In brieven aan oma Hilda schetste opa Paul hoe ze in dorpjes Joden samendreven en afmaakten.

Het laatste taboe van WO II: het familiegeheim

Walter Pauli

Los van elkaar speurden politicus Björn Rzoska en journalist Timmie van Diepen naar de oorlogsgeschiedenis van hun eigen familie. Allebei botsten ze op een andere waarheid dan wat hun grootouders hadden verteld. Geloof nooit zomaar familieverhalen.

Tien jaar geleden, na een lunch in Brussel, vertelde Björn Rzoska ons over de merkwaardige oorlogsgeschiedenis van zijn familie. Paul Rumes, zijn grootvader van moederszijde, was een oostfronter geweest. Opa behoorde tot het type dat in de zomer van 1941, kort na de Duitse inval in de Sovjet-Unie, als idealistische vrijwilliger mee ging vechten tegen de goddeloze bolsjewieken. Stefan Rzoska, zijn grootvader van vaderskant, had als lid van het Poolse Legioen dan weer in 1944 en 1945 gevochten bij de bevrijding van België. Na de oorlog belandden ze allebei in hetzelfde dorp: Waasmunster.

Die familiegeschiedenis liet Rzoska nooit los. Als student geschiedenis voerde hij er zelfs gesprekken over met zijn grootvader. Tot zijn ontsteltenis bleef die het bestaan van de Holocaust ontkennen. Het was trouwens een wonder dat die gesprekken überhaupt konden plaatsvinden, oma wilde er liever niets van horen. Voor de familie was de Tweede Wereldoorlog voltooid verleden tijd.

Of toch niet? Vele jaren na het overlijden van grootvader Rumes ging de grootmoeder naar een woonzorgcentrum. Ze liet uitgerekend aan de nieuwsgierige kleinzoon Björn een bruine enveloppe na, met de boodschap: ‘Ik denk dat dit het best bij jou zit.’ Het waren ‘persoonlijke zaken’ van opa: foto’s, een doodsprentje van een Alte Kamerad, papiertjes vol kribbels die hij van aan het oostfront naar huis had gestuurd. Was dit een weloverwogen keuze van oma om hem de kans te geven het familiegeheim bloot te leggen? Om de waarheid te openbaren? In elk geval was de bundel voor Björn Rzoska een extra stimulans om verder te zoeken naar zijn echte grootvader. Die verbijsterende geschiedenis schreef hij neer in Gedeelde grond.

Moordpartijen

Zijn ogen waren opengegaan toen hij inzage kreeg in het strafdossier van Paul Rumes. Daarin bevindt zich opa’s Soldbuch, zijn militaire zakboekje. Aan de stempel kon hij aflezen op welke datum het document was afgeleverd: ‘10. MRZ 1941.’ Dat was, hoe klein ook, fatale informatie. Op 10 maart 1941 had de Duitse invasie van de Sovjet-Unie nog niet plaatsgevonden. De klassieke uitleg dat opa ‘uit idealisme was gaan vechten tegen de communisten’ klopte niet.

Björn Rzoska ontdekte dat Paul Rumes zich al kort na de Duitse inval in mei 1940 had aangemeld bij de Algemene SS Vlaanderen. Na een militaire opleiding in Duitsland werd hij ingelijfd bij het regiment Westland, een onderdeel van de beruchte SS-divisie Wiking. Intussen is de oorlogsgeschiedenis van alle SS-divisies nauwkeurig gedocumenteerd. Bij Wiking schrok men niet terug voor de brutaalste oorlogsmisdaden. De manschappen gingen zich te buiten aan terreur tegen de burgerbevolking en moordpartijen op Joodse gemeenschappen.

Op 10 maart 1941 had de Duitse invasie van de Sovjet-Unie nog niet plaatsgevonden. Opa’s verhaal klopte niet.

Ineens pasten de moeilijk leesbare briefjes uit die bruine enveloppe in dat gruwelijke verhaal: summier schetste opa Paul aan oma Hilda hoe ze in dorpjes Joden samendreven en afmaakten. Rzoska wist nu wat hij nooit had mogen weten: dat zijn grootvader als lid van de SS vol overtuiging had deelgenomen aan de gruwelijkste misdaden tegen de mensheid. En dat hij dat verleden nadien heeft proberen te verduisteren. Tot bloedens toe: met een mesje had hij de tatoeage met zijn bloedgroep onder zijn oksel zelf weggesneden. Die zou hem als SS’er verraden hebben. Tegen zijn kleinzoon had hij nog in de jaren 1990 de uitroeiing van de Joden hautain ontkend. Terwijl hij er zelf aan had deelgenomen.

De tweede leugen

Om bijna even mistroostig van te worden: bij toeval ontdekte Rzoska dat ook het verhaal van zijn Poolse grootvader onwaar was. Vanuit de Poolse ambassade liet men hem weten: ‘In de archieven vinden wij geen enkel document dat bewijst dat uw grootvader lid was van het Pools Legioen.’ Björn Rzoska trok daarop ook die andere familiegeschiedenis na.

Paul Rumes met de echtgenote van Stefan Rzoska.

Stefan Rzoska had helemaal niet dapper gevochten bij de bevrijding van België. Vanaf het begin van de Duitse bezetting van Polen in 1939 zat hij eerst twee jaar ondergedoken op de familiale boerderij in Lalkowy, daarna vier jaar in een andere familiezaak in Breslau (toen Duitsland), vandaag Wroclaw (in Polen). Toen die stad in 1945 door de Sovjets werd bevrijd, vluchtte Stefan Rzoska naar het Westen. In de Amerikaanse bezettingszone van Duitsland vond hij werk bij The Polish Guards, een pas opgericht korps dat instond voor de bewaking van krijgsgevangenen en militaire infrastructuur.

Nu eens was hij een ‘déporté’, dan weer had men hem ‘afgewezen’ voor militaire dienst.

Terwijl Stefan Rzoska van de ene militaire basis naar de andere werd gestuurd, trouwde hij in Frankrijk Jeanine Sztuk, een Poolse immigrantendochter. Zij reisde hem achterna toen hij in 1946 werd overgeplaatst naar het vliegveld van Waasmunster. Ze bleven er wonen en kregen kinderen. Om eerst het vluchtelingen- en later het vreemdelingenstatuut te krijgen moest Stefan Rzoska in de jaren 1950 een hoop paperassen invullen. In de jaren 1960 gebeurde dat opnieuw toen hij zich tot Belg liet naturaliseren. Telkens loog hij zich een ander verleden bij elkaar dan hij in werkelijkheid had beleefd. Nu eens was hij een ‘déporté’, dan weer had men hem ‘afgewezen’ voor militaire dienst. Allemaal kleine leugens om makkelijker Belg te kunnen worden en een veiliger leven te kunnen leiden. Over het Poolse Legioen geen woord. Die uitleg verzon hij blijkbaar voor ‘de buitenwereld’, inbegrepen zijn kinderen en kleinkinderen.

‘Een vergissing’

Hoe fluïde de waarheid wel kan zijn, ondervond ook Timmie van Diepen. Zijn zoektocht naar de wat er in de oorlog was gebeurd met zijn familie lijkt recht uit Twin Peaks te komen, de legendarische serie van regisseur David Lynch uit de vroege jaren 1990. Daarin is Twin Peaks een afgelegen Amerikaans stadje bij de Canadese grens. Special agent Dale Cooper van de FBI moet er een moord onderzoeken. Ginds ontdekt hij dat zelfs ‘the owls are not what they seem’. Vrij vertaald: ‘Niets is wat het lijkt.’

Stefan Rzoska met de echtgenote van Paul Rumes.

Dat fictionele Twin Peaks bestaat in Vlaanderen in het echt: Molenbeersel. Meer afgelegen vind je het bij ons niet: weiden en velden, heide, vennen en bossen, en dat in de noordoostelijke punt van Limburg, vlak bij de Nederlandse grens. De Vlaamse Dale Cooper heet Timmie van Diepen. Hij is gediplomeerd historicus en sinds 2010 Wetstraat-journalist bij Het Belang van Limburg.

Er was geschoten op een familie ‘die er niets mee te maken had’. Die summiere uitleg moest volstaan.

Van Diepen was nog een kind toen hij in de bibliotheek het boek Oorlog tussen Maas en Kempen aantrof. Met ingehouden adem las hij over Molenbeersel en de familie Dirkx. Zo heette toch zijn grootmoeder? Hij vroeg zijn vader om uitleg. Die verwees hem door naar zijn grootmoeder. Ze doorbladerde het boek, bekeek de foto’s en schoof het dan zwijgend van zich af. Haar kleinzoon drong aan, toonde haar een foto van een aantal mannen met de naam ‘Dirkx’ ernaast. Er kwam een antwoord: ‘Dit was mijn vader, Willem. Hij werd doodgeschoten in het café van zijn ouders, hier in Molenbeersel. En dit was mijn grootvader Lambert. Hij werd tijdens dezelfde razzia doodgeschoten. Drie andere mannen zijn broers van Willem, nonkels van mij. Zij werden dezelfde dag gearresteerd en overleefden de oorlog ook niet.’ En waarom? ‘Het was een vergissing.’ Er was geschoten op een familie ‘die er niets mee te maken had’. Die summiere uitleg moest volstaan.

Gedwongen executie

Grootmoeder stierf in 2013. Eén week na de begrafenis stond Timmie van Diepen in Molenbeersel voor een lang huis dat destijds herberg In de Dorstige Herten heette, uitgebaat werd door de familie ‘L. Dirkx-Hoeben’ en ‘bieren van Opitter’ schonk.

Van Diepen kende intussen de canonieke versie zoals die in de familie werd verteld. Hoe op een warme augustusochtend in 1944 vader en moeder Dirkx in de kleine achterkeuken van hun café koffiedronken met hun (schoon)kinderen. Hoe omstreeks zeven uur het geluid van zware voertuigen weerklonk. Er werd op de deur gebonkt. Vader maakte open. Een seconde later doorzeefde een salvo kogels zijn lichaam. Schoten alom, een lading trof ook een van zijn zonen, nog zittend aan de koffietafel. De familie werd naar buiten gesleurd. Daar werd een onbekende man aangesleept, zonder schoenen. Over een telefoonpaal werd een touw met een strop gegooid. Die ging rond de hals van de man, het andere einde werd in de handen van de drie overlevende broers Dirkx geduwd. Onder bedreiging van wapens moesten ze de kerel ophangen. Samen trokken ze aan het touw om hun eigen leven te redden.

Samen trokken ze aan het touw om hun eigen leven te redden.

Hun levens zouden uiteindelijk in nog gruwelijker omstandigheden eindigen in het concentratiekamp Neuengamme, als Nacht und Nebel-gevangenen – een aparte categorie van gevangenen die na hun arrestatie als het ware moesten opgaan ‘in nacht en nevel’, en van wie de familie dus niet wist waar ze waren en of ze nog leefden. Dat beseften de broers Dirkx nog niet toen ze het vonnis van de ongelukkige voltrokken. Zijn lichaam bleef nog een dag aan de paal hangen, met een bord rond zijn nek: ‘Zo straft men de moordenaar van een Duitse soldaat.’

De familie Dirkx voor herberg ‘In de Dorstige Herten’. © De familie Dirkx aan café ‘In de Dorstigen Herten’. Er was geschoten op een familie ‘die er niets mee te maken had’.

Vijf dagen eerder was in het buurdorp Kessenich op klaarlichte dag namelijk een Duitse soldaat doodgeschoten. De inwoners van Molenbeersel waren geschokt en bang. Dus zwegen ze – maar niet allemaal. De rijkswacht noteerde verklaringen. Die belandden/verdwenen in ‘de dossiers’.

Maar waar kwam die razzia op het café dan vandaan? De Duitsers, met de hulp van een troep collaborerende landgenoten, hadden niet zomaar in het wilde weg geschoten. Ze waren speciaal van Hasselt naar de verste uithoek van de provincie afgereisd en hadden daar zeer gericht dat ene café geviseerd. Het werd in het collectieve geheugen allemaal verdrongen door de these dat het om een ongelukkige actie ging, een vergissing. ‘Voor het nageslacht was het beter als de razzia op toeval berustte’, schrijft Van Diepen in zijn boek De razzia. ‘Dat bespaarde achteraf een heleboel moeilijke gesprekken.’

De man met drie namen

Met die schaarse gegevens begon Timmie van Diepen te wroeten in het verleden van zijn familie, van het dorp, van de halve provincie. En inderdaad: niets is wat het lijkt. Het werd wel Twin Peaksachtig toen hij aanbelde bij de woning van (volgens de deurbel) Jan Javornik. Een oude man maakte open. Van Diepen: ‘Bent u Jef Conen?’ Nooit in zijn lange leven was Jan Javornik met die naam aangesproken. Maar ja, hij was Jef Conen.

Van Diepen was via via te weten gekomen dat de moeder van Jan/Jef nog niet wist dat ze zwanger was toen de vader van het kind, Jef Conen sr., door de Duitsers werd doodgeschoten. Conen sr. was lid van het verzet, en de actie die tot zijn dood leidde was een van de schakels die nadien tot de fatale razzia zou leiden. Zeven maanden na de dood van zijn vader werd Jef Conen geboren als Jef Segers, de naam van zijn moeder. Dat veranderde nog eens toen zijn moeder in 1948 trouwde met de Sloveense mijnwerker Dominik Javornik. Pas op zijn zestiende lichtte ze haar zoon in over zijn echte vader.

Jef/Jan Segers/Conen/Javornik kon Timmie van Diepen niet veel verder helpen. Zijn moeder heeft hem nooit verteld wat ze geweten moet hebben over zijn vader. En hij durfde er niet naar te vragen. Meer dan tachtig jaar lang bleef de ware toedracht geheim.

Verzetscafé

Timmie van Diepen had meer dan tien jaar nodig om zijn onderzoek rond te krijgen. Hij verzamelde de allerlaatste getuigenissen en kreeg documenten in handen waarvan hij het bestaan nooit had vermoed, van intieme autobiografieën van betrokkenen collaborateurs tot geheime verslagen die de plaatselijke partizanen nog tijdens de oorlog deels in code hadden opgesteld. Er waren processtukken en politieverslagen die nooit echt gelezen waren. Tot zijn stomme verbazing las hij hoe zijn overgrootmoeder ‘To’ in 1944 aan de rijkswacht had verklaard dat haar familie nooit met het verzet te maken had gehad, en hoe diezelfde vrouw in de jaren 1950 trots getuigde hoe het verzet in hun café vergaderde.

Ook in Molenbeersel waren ze er wel degelijk, weerstanders en collaborateurs. Maar ook Duitse grenswachters en neergeschoten Britse piloten, een dorpsdokter die zijn eigen verleden als ‘edelfascist’ bij het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) verborgen hield en toch het verzet hielp. Onderlinge liefdes, wederzijdse haat en niet goed te praten geweld tijdens en na de oorlog, het liep allemaal door elkaar. Voortdurend moest Van Diepen zijn eigen hypotheses bijstellen.

In het kleine Molenbeersel voltrok zich Grote Geschiedenis.

Hoofdstuk per hoofdstuk begint het ook de lezer te dagen: in het kleine Molenbeersel voltrok zich Grote Geschiedenis. De leiding van de noodlottige razzia lag in handen van niemand minder dan Max Günther, de schuilnaam van de Antwerpenaar Emiel Van Thielen. Max Günther was een van de beruchtste collaborateurs van het land. Als agent van de Sicherheitspolizei joeg hij op weerstanders. In Breendonk ging hij zich te buiten aan folterpraktijken. De man had tientallen doden op zijn geweten. Na de oorlog vluchtte hij naar Duitsland. Daar verdween elk spoor van hem. Het is een van de weinige mysteries die Van Diepen niet kon ontrafelen.

Verder zette hij zowat elke zogezegde ‘gekende waarheid’ op z’n kop. Zijn familie bleek zich wel degelijk met verzetsdaden te hebben ingelaten, vandaar dat de Duitsers uitgerekend hen viseerden. Maar zelfs na de oorlog bleven ze daar het liefst discreet over, want je wist nooit wat ‘ervan zou komen’. Ze moesten nog verder leven in datzelfde dorp. In die stugge Noord-Limburgse uithoek was zwijgen een tweede natuur. Zwijgen over collaboratie. Zwijgen over verzet. Zwijgen over verraad. Zwijgen over overspel. Zwijgen over de buren. Zwijgen over zichzelf en de eigen familie.

Gelukkig hebben Rzoska en Van Diepen zich voortreffelijk gekweten van hun werk. Het begon bij beiden trouwens op dezelfde manier: op een dag geloofden ze niet meer in de uitleg van hun eigen familie. Het is ook zeer gelijkend geëindigd: beiden maakten een eind aan naïviteit, mythes en leugens.

Björn Rzoska, Gedeelde grond, Ertsberg, 222 blz., 27,50 euro.

Timmie van Diepen, De razzia. Het waargebeurde verhaal achter een doodgezwegen oorlogsdrama, Pelckmans, 380 blz., 29,50 euro.

Lees meer over:
Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content