Euthanasiecommissie verduidelijkt begrip ‘onafhankelijkheid’ arts na euthanasieproces
De Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie heeft in het zopas verschenen verslag aan de wetgevende Kamers het begrip onafhankelijkheid van de arts verduidelijkt, nadat tijdens het euthanasieproces bleek dat er binnen de commissie discussie was over de invulling van het begrip uit de euthanasiewet.
‘Het zou goed zijn dat de arts die de registratie invult, preciseert dat de adviserende collega niet in een voortdurende therapeutische relatie met de patiënt stond in verband met de pathologie die aanleiding gaf tot het verzoek om euthanasie’, stelt de euthanasiecommissie.
In de zaak van de euthanasie van Tine Nys in 2010, waarbij het Gentse hof van assisen de drie artsen vrijsprak voor vergiftiging, stelden het openbaar ministerie en de burgerlijke partij vragen bij de onafhankelijkheid van de artsen, zoals de euthanasiewet voorschrijft.
Wim Distelmans, de voorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, getuigde op het proces dat de huisarts van Tine Nys ‘deontologisch correct’ handelde toen hij als geconsulteerde arts meewerkte aan haar euthanasieprocedure. ‘Huisartsen zijn perfect bevoegd als tweede adviserende arts.’, zei Distelmans. ‘Het probleem is dat we zelf in de commissie discussie hebben over wat we verstaan onder onafhankelijkheid. De wet heeft dat niet gedefinieerd.’
In het verslag aan de wetgevende Kamers verduidelijkt de euthanasiecommissie het standpunt over het begrip onafhankelijkheid. ‘De Euthanasiewet van 28 mei 2002 bepaalt dat de (eerste) geraadpleegde arts onafhankelijk moet zijn, zowel ten opzichte van de patiënt als ten opzichte van de behandelende arts, en dat ook de (tweede) arts die eventueel geraadpleegd wordt (wanneer het overlijden niet op korte termijn is te voorzien) onafhankelijk moet zijn, dit zowel ten opzichte van de patiënt als ten opzichte van de behandelende arts als ten opzichte van de eerste geraadpleegde arts.
Met deze voorwaarde heeft de wetgever een arts(en) willen betrekken die de toestand van de patiënt met een frisse blik kan beoordelen en dit omwille van het feit dat de behandelende arts mogelijk niet over de nodige objectiviteit zou beschikken met name wat betreft de resterende behandelingsmogelijkheden.’
Volgens de commissie is het belangrijk, ‘onder meer naar aanleiding van vragen van verschillende artsen’, om op het begrip terug te komen. ‘Vele huisartsen zijn namelijk van mening dat zij het best geplaatst zijn om het ondraaglijk en niet te lenigen karakter van het lijden van hun patiënt, die zij al jaren volgen, te beoordelen’, stelt de euthanasiecommissie.