Huisartsentekort: ‘Meer studenten geneeskunde? Een slecht idee’
Nu zo veel Vlamingen geen (huis)arts vinden, lijkt het logisch om meer jonge mensen tot de opleiding geneeskunde toe te laten. Of toch niet? ‘Te veel studenten laten starten, kan op termijn tot grote problemen leiden’, vindt emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde Jan De Maeseneer.
In de komende weken moet Vlaams minister van Onderwijs Zuhal Demir (N-VA) beslissen hoeveel studenten volgend academiejaar aan de opleiding geneeskunde mogen beginnen. De Vlaamse Planningscommissie, die advies uitbrengt over de behoefte aan zorgberoepen, schuift een maximum van 1723 als startquotum naar voren.
‘Legt de minister dat aantal aantal vast, dan volgt ze eigenlijk wat haar voorganger Ben Weyts (N-VA) vorig jaar heeft beslist. Zo veel studenten aan de opleiding geneeskunde laten beginnen, is niet alleen onnodig maar kan op termijn ook voor grote problemen zorgen’, zegt emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde Jan De Maeseneer (UGent).
Er is op dit moment toch een nijpend tekort aan vooral huisartsen?
Jan De Maeseneer: In vergelijking met andere Europese landen hebben wij helemaal niet zo weinig huisartsen. Op dit moment zijn er in Vlaanderen ongeveer 7200 voltijdse equivalenten. Dat komt neer op één huisarts per 950 inwoners. Ter vergelijking: in Nederland en Denemarken hebben ze een huisarts per 1500 inwoners en in het Verenigd Koninkrijk zelfs per 2200 inwoners.
‘Je moet vermijden om een bubbel te creëren door in een paar jaar tijd heel veel artsen binnen een bepaalde discipline op te leiden.’
Jan De Maeseneer
Toch hebben patiënten in Vlaanderen vaak de grootste moeite om een huisarts te vinden of moeten ze soms erg lang wachten op een consultatie.
De Maeseneer: Het grootste probleem is dat veel huisartsen hier nog altijd zonder al te veel ondersteuning werken. Hoogstens doen ze een beroep op een deeltijdse secretariaatsmedewerker of een telesecretariaat. Daardoor moeten ze zich tot een derde van hun werktijd bezighouden met taken waarvoor ze overgekwalificeerd zijn, zoals bloedafnames of het opvolgen van patiënten met een chronische aandoening. In landen als Denemarken en Nederland, daarentegen, werken huisartsen met praktijkverpleegkundigen samen.
In het kader van de zogenaamde New Deal heeft minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) vorig jaar ook bij ons middelen vrijgemaakt voor de financiering van zulke verpleegkundigen. Daarnaast pleiten we al twintig jaar voor praktijkassistenten, die huisartsen op technisch, organisatorisch en administratief vlak kunnen bijstaan.
Ondertussen heeft de regering de praktijkassistent al als nieuw zorgberoep erkend. Maar doordat hogescholen op dit moment geen nieuwe opleidingen mogen programmeren, kunnen er nog geen worden opgeleid.
Hoe komt het eigenlijk dat er op relatief korte termijn zo’n groot tekort aan huisartsen is ontstaan?
De Maeseneer: Alles is begonnen ten tijde van de – op zich heel positieve – democratisering van het hoger onderwijs in de jaren zeventig en tachtig. Dankzij de introductie van studiebeurzen konden ook jongeren uit minder gegoede gezinnen aan de universiteit studeren. Een grote groep is toen geneeskunde gaan studeren en is dokter geworden.
Doordat het aantal opleidingsplaatsen voor specialisten niet toenam, werden velen van hen huisarts. Gevolg: in de jaren tachtig hadden jonge huisartsen amper patiënten. Ondertussen hebben zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en stroomden velen uit het beroep. Dat is nog sneller gebeurd dan verwacht door de hoge werkdruk tijdens de covidpandemie, maar ook doordat het gebruik van informatica verplicht werd.
De les die we daaruit kunnen leren, is dat je koste wat het kost moet vermijden om een bubbel te creëren door in een paar jaar tijd heel veel artsen binnen een bepaalde discipline op te leiden.
Hebben we niet beter te veel dan te weinig huisartsen?
De Maeseneer: Met het oog op de kwaliteit van de huisartsgeneeskunde is het cruciaal dat huisartsen genoeg patiënten met verschillende problemen zien. Alleen dan ontwikkelen ze de vaardigheden om situaties die niet pluis zijn te herkennen.
Op dit moment is het griepseizoen bijvoorbeeld volop bezig. Ongeveer een op de duizend grieppatiënten heeft een complicatie die een opname in een ziekenhuis vereist. Een huisarts moet dus in staat zijn om die ene patiënt met een longontsteking te herkennen.
Een ander voorbeeld: vandaag worden huisartsen jaarlijks met een tot twee patiënten met een acuut hartinfarct geconfronteerd. Zien ze minder patiënten, dan wordt de kans kleiner dat ze de juiste inschatting maken.
‘Veel huisartsen werken nog altijd zonder al te veel ondersteuning. Hoogstens doen ze een beroep op een deeltijdse secretariaatsmedewerker of een telesecretariaat.’
Jan De Maeseneer
Hoe moet het huisartsentekort dan wel worden aangepakt?
De Maeseneer: Door een planning op lange termijn te maken waarbij het aantal studenten traag en gestaag evolueert. Eenvoudig is dat natuurlijk niet. De planningscommissie moet niet alleen rekening houden met het feit dat veel artsen tegenwoordig deeltijds willen werken en met de stijgende zorgvraag in onder meer kinderpsychiatrie en oncologie, maar ook met ontwikkelingen die in de komende veertig jaar worden verwacht. Dan denk ik onder meer aan de verdubbeling van het aantal 85-plussers tussen 2030 en 2050 en aan mogelijke epidemieën die op ons afkomen.
Aan de andere kant zijn er ook evoluties, op technologisch en digitaal vlak, die net tijd kunnen besparen. Als men al die factoren in rekening brengt, zou het mogelijk moeten zijn om het aantal studenten relatief stabiel te houden en onderweg geen al te grote sprongen te maken.
Dat gebeurt nu wel?
De Maeseneer: Tussen 2018 en 2024 werd het startquotum voor de opleiding geneeskunde van 1102 tot 1723 studenten opgetrokken: een stijging met 56 procentpunt. Dat is toch wel een grote sprong. Gaan we zo verder, dan creëren we op den duur een nieuwe bubbel. De vraag is ook wat al die mensen dan na hun afstuderen zullen doen.
Hoeveel van die studenten zouden uiteindelijk voor huisartsgeneeskunde moeten kiezen?
De Maeseneer: Om een inhaalbeweging te kunnen maken, zijn er in Vlaanderen op dit moment vijfhonderd per jaar nodig. Vandaag zitten we al aan ongeveer vierhonderd – dat gaat dus de goede kant op. De voorbije acht jaar studeerden in Vlaanderen 2338 nieuwe huisartsen af, de komende acht jaar zullen dat er 3387 zijn. Nog een kleine inspanning, en er zijn weer genoeg huisartsen. Al blijft het natuurlijk wel belangrijk dan zij anders gaan (samen)werken dan de generaties voor hen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier