Tranen over Mortsel: ‘Zoveel doden dat er haastig doodskisten in elkaar getimmerd moesten worden’
Dag op dag 75 jaar na het zwaarste bombardement uit onze geschiedenis blikt auteur Pieter Serrien voor Knack terug op maandag 5 april 1943 en laat hij getuigen aan het woord: ‘Een kindje, zo schoon, een jongetje, zo schoon, zo lief. Ik denk dat het drie jaar was en je kon daar niks aan zien. Je pakte dat op en heel de inhoud van zijn buik viel er allemaal uit vanachter.’
5 april 1943, een maandag. Om 15u32 verschenen meer dan tachtig Amerikaanse vliegtuigen boven Mortsel. In totaal dropten ze 600 zware bommen op de gemeente ten zuiden van Antwerpen. Hun doelwit: de Erla-vliegtuigfabriek. Maar slechts enkele bommen troffen doel. De rest viel op de woonwijk Oude-God. Er waren 936 doden, onder wie meer dan 250 kinderen. Het was het dodelijkste bombardement in de hele Benelux tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor onze geschiedenis was 5 april 1943 een mijlpaal. Het was niet alleen de dodelijkste oorlogsramp, maar ook een pijnlijk voorbeeld van friendly fire en collateral damage, een bombardement door onze bondgenoten dat per vergissing massaal veel onschuldige burgerslachtoffers maakte. Lang heeft er bij velen een taboe geleefd om hierover te vertellen. Maar stilaan is Mortsel een actuele en belangrijke collectieve herinnering geworden.
75 jaar later wordt het bombardement uitgebreider dan ooit herdacht. Niet alleen lokaal, maar in heel België en zelfs in de internationale literatuur krijgt 5 april 1943 haar plaats. Centraal daarin staat het boek Tranen over Mortsel dat ik schreef en dat voor de derde keer een heruitgave kreeg. Het boek vertelt niet alleen de geschiedenis van de oorlogsramp, maar bundelt ook tientallen aangrijpende getuigenissen, opgetekend in een uniek jongerenproject.
Erla-fabriek, het gemiste doelwit
Ondanks het missen van het exacte doelwit, stonden twee hallen van de Erla-fabriek in lichterlaaie. 307 werknemers van het Duitse bedrijf overleefden het niet. Erla was dus toch zwaar getroffen, hoewel de fabriek na enkele weken opnieuw draaide. Over 5 april wordt vaak verteld, maar over Erla wordt soms gezwegen. Vele getuigen weten dat de fabriek het doelwit was van het bombardement. ‘Als de Duitsers hier niet waren gekomen, hadden de Amerikanen niets moeten ondernemen’, zeggen ze.
Voor de enkele duizenden mannelijke én vrouwelijke werknemers van de vliegtuigfabriek kwam het bombardement niet als een verrassing. Ze wisten dat ze wel eens een doelwit konden zijn. Toch sloeg de paniek toe. Lassers lieten hun materiaal achter en lieten zo onbewust extra branden ontstaan. De grote fabriekshal veranderde in geen tijd in een gigantische brandende gevangenis, waarvan het dak instortte. Van 78 dodelijke slachtoffers werd nooit iets teruggevonden.
Voor vele getuigen in de Erla was het moeilijk om het verhaal te delen. Tine Serruys nam haar getuigenis op met een cassetterecorder kort voor haar overlijden. Zo kon haar familie haar verhaal nog delen. Op 5 april begon ze als achttienjarige aan haar tweede werkweek: ‘Mijn vriendin en ik namen de tram en gingen dan nog een stukje te voet. Het was een pracht van een dag. De zon scheen al van ’s morgens en tijdens de pauze om tien uur gingen we even wandelen over het grote fabrieksterrein. Daarna begonnen we vol moed terug aan ons werk en zongen af en toe een liedje. Op zeker moment begonnen de sirenes te loeien. Ik bleef kalm op mijn plaats zitten, niet wetende wat er aan de hand was. De bazen stormden hun bureau uit, naar de uitgang, waar boven de poort een rode lamp flikkerde. De volgende ogenblikken kreeg ik een geweldige slag op mijn hoofd en ik zag niets meer. Ik voelde mij bedolven onder het puin. Ik kreeg bijna geen adem en alles rook naar thinner en brand. Dit is het einde, ik ga sterven, dacht ik. Ik begon te bidden. “Omdat ik niet geluisterd heb naar mijn ouders en grootouders is dit waarschijnlijk mijn straf.” Na dat gebed leefde ik nog. Toen dacht ik: Misschien is alles overal gebombardeerd. Ik moet naar huis. Ik wil mijn ouders en grootouders terugzien.’
De kinderen in de scholen
De rest van de bommen richtte onmetelijk veel schade aan in Oude-God. De kinderen, arbeiders en voorbijgangers konden nog net de sirenes horen. Enkele ogenblikken later sloegen de bommen in. Een van de zijgevels van de Heilig-Kruiskerk stortte in. De glasramen en de meubelen in de kerk werden volledig vernietigd en ook de kerktoren was beschadigd. Rondom het Gemeenteplein waren de wegen bedekt met stervende mensen, brandende auto’s, neergeslagen tramleidingen en brokstukken van wat ooit de mooie herenhuizen rond het plein waren. Een tram en de bus naar Edegem en Kontich brandden volledig uit. De bekende Gevaert-fabriek, gelegen ten noorden van Oude-God, bleef ook niet gespaard. 49 werknemers verloren het leven, waarvan acht buiten de fabriek.
Rondom het Gemeenteplein waren de wegen bedekt met stervende mensen, brandende auto’s, neergeslagen tramleidingen en brokstukken.
In totaal stierven 258 kinderen onder de achttien jaar. In de scholen kwamen 190 leerlingen en acht leerkrachten om. Vier scholen werden zwaar getroffen. De hele voorzijde van de Sint-Lutgardisschool, aan het begin van de Mechelsesteenweg, stortte in. 56 leerlingen en vijf leerkrachten overleden onder het puin. Een tweede school, Sint-Vincentius in de Edegemsestraat, verloor in enkele minuten 100 leerlingen en drie leerkrachten. Ook de kleine privéschool Les Abeilles verderop in de straat werd geraakt. Twee kinderen werden dodelijk getroffen aan de ingang. Aan de andere kant van het Gemeenteplein, in de Eggestraat, bevond zich de vierde getroffen school, de jongensschool Guido Gezelle. Enkele bommen ontploften vlakbij. Een muur verloor zijn steunpunt en viel om over een groep leerlingen. In totaal kwamen 23 jongetjes niet meer levend van onder het puin. Een hele generatie kinderen van Mortsel werd weggeveegd.
Leerling van Sint-Lutgardis Elza Van Hauwaert getuigt: ‘Ik kwam weer bij bewustzijn en werd verlamd door angst. Ik zat geklemd. Mijn armen konden nog bewegen en ik probeerde me los te trekken. Dat ging niet, want overal lagen lijken: onder mij, boven mij en naast mij. Ik kon alleen stil blijven liggen. Mijn vriendinnetje lag gelukkig naast mij. Ze leefde nog, maar ze lag met haar benen gekneld onder een muur. Op mijn buik lag een meisje van mijn klas. Ze huilde en schreeuwde. Ze had veel moeite om te ademen. Haar mond zat vol stof. Ik stak mijn vinger in haar mond om het stof te verwijderen. Toen vroeg ze of we samen de akte van berouw konden bidden. Dat hebben we gedaan en daarna is ze gestorven.’
Ik zat geklemd. Mijn armen konden nog bewegen en ik probeerde me los te trekken. Dat ging niet, want overal lagen lijken: onder mij, boven mij en naast mij.
Elza Van Hauwaert, toenmalig leerling Sint-Lutgardis
Irene Verhoeven lag tussen het puin van Sint-Vincentius: ‘Toen het een beetje kalmer was, probeerde ik eruit te geraken, maar dat ging niet, want het was een diepe put. Allemaal stenen en kinderen. Uiteindelijk is het mij toch gelukt. Tijdens dat kruipen werd ik gehinderd door een pak dat op mij lag. Het was een schouderstuk van de zuster van de kleuterklas. Dat lag op mijn schouder. Er waren geen kinderen meer, het waren allemaal brokken. Toen ik eruit geraakte, kwam ik op de koer. Die lag helemaal vol met kinderen.’
Het joodse onderduikertje René Goldstein zat in Les Abeilles toen de bommen vielen: ‘De klas is ineens ineengevallen. Niemand wist wat er gebeurde. Het enige wat ik me nog kan herinneren, is een stenen trap die recht bleef staan. Mijn kameraad is met mij onder die trap gekropen omdat die recht stond. Hij zei tegen mij: “Laat ons naar de overkant lopen.” Ik weet niet waarom ik nee zei. Hij liep. Voor mijn ogen is een bom gevallen. Hij was er niet meer.’
Flor Landuydt lag onder het puin tussen zijn klasgenootjes van Guido Gezelle: ‘Er begonnen mensen aan mijn lichaam te trekken. Wij lagen verpletterd onder de zware arduinen treden en een berg stenen van wel twee meter dik. Ik riep dat ze mij moesten laten liggen, want ik had het gevoel dat ik geen benen meer had. Inmiddels was de moeder van de jongen die boven mij lag ook ter plaatse. Bij het zien van haar kind in die toestand werd ze waanzinnig en stuikte in elkaar.’
De hulpverleners tussen het puin
Meteen na het bombardement kwam er een massale hulpverlening op gang. Aanvankelijk verliep dit vrij spontaan, maar al snel probeerden de Duitsers, de ziekenhuizen, de politie, de brandweer en organisaties zoals het Rode Kruis een meer gestructureerde aanpak op poten te zetten. Toch bleef het op de meeste plaatsen improvisatie troef. Allerlei uniformen werkten door elkaar, sommige met duidelijke propagandaredenen. Dit was de grootste oorlogsramp uit de Belgische geschiedenis. Hier bestond geen plan van aanpak. Er was haast bij, want een groot deel van de slachtoffers is uiteindelijk bezweken door verstikking in het stof van de ingestorte gebouwen.
Ferdinand De Bruyn zat mee in die eerste brandweerwagen die het getroffen gebied bereikte: ‘Van aan de oude kerk van Berchem zagen we de enorme zwarte wolk boven Mortsel hangen. Een paar mensen bij Gevaert konden uit het puin worden gehaald, maar niet veel. Een vleugel van de fabriek brandde als een toorts. Blussen was eigenlijk onbegonnen werk.’ Zijn collega Jan Noens: ‘Ergens was een huis van twee verdiepingen weggeslagen. Tussen versplinterde balken hing een wiegje. Er lag een baby in en het kindje leefde nog. We hebben het in veiligheid gebracht.’ Alle beschikbare brandweermannen werden opgeroepen. Andere, zoals Pierre De Schepper, kwamen zich vrijwillig melden: ‘Ik was die namiddag vrij, maar toen ik van het bombardement hoorde, ben ik me gaan melden in de Zuiderkazerne. Rond zes uur was ik in Oude-God. De hele nacht heb ik mijn kameraden helpen blussen of hielp ik lijken verzamelen. Op zo’n ogenblikken moet ge u wapenen tegen wat ge ziet, want anders gaat ge er zelf aan kapot.’
Yolante Weyten ging met de Vrijwillige Arbeidsdienst helpen in Sint-Vincentius: ‘Mijn job was de kinderen mee uit de put te halen. Dat was vreselijk. Die kindjes lagen daar allemaal in die krater. We moesten erin stappen en ze wegdragen. De moeders van die kinderen waren kwaad en riepen naar de vliegtuigen en de Engelsen. Ze kwamen hun kinderen halen en we mochten die niet meegeven. Maar allé, kun je die kinderen uit hun armen trekken? Dat kun je niet doen. Op een kruiwagen of een kapotte deur namen ze die kleintjes mee. Dat vond ik het vreselijkste. Een kindje, zo schoon, een jongetje, zo schoon, zo lief. Ik denk dat het drie jaar was en je kon daar niks aan zien. Je pakte dat op en heel de inhoud van zijn buik viel er allemaal uit vanachter. Dat zal ik nooit vergeten.’
Dokter Louis De Winter had zijn praktijk in Berchem: ‘Binnen de tien minuten zat mijn wachtzaal vol met gewonden. Sommigen kermden, anderen zaten er apathisch bij. Ik herinner me een bejaard mannetje. Een bomscherf had zijn buik geperforeerd en zijn ingewanden waren verhakkeld. Met een mysterieuze kracht was hij op eigen benen tot bij mij geraakt. Het was een hopeloos geval. Ik herinner mij ook die andere man: één arm hing nog met enkele spiervezels aan zijn romp. Binnen enkele ogenblikken was mijn huis één grote bloedplas. Bebloede mensen kwamen aangereden per fiets, die ze God weet waar gevonden hadden. Wanneer ze zagen dat bij mij alles stampvol zat en lag, reden ze vertwijfeld verder. Ik heb thuis gewerkt, verzorgd en omzwachteld tot een eind in de avond. Daarna ben ik naar het Mariagasthuis gereden: daar schreeuwden ze letterlijk om hulp.’
75ste herdenking
De derde heruitgave van het boek Tranen over Mortsel was het begin van een grootschalige 75ste herdenking van het drama. Voor de recent opgerichte vzw 5 april 1943 creëerde ik de website www.5april1943.be. Daarop kunnen mensen niet alleen allerlei info vinden over het bombardement, er is ook een lijst met de 936 slachtoffers, waarin bezoekers kunnen opzoeken wie de mensen waren die het leven lieten op die dramatische 5 april. Elk slachtoffer heeft een eigen herdenkingspagina gekregen, waarop mensen kunnen reageren. Tijdens de herdenking staat er op het Stadsplein in Mortsel een muur met 936 herdenkingsdoosjes, gemaakt door de leerlingen van het GTI. Iedereen wordt uitgenodigd om een doosje mee naar huis te nemen om er een persoonlijke bericht, meer informatie of een ander herdenkingsboodschap in te steken.
Naast dit bijzondere participatieproject organiseert de stad Mortsel nog heel wat herdenkingen. Zo was er gisteren een academische zitting, waarin ik in debat ging met professoren Bruno De Wever en Peter Adriaenssens. Op 7 april volgt de plechtigheid op het kerkhof van Mortsel-Dorp, in aanwezigheid van getuigen, families en hoogwaardigheidsbekleders. Op 8 april is er de herdenkingsmis met aansluitend een uniek concert. Daarnaast kan je een kunsttentoonstelling bewonderen, een toneelstuk over het bombardement bijwonen en een door mij gegidste tocht door Mortsel maken.
Deze tekst bestaat uit fragmenten uit het boek Tranen over Mortsel van Pieter Serrien, uitgegeven bij Davidsfonds en verkrijgbaar in elke boekhandel en online. Alle foto’s zijn afkomstig van de Mortselse Heemkundige Kring en het archief van Pieter Serrien. Meer informatie vind je op Facebook.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier