werkt, omdat we dan minder verdienen. Dus deden ze dat niet.
Uiteindelijk werd hun door de New Yorkse openbaar aanklager, Eliot Spitzer, een boete opgelegd van tweeënhalf miljoen dollar wegens misleiding. Maar mij was als tiener intussen die pil voorgeschreven, en ik had hem meer dan tien jaar geslikt. Later deed een van ’s werelds meest vooraanstaande medische tijdschriften The Lancet gedetailleerd onderzoek naar de veertien meest voorgeschreven antidepressiva aan tieners. Het bewijs – uit de ongefilterde, echte resultaten – toonde aan dat ze domweg niet werkten, op een enkele uitzondering na bij wie het effect heel gering was. Het tijdschrift concludeerde dat ze niet langer aan tieners voorgeschreven zouden moeten worden.
Dat was voor mij een keerpunt. Dit waren de pillen die ik als tiener was gaan slikken, en dit was het bedrijf dat ze maakte en dat in hun eigen woorden zei dat ze niet werkten bij mensen zoals ik – maar ze evengoed bleef propageren.
Toen ik dat las, besefte ik dat ik niet kon blijven wegwuiven wat Irving Kirsch beweerde. Maar dit was nog slechts de eerste van zijn onthullingen. De schokkendste moest nog komen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier