‘Als de Sovjet-Unie er niet was geweest, had ik nu geen hiv gehad’
In Onzichtbare Levens brengen Colet van der Ven en Adriaan Backer in woord en beeld portretten van mensen met hiv en aids in de meest kwetsbare subculturen. Knack biedt u een fragment aan. Aan het woord is Anna (1987), een Oekraïense vluchtelinge: ‘Ik durf nu volmondig te zeggen dat ik gelukkig ben.’
Als de Sovjet-Unie er niet was geweest, had ik nu geen hiv gehad. In de Sovjettijd werden kinderen onwetend gehouden. Bij het televisietoestel weggehaald als er nog alleen maar gehint werd naar seksualiteit. Zo ben ik ook opgevoed met betrekking tot hiv. Ik leefde in volstrekte onwetendheid. Hiv bestond voor mij niet. Ik denk ook dat het door de Sovjet-Unie kwam dat mijn moeder zo strikt in de opvoeding was. Het adagium in die tijd luidde: je kind is niet het centrum van de wereld. Ze gaf weinig warmte en aandacht aan mijn zus en mij. Ze werkte altijd – ze was accountant – en van jongs af aan moest ik mijn eigen boontjes doppen.
Op dit moment is er, anders dan toen, in Oekraïne een overdaad aan boeken, workshops en cursussen over opvoeding. Ik realiseer me dat Alina, mijn dochter, een kwetsbaar menselijk wezentje is, en daarom probeer ik haar zo veel mogelijk te ondersteunen. Ik vertel haar hoe mooi ze is en hoe blij ik met haar ben. Wanneer ze iets fout doet, straf ik haar niet, maar leg ik haar uit waarom het niet goed is wat ze doet en hoe ze het anders kan aanpakken. En zoals er nu veel materiaal over opvoeding beschikbaar is, zo zijn er inmiddels ook veel hiv- en aidscampagnes in Oekraïne. Maar de stereotyperingen zijn hardnekkig. Als mensen erachter komen dat ik seropositief ben, willen ze niet meer met me praten. Zelfs medisch personeel behandelt me als minderwaardig. Daarom heb ik in mijn wijk ook aan niemand verteld over mijn status. Het zou het einde betekenen van mijn sociale contacten in de buurt.
Mijn vader – scenarioschrijver – werkte minstens zo hard als mijn moeder, maar was verder in alles haar tegenpool. Hij had altijd tijd voor mij en mijn zus, nam ons overal mee naartoe en vond het leuk om ons te verwennen. Hij moederde over ons.
Ik was een extravert kind, maar in de puberteit sloeg ik dicht. Ik werd gepest op school en had een laag zelfbeeld. Dat kwam deels door mijn moeder, ik was zo bang iets verkeerds te doen. Maar ook omdat ik me schaamde voor onze ouderwetse kleren en aftandse schoenen. We hadden het niet breed.
Na de korte versie van de middelbare school volgde ik op mijn vijftiende een pedagogische opleiding in een andere stad. Alle leerlingen waren intern, iedereen was aardig voor elkaar, en ik genoot een enorme vrijheid. Een groot contrast met thuis, waar ik altijd stipt om negen uur binnen moest zijn en geen make-up mocht dragen. Een van mijn leraren heeft later gezegd dat zoveel vrijheid helemaal niet goed voor me was, want ik voerde daardoor geen sikkepit uit. Ik had veel harder mijn best kunnen doen. Dat is iets in mij: ik presteer altijd ondermaats. Ik weet niet wat me ervan weerhoudt om ambitieus te zijn. Maar het was hoe dan ook een geweldige tijd.
Na twee jaar moest ik afhaken omdat we naar Kiev verhuisden, om mijn vier jaar oudere zus te ondersteunen, die daar zou bevallen. Ze leefde al een paar jaar met haar vriend, maar toen ze zwanger werd nam hij de benen, roepend dat het niet zijn kind was. Alleen wel gek dat mijn nichtje als twee druppels water op hem lijkt.
De relatie tussen mijn zus en mij is nooit goed geweest. Vanaf mijn geboorte is ze jaloers op me.
Ze heeft weleens gezegd: ‘Ik haatte je, omdat alle aandacht en alle cadeaus naar jou gingen.’ Zo’n
vijf jaar ben ik in Kiev gebleven. Overdag werkte ik en ’s avonds rondde ik de langere versie van de middelbare school af.
De relatie met mijn ouders verslechterde na mijn tijd op de pedagogische opleiding. Het modelkind van vroeger veranderde in een lastige dochter. Ik was zelfstandig en volwassen geworden, en dat verdroeg zich slecht met de strikte houding van mijn moeder. We clashten enorm. Wanneer ze een probleem met me had, belde ze mijn vader. Die adoreerde haar, koos haar kant en werd vervolgens ook kwaad op mij.
Mijn moeder en ik kregen ruzie over alles. Ik houd van orde, maar zij is een sloddervos, chaotisch en rommelig. Hoeveel kleren van mij ze niet verpest heeft door wol bij katoen en wit bij kleur in de wasmachine te stoppen. Ik wil dat het netjes is in de keuken en in de kledingkast, haar kan het niets schelen.
Op mijn twintigste kreeg ik mijn eerste langere relatie. Met Kostyantyn. Al snel gingen we samenwonen. Hij was niet aardig voor me, had zelfs sadistische trekjes en sloeg me regelmatig, maar ik was zo gek op hem dat ik het allemaal pikte. Ik geloof niet dat ik ooit nog zoveel van iemand zal houden als van hem, maar dat was niet wederzijds. Na twee jaar verliet hij me voor een van mijn beste vriendinnen. Ik was kapot. Trok weer in bij mijn ouders. Had allerlei baantjes: schoonmaakster, kassière, kok, en was diep ongelukkig. Een paar jaar wilde ik niets weten van mannen. Tot Oleh. We kenden elkaar al langer, verkeerden in dezelfde kringen, en hij bleek, zonder dat ik het wist, gek op me te zijn. Toen ik een keer moest wachten in een ziekenhuis, belde ik hem uit pure verveling. We spraken af, en dat werd het begin van onze relatie. Ik was niet echt verliefd, maar Oleh des te meer. Hij putte zich uit in kleine attenties, kocht bloemen en gaf me geld. Na een jaar besloten we dat we een kind wilden. Hij zei: ‘Ik wil een dochter, en ik hoop
dat ze net zo mooi is als jij.’ Het cynische is dat Alina mijn evenbeeld is, maar hij niet eens weet
hoe ze eruitziet.
Toen ik in verwachting raakte, was ik extreem gelukkig. Ik ben gek op kinderen. Altijd al geweest. Ik had geprobeerd zwanger te raken van Kostyantyn, maar dat was niet gelukt. Ik nam een scan van de drie weken oude embryo mee naar huis, Oleh keek ernaar, en zei dat hij 24 uur bedenktijd nodig had. Ik begreep het niet. Nu denk ik: hij moest overleggen met zijn moeder. Tijdens een zwangerschapscontrole ontdekte de arts dat ik hiv-positief was. Een schok, ik kon het niet geloven. Het voelde alsof ik de pest had en iedereen kon besmetten. Ik vertelde het aan Oleh, en hij zei: ‘Dat is jouw probleem, ik ben gezond.’ Ik moet het van Kostyantyn hebben gekregen. Hij gebruikte drugs voor we elkaar ontmoetten.
Ik vertelde het aan de toekomstige peettante van mijn kind en aan mijn vader. Mijn vader vertelde het aan mijn moeder, en mijn moeder vertelde het aan mijn zus. Die zette het vervolgens op Facebook en stuurde mij nare berichten als: ‘Je bent een drugsdealer en een hoer, je kind is nog voor haar geboorte al belast. Waag het niet in de buurt van mijn dochter te komen.’ Het betekende de definitieve breuk tussen ons.
De gynaecoloog stuurde me door naar het Centrum voor Aids, een overheidsinstelling. Zij gaven voorlichting – waardoor ik erachter kwam hoe onzinnig mijn angst was – en behandelden me met medicijnen die het virus in het bloed blokkeerden, waardoor Alina gezond ter wereld zou komen. Toch werd ik depressief. Ik had niet gedacht dat mij dit zou kunnen overkomen. Ik was ook geschokt dat Kostyantyn me niet verteld had dat hij seropositief was voor ik met hem ging samenwonen. Toen de beoogde peetvader van Alina hoorde dat ik hiv had, bedankte hij voor de eer, ‘want’ zei hij, ‘als je doodgaat, moet ik voor haar zorgen.’
Kort na het begin van mijn zwangerschap trok ik in bij Oleh en zijn moeder. Hij was veertig en een moederskindje. Ze kookte drie keer per dag voor hem en sneed zijn vlees. Vanaf het moment dat ik bij hen woonde, veranderde haar houding ten opzichte van mij. Was ze aanvankelijk hartelijk en aardig, nu verkilde ze helemaal. Ik denk dat ze mij als een bedreiging zag. Een sta-in-de-weg tussen haar en haar zoon. Het had invloed op mijn relatie met Oleh. Die verslechterde. Toen ik zeven maanden zwanger was, heeft hij me om zes uur in de ochtend in de kou de straat op geschopt. Op weg naar mijn ouders viel ik flauw in de metro. Ik woonde weer thuis. Alina was inmiddels geboren, maar de relatie met mijn moeder was stug en stroef als altijd. Na drie maanden barstte de bom en kregen we knallende ruzie. Ik besloot samen met Alina terug te gaan naar mijn geboortestad Artemivsk in Oost-Oekraïne. Daar hadden we nog een tweekamerappartement en hoefde ik geen huur te betalen. Dat bleek een goede beslissing.
In mei 2014 reisde ik af naar Kiev om een verplichte vaccinatie voor Alina te halen. Het was al langer onrustig in Artemivsk. Er waren stakingen en protestdemonstraties, maar juist op de dag dat ik naar Kiev ging, brak het conflict tussen Oekraïne en de Russische separatisten in alle hevigheid los. Alles, mijn hele hebben en houwen was in Artemivsk, maar ik kon niet terug. Artemivsk lag onder vuur, en noodgedwongen leefde ik weer bij mijn ouders, en weer hadden mijn moeder en ik constant ruzie.
Ik werd opnieuw depressief en had suïcidale gedachten. Als Alina er niet was geweest, had ik de daad bij het woord gevoegd, maar zij was mijn baken. Ik probeerde contact op te nemen met Oleh, zodat hij zijn dochter een keer zou zien, maar eerst nam hij de telefoon niet op, vervolgens blokkeerde hij mijn nummer, en nog weer later veranderde hij zijn privéen werknummer zodat ik hem niet meer kon vinden. Toen Alina drie maanden oud was, ben ik naar het huis van Oleh gegaan en heb ik aangebeld. Zijn moeder riep door de dichte deur dat ik weg moest gaan. Later ben ik hem samen met Alina nog een keer op straat tegengekomen, maar hij draaide zich om en liep weg. Ik was niet boos, vond hem vooral sneu. Hij is gewoon een veertigjarig kind dat wegloopt van zijn dochter. Maar Alina’s peettante, die erbij was, schold hem uit voor lafaard en bastaard. Later zei ze: ‘Sorry Anna, maar ik kon me niet beheersen.’
Nadat ik een half jaar bij mijn ouders had gebivakkeerd, gaf mijn vader me geld om iets te huren in Kiev, want mijn geboortestad lag nog steeds in belegerd gebied. Precies op die dag ging ik naar het Centrum voor Aids en daar ontmoette ik een nieuwe cliënt. Hij had net ontdekt dat hij hivpositief was. We raakten aan de praat, vonden elkaar sympathiek, gingen een paar keer koffiedrinken en kregen een relatie. Ik vertelde hem dat mijn vader me wat geld had gegeven voor de huur van een appartement. Hij zei: ‘Waarom trek je niet in bij mijn moeder en mij? We hebben ruimte genoeg, dan hoef je je geld niet aan huur te besteden. Er moeten alleen wel wat reparaties worden verricht in het appartement en ook aan de auto, want ik wil niet dat je je dochter in deze kou in een kinderwagen vervoert.’ Natuurlijk hadden bij mij alle alarmbellen moeten gaan rinkelen, maar ik was te verblind door mijn verlangen naar een vader voor Alina. Mijn droom was altijd om een groot huis vol kinderen te hebben, samen met een man die dezelfde liefde voor hen voelde als ik. Al was ik niet verliefd, ik mocht hem graag, en misschien zou het met hem gaan lukken. Het geld ging er in rap tempo doorheen. Op een bepaald moment stonden we bij een benzinestation en zei hij: ‘Betaal jij even.’ Ineens realiseerde ik me: het is hem alleen om het geld te doen. Dat werd bevestigd toen ik zei dat ik platzak was. Hij sprak die dag niet meer tegen me, en de volgende ochtend zag ik dat zijn moeder mijn koffer aan het pakken was.
Ik belde de politie, want dit vond ik je reinste diefstal, maar zij draaiden het om. Ze zeiden: ‘Jij bent in een woning, waar je niet geacht wordt te zijn. Dat is huisvredebreuk.’ Volgens de wet is het verboden om een jonge moeder in de winter uit huis te zetten, maar ik moest vertrekken. Van het restje geld dat ik nog had, huurde ik een klein appartement in een buitenwijk van Kiev. Daar woon ik nog steeds met Alina, die nu vijf is. Het idee van een relatie heb ik opgegeven. Ik heb geen enkel vertrouwen meer in mannen. Wanneer een man begint te praten over kinderen krijg ik meteen argwaan.
Na deze hele affaire ben ik naar het Centrum voor Aids gegaan. Ik was wanhopig. Iemand gaf me het telefoonnummer van een steungroep voor seropositieve vrouwen. Ik belde en een sympathieke stem zei dat ik welkom was. De eerste keer dat ik daar kwam, moest ik mijn levensverhaal vertellen. Ik wist niet wat ik meemaakte. Nog nooit hadden mensen zo aandachtig geluisterd en zo liefdevol gereageerd. Ik huilde, en alle vrouwen huilden mee.
De verscheidenheid van de mensen in de groep is groot, van voormalige drugsgebruikers tot ex-gevangenen. Zij zijn mijn reddingsboei. Die eerste keer zeiden de groepsleden tegen mij: ‘Anna, let maar op, jouw leven gaat veranderen.’ Ik geloofde het niet, maar niet lang daarna stond ik voor de spiegel en was ik voor het eerst blij met mezelf. Terugblikkend denk ik dat dit het moment was dat ik een streep kon zetten onder het verleden en me kon richten op de toekomst. De groep heeft me met alles geholpen. Ik hield niet van mezelf, nu een beetje. Ik ben niet meer bang voor de wereld en voor hiv. Ik durf publiekelijk mijn verhaal te vertellen. Ik ben uit mijn depressie opgekrabbeld. Ik verkoop bruidskleding op de markt, en dat is zwaar, vooral in de winter. Maar ik houd ervan mensen blij te maken en ben omringd door schoonheid. Ik verdien niet genoeg geld om iets voor mezelf te kopen, maar de vrouwen in de groep geven me wat ik nodig heb. Zij zijn mijn meest dierbaren. Dankzij de groep heb ik geaccepteerd dat mijn moeder niet zal veranderen. We hebben een gezegde in Oekraïne: ‘Het ei onderwijst niet de kip.’ Ze wordt ouder en de jaren gaan voorbij. Ik realiseerde me dat onze relatie verandert als ik me anders tegenover haar opstel. Waarom zou ik de boosheid met me mee blijven dragen? De vrouwen in de groep zijn als familieleden. Als het tegenzit, beuren ze me op: niet tobben, wij zijn er voor je. Ik durf nu volmondig te zeggen dat ik gelukkig ben.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier