De houdbaarheid van historische lessen: ‘Voor mijn kinderen zal Hitler een nieuwe Napoleon zijn’
Historicus Nico Wouters is ongerust over het heden. Doordat het verschil tussen waarheid en opinie verdampt, winnen alternative facts aan kracht. ‘De democratie moet strenger optreden tegen verspreiders van leugens en onwaarheden.’
Nico Wouters is de baas van het CegeSoma, het historisch kenniscentrum dat zich specialiseert in de geschiedenis van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en dat straks ook de Koude Oorlog zal bestuderen. Onlangs publiceerde hij zelf in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis een gedetailleerd artikel over de executie van Leo Vindevogel op 25 november 1945. Als enige oorlogsburgemeester en parlementslid kreeg Vindevogel na de Tweede Wereldoorlog de kogel. Destijds leidde dat tot een felle polemiek, waarbij Vindevogel werd geroemd als een onschuldig slachtoffer van gerechtelijke moord door de (moedwillig) falende rechtsstaat die België heette.
Historici moeten vooral niet willen ingaan op uitnodigingen om een wetenschappelijk cachet te geven aan politieke beslissingen.
Die beeldvorming van Leo Vindevogel is taai en inmiddels al 75 jaar oud. Nico Wouters wilde nagaan of zulke beeldvorming bestand is tegen modern wetenschappelijk onderzoek. Als een archeoloog verwijderde hij de ene laag na de andere aan wankele bronnen, diffuse informatie, scheve interpretaties en een eenzijdige en vooral emotionele overlevering. Hij stelde vast dat er in het dossier-Vindevogel geen juridische fouten gemaakt zijn – tenminste, voor zover wij de oude feiten nog correct kunnen reconstrueren. Wouters’ conclusie is verrassend pessimistisch: ‘Haast niemand kent nog de geschiedenis van Vindevogel. Dit maakt het eenvoudig om wat we vandaag een complottheorie zouden noemen te blijven steunen. Het is als dusdanig een interessante testcase over hoe je desinformatie (niet) kan bekampen met waarheid. Mensen die meegesleept worden in een grandioos emotioneel verhaal, hebben zelden een boodschap aan een feitelijk-technische weerlegging.’
‘Ik ben daarom sceptisch’, schrijft hij. ‘Geschiedschrijving zal de koers van een rivier niet meer veranderen wanneer de bedding van een beeldvorming is uitgegraven.’
Hebben de Vlaamse en de federale regering daarom ineens zo veel historici een schop in de hand geduwd – omdat er werk te doen is? De Vlaamse regering wil een Vlaamse canon en een nieuw museum over de Vlaamse identiteit. De federale meerderheid in de Kamer richtte een bijzondere commissie op die zich over het koloniale verleden zal buigen. Elke politieke overheid wil haar eigen werkelijkheid geïllustreerd zien door een historisch verhaal.
Nico Wouters: Ik heb er niets tegen dat historici uitgenodigd worden om als lid van een onafhankelijke commissie van experts een parlement of regering bij te staan. Maar dan moeten ze zich beperken tot hun echte taak: op basis van hun expertise een rapport opstellen. Ze moeten vooral niet willen ingaan op uitnodigingen om een wetenschappelijk cachet te geven aan politieke beslissingen.
Ziet u dat dan gebeuren?
Wouters: Ik heb grote reserves bij de bijzondere Kamercommissie over het koloniale verleden. Aan een beperkt aantal historici, aangevuld met experts van diverse achtergrond, wordt gevraagd om het historische kader te verzorgen bij een vooraf bepaald politiek project van verzoening. Dat is een aanfluiting van wat een expertencommissie eigenlijk zou moeten doen: historische informatie en context aanreiken. Ik herhaal: daar zou hun taak moeten stoppen. Vervolgens zou het de politici vrijstaan om die bevindingen te gebruiken in hun beleid.
Over de bijzondere Kamercommissie schreef journalist Marc Reynebeau in De Standaard: ‘De basis van dit verleden is onderzocht, beschreven en beschikbaar. De waarheid is bekend.’ Waarom heeft die commissie dan nog historische expertise nodig?
Wouters: Er is volgens mij nog werk aan de winkel in de geschiedschrijving over Congo. Wellicht gaat het erom dat deze commissie nadrukkelijk tot een morele consensus over het kolonialisme wil komen, dat ze wil kunnen spreken in termen van ‘goed’ en ‘fout’. Historische kennis wordt zo ondergeschikt gemaakt aan een moreel oordeel over de geschiedenis. (zucht)Ik heb me nog nooit uitgesproken tegen of voor deze of gene commissie, maar in dit geval vind ik wel dat de leden van die bijzondere commissie de rol ondergraven van ernstige, onafhankelijke experts.
Ik heb ook begrepen dat die commissie een verzoening over het koloniale verleden moet helpen voorbereiden. Dat zal niet gebeuren op basis van geactualiseerde historische inzichten; het vertrekpunt zal een nieuwe, breed gedragen morele beoordeling van het kolonialisme zijn. Dat is blijkbaar de nieuwe definitie van waarheid. Helaas weten we uit de ervaringen van de Zuid-Afrikaanse verzoeningscommissie dat zoiets niet werkt – toch niet op lange termijn. Dan wordt degelijk en precies historisch onderzoek bijna een bedreiging van die waarheid: wetenschappers hebben altijd de neiging om nieuwe elementen en feiten aan te dragen, waardoor zo’n consensus voortdurend op losse schroeven komt te staan.
In het onderzoek naar de Holocaust woedt die discussie volop. Er is een strekking die vindt dat wetenschappelijke afstandelijkheid niet alleen onmogelijk maar zelfs onwenselijk is. David Silberklang van Yad Vashem, het herdenkingscentrum voor de Holocaust in Jeruzalem, pleit er zelfs voor om van de Holocauststudies een autonome discipline te maken – geschiedenis zou slechts nuttig zijn als hulpwetenschap. Volgens hem hebben die studies een ‘morele opdracht in het heden’. Het streven naar wetenschappelijke afstandelijkheid is vanuit die optiek een hinderlijk obstakel dat de nieuwe morele inzichten voortdurend dreigt tegen te spreken.
U bent een van de eerste historici met kritiek op de bijzondere Kamercommissie, terwijl de kritiek op de Vlaamse canon kamerbreed en oorverdovend was.
Wouters: Het valt me inderdaad op dat sommige historici die zich publiekelijk tegen de Vlaamse canon hebben gekant, geen bezwaren hebben tegen de Congocommissie. Ik zie in beide gevallen anders dezelfde mechanismen aan het werk. Blijkbaar is het voor veel historici relatief veilig om zich uit te spreken tegen een canon, een project dat komt uit Vlaams-nationalistische hoek. Je even bewust verzetten tegen een ‘antikoloniaal’ project is blijkbaar andere koek. Daarmee hebben veel vakgenoten duidelijk meer ideologische affiniteit, terwijl dat project eigenlijk in hetzelfde bedje ziek is.
Zeker in tijden van fake news en alternative truth is het voor ons als wetenschappers belangrijker dan ooit om bij onszelf de grens te bewaken tussen activisme en wetenschappelijke expertise. We kunnen onze rol in het publieke debat alleen maar spelen als we onze geloofwaardigheid als experts herwinnen. En die geloofwaardigheid hangt voor een groot deel samen met onze onafhankelijkheid.
Die discussie moet u vandaag dus aangaan met de verzamelde virologen, epidemiologen en andere biostatistici. Zij staan onder grote druk om vanuit hun wetenschappelijke expertise rechtstreeks te wegen op de politieke besluitvorming en het beleid.
Wouters: Dat is zo, al worden zij vandaag geconfronteerd met een moeilijke en uitzonderlijke situatie. De Congocommissie is een zuiverder voorbeeld. Academici die hun rol als expert verlaten en zich inschakelen in de politieke besluitvorming, bevestigen de vooroordelen over experts: dat ook zij uiteindelijk slippendragers zijn van de politieke machthebbers. Wie als wetenschapper die grens overschrijdt, kan achteraf moeilijk nog de onafhankelijkheid van zijn of haar resultaten claimen.
U hebt er al voor gewaarschuwd dat sommige historici vandaag zelfs aarzelen om bepaalde aspecten van het koloniale verleden te onderzoeken, omdat hun bevindingen in tegenspraak zouden kunnen zijn met het nieuwe consensusdenken over de Congolese geschiedenis.
Wouters: Welja. Ik merk bij sommige historici al voorzichtige vormen van zelfcensuur. Ze durven niets meer te schrijven waarvan de conclusies mogelijk op scherpe kritiek onthaald worden door belangrijke stemmen in het kolonialismedebat. Dat is een slechte evolutie.
Als het onze kerntaak is om meer inzicht te krijgen in het verleden, mag er geen taboe zijn. Je moet vervelende vragen kunnen stellen. Je moet netelige kwesties kunnen onderzoeken. Tenslotte gaat het haast altijd om gevoelige materie. Als onze grote studie over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog eindelijk voltooid is, zullen wij ons ook hebben moeten buigen over de ondemocratische strekkingen in dat verzet, over banditisme en andere onprettige aspecten.
Het lijkt mij dus ook de logica zelf dat je in de studie van het kolonialisme parallellen trekt met de bezettingsregimes die België tijdens de wereldoorlogen heeft gekend. In welke mate en waarom hebben ook de lokale Congolese elites ‘gecollaboreerd’ met de Belgische kolonisator? Zagen ze daarin de politiek van het minste kwaad? Wilden ze hun eigen bevolking een ergere repressie besparen? Of werkten sommigen ook uit eigenbelang samen met de bezetter? Zulke moeilijke vragen moet je kunnen stellen. Er mogen geen morele of politieke taboes zijn, bijvoorbeeld omdat het kolonialisme intrinsiek onrechtvaardig is en dat al het andere, ‘kleinere’ kwaad daaruit voortvloeit.
Ik heb uiteraard niet het minste probleem om me uit te spreken tegen het kolonialisme als systeem. Maar dat betekent toch niet dat je het Congolese verleden niet meer zou mogen bestuderen in al zijn aspecten, inclusief de vervelendste?
Een frappant voorbeeld is de discussie over het dodenaantal in Congo-Vrijstaat van Leopold II. De Britse auteur Adam Hochschild kwam uit bij 10 miljoen. Dat is overdreven, en toch wordt dat debat hoogst omzichtig gevoerd. Alsof historici beducht zijn om in het foute kamp gezet te worden wanneer ze een lager maar juister getal noemen.
Wouters: Ook bij de Holocaust ligt elke wijziging van het dodencijfer gevoelig. Ik begrijp dat. Ik zeg alleen dat historici zonder morele druk en in alle objectiviteit over de juiste cijfers moeten kunnen blijven discussiëren, om tot een vergelijk te komen.
Moeten historici zo nodig tot een vergelijk komen? Wat is er fout aan een intellectueel debat waarin er ruimte is voor een verschillende uitleg – en dus een andere waardering van het gedeelde verleden?
Wouters: Dat bedoelde ik eigenlijk met mijn oproep om te blijven discussiëren. Een van de fouten die wij als verzamelde historici van de Tweede Wereldoorlog wellicht hebben gemaakt, is dat wij het te vaak met elkaar eens zijn. Dat is het gevolg van een fout begrepen maatschappelijke taak die we onszelf hebben opgelegd. We meenden dat Franstalige en Nederlandstalige historici het fundamenteel met elkaar eens móésten zijn, zeker in tijden dat politici de communautaire spanningen oppookten. Wellicht heeft ook het CegeSoma te zeer die kar getrokken. Terwijl er toch niets fout is aan wetenschappers die het oneens zijn. Zolang dat maar gebeurt op basis van gefundeerd onderzoek, met wetenschappelijke argumenten en zonder persoonlijke verwijten.
Waarom zouden extremisten mogen blijven zeggen: “Ik mag elke leugen als een waarheid verkopen, want dat is mijn vrijheid”?
‘Factchecken haalt niets uit’, zei de Nederlandse publicist Bas Heijne vorig jaar nog in een interview in Knack. Dat er niets feitelijk meer na te trekken is: voor een historicus is dat een dramatische conclusie.
Wouters: Natuurlijk moet factchecken de corebusiness blijven van elke wetenschapper en journalist, en eigenlijk ook van alle politici. In zekere zin is factchecken vandaag een maatschappelijke opdracht voor elke burger. Heijne wilde provoceren. Wat hij wellicht wilde aanbrengen in dit debat, is dat het een illusie is om te denken dat factchecken alleen voldoende zou zijn om de democratie te redden. Er zijn vandaag mensen en groepen die weigeren hun vertrouwen te stellen in wie of wat dan ook. Dat fundamentele wantrouwen in alles wat van onze democratische overheden en instellingen komt, is nu de grote uitdaging: de spanning die er heerst tussen de waarheid en alle mogelijke complottheorieën, waarbij steeds meer mensen in alternatieve werkelijkheden geloven.
Het fundamentele wantrouwen enerzijds en het gebrek aan onderscheid tussen feit en opinie anderzijds zijn twee verwante maar verschillende kwesties. Dat maakt deze tijd zo moeilijk. Vandaag is het bon ton om feit en opinie door elkaar te halen. Dat gebeurt zelfs bewust: ‘Wat u zegt, professor, is ook maar een opinie.’ We moeten opnieuw durven te zeggen dat er waarheid bestaat. Natuurlijk is die waarheid niet onveranderlijk. Onze kennis evolueert voortdurend. Maar dat betekent niet dat er geen verschil meer zou zijn tussen feiten en opinies. Integendeel, dat verschil is er, en het is niet relatief maar absoluut.
Treft die verwarring tussen feiten en opinie nog altijd uw eigen vakgebied, de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog?
Wouters: Natuurlijk. Mag ik terugkomen op Leo Vindevogel? Het is een mythe dat hij het slachtoffer was van ‘de anti-Vlaamse repressie’. Die mythe steunt wel op een aantal feiten. Als Vindevogel één jaar later was veroordeeld, in 1946, hadden ze hem inderdaad niet meer geëxecuteerd. Maar het onweerlegbare feit dat de strafmaat voor collaboratie van jaar tot jaar verschilde, en dat dat dramatische gevolgen had voor een aantal betrokkenen, wettigt nog altijd niet de sprong naar die zogenaamd objectieve maar eigenlijk gekleurde conclusie: dat de repressie inherent onrechtvaardig was, en dat België in de eerste naoorlogse jaren geen rechtsstaat was. Dat is feitelijk onwaar. Door open en transparant die oude beeldvorming te weerleggen, zoals ik in mijn artikel doe, probeer ik de grens tussen feit en opinie duidelijk te trekken.
Zeker na wat er de voorbije tijd in de Verenigde Staten is gebeurd, is ook hier een debat geboden over de vraag: in hoeverre moet een democratie zichzelf beschermen tegen zulke intoxicatie? Willen we nog langer tolereren dat onder de vlag van de vrije meningsuiting bewust leugens en antidemocratische propaganda kunnen worden verspreid? Waarom zouden extremisten mogen blijven zeggen: ‘Ik mag feiten bijeenharken en elke leugen als een waarheid verkopen, want dat is mijn vrijheid’?
We hoeven het zonlicht niet opnieuw uit te vinden. Al een kwarteeuw geleden, in 1996, veroordeelde het gerecht de Britse Holocaustontkenner David Irving: niet omdat hij de Holocaust ontkende of minimaliseerde, maar omdat hij dat deed met aantoonbare leugens en onwaarheden.
Wouters: Inderdaad. Punt per punt ontmaskerde de rechtbank de leugens waarvan Irving zich had bediend. ‘Die brief van Hitler waaruit u citeert, zegt eigenlijk iets anders dan wat er staat’, enzovoort.
Nogmaals, de grens tussen feit en fictie is niet relatief. Het is een harde grens en we moeten die bewaken. Ik ben intussen van mening dat een democratie strenger mag optreden tegen verspreiders van leugens en onwaarheden.
Is dat een historische les?
Wouters: Ach, elke zogenaamde historische les heeft een houdbaarheidsdatum. Na 75 jaar is de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog een belangrijke grens gepasseerd: die van het communicatieve naar het culturele geheugen. Tot nu toe had de samenleving nog een levende herinnering aan die oorlog, want er waren nog altijd overlevenden om te getuigen. De collectieve herinnering aan de gruwel en het nationaalsocialisme legde de basis van ons democratische geweten. In de samenleving van morgen zal dat fundamenteel veranderen. Voor mijn kinderen zal Hitler een nieuwe Napoleon zijn: een cartooneske figuur die geen enkele angst meer inboezemt. Ze zullen nog amper conclusies trekken uit het optreden van de nazi’s.
Het is dus fout om er automatisch van uit te gaan dat herdenkingen en morele waarschuwingen die tot nu toe hebben gewerkt, ook in de toekomst jonge mensen zullen weghouden van totalitaire leiders. Ik heb mijn twijfels bij de houdbaarheid van de Tweede Wereldoorlog of het fascisme als waarschuwing tegen autoritaire verlokkingen. Het gaat om meer dan het wegvallen van feitelijke kennis over de jaren dertig of het verdwijnen van emotionele herinneringen aan de oorlog. Het gaat erom dat de basis van ons begrippensysteem verdwijnt.
We moeten dus dringend andere manieren vinden om het verleden relevant te houden voor de generatie van morgen. We zien dat in de VS gebeuren: de achterban van Donald Trump verwijten dat ze fascisten zijn, maakt in dat kamp bitter weinig indruk.
Ook bij ons koketteert een extreemrechtse jongerenorganisatie als Schild & Vrienden opnieuw met ‘foute’ symbolen. Dat is een belangrijk verschil tussen de generatie van Schild & Vrienden-oprichter Dries Van Langenhove en die van Vlaams Belang-kopstuk Filip Dewinter: Dewinter deed zijn best om elke band met het aangebrande verleden te ontkennen, Van Langenhove verheugt zich er nu al op om zijn visie eens lang en breed te kunnen uitleggen voor de rechter.
Wouters: De vraag dient zich nadrukkelijk aan: waarom zijn autoritaire en zelfs gewelddadige opvattingen opnieuw relevant voor een bepaalde groep jongeren? Ook progressieve jongeren kijken anders naar de klimaatcrisis dan wij. Zij eisen dat democratische systemen op redelijke termijn tot duidelijke oplossingen komen. Onderschat niet dat de strijd tegen de klimaatopwarming ook zware gevolgen zal hebben voor de herverdeling van onze sociale welvaart: die zullen we op een nieuwe leest moeten schoeien. En dan zwijg ik nog over de extra complicaties die migratie met zich mee zal blijven brengen. De omvang van de uitdagingen die wij straks het hoofd zullen moeten bieden, wordt nog altijd onderschat. Vergeleken daarmee zou de pandemie wel eens niet meer dan een forse speldenprik geweest kunnen zijn.
Democratische systemen moeten dus kunnen blijven aantonen dat ze in staat zijn om de grote problemen van de mensheid aan te pakken. Als ze dat niet kunnen, mogen we niet verbaasd zijn dat onze jongeren straks geen boodschap meer hebben aan wat er honderd jaar geleden in Duitsland fout is gelopen. Dan hebben zij vanuit hun perspectief nog maar weinig redenen meer om géén interesse te betonen in politieke alternatieven die wij vanuit ons historisch kader nog altijd als ‘grondig fout’ beschouwen.
Daarom verdient het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog stilaan een make-over. We hebben nog altijd de neiging om wat werktuiglijk de lof te blijven zingen over onze democratie en haar instellingen, zonder veel frisse, nieuwe argumenten. De vervelende vraag naar wat mogelijk zo aantrekkelijk was, en is, aan al die autoritaire alternatieven, is anders relevanter dan ooit.
Nico Wouters
– 1972 geboren in Essen
– 2004 doctor in de geschiedenis (UGent)
– 2004-2006 onderzoeker bij CegeSoma, het expertisecentrum voor de geschiedenis van de conflicten van de twintigste eeuw
– 2006-2011 erfgoedbeleidscoördinator in Mechelen
– 2011-2017 hoofd onderzoek bij CegeSoma
– Sinds 2014 gastprofessor aan de UGent
– Sinds 2017 hoofd van CegeSoma
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier